ECLI:NL:RBSHE:2007:BB2722

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4937
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wezenuitkering op basis van niet-aantoonbaar overlijden vader

In deze zaak heeft eiseres, die op driejarige leeftijd met haar moeder en broers uit Ethiopië is gevlucht, een aanvraag ingediend voor een wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De aanvraag is afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat eiseres geen bewijs heeft geleverd dat haar vader, van wie zij sinds haar vlucht geen contact meer heeft gehad, is overleden. Eiseres heeft aangevoerd dat haar vader mogelijk overleden is, maar heeft geen concrete bewijsstukken overgelegd die dit onderbouwen. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres zelf op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat haar vader nog in leven is, wat de Svb als uitgangspunt heeft genomen. Eiseres heeft in beroep een beroep gedaan op de Regeling vermoedelijk overlijden, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende feiten heeft aangedragen die de dood van haar vader aannemelijk maken. De rechtbank wijst erop dat de omstandigheden in Ethiopië en de vermoedelijke leeftijd van haar vader niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij overleden is. De rechtbank concludeert dat eiseres niet ouderloos is in de zin van de Anw, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, in tegenwoordigheid van mr. H.C. Dollekamp als griffier, op 13 augustus 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/4937
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2007
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. P.A. Goossens
tegen
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
te Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde mr. A.F.L.B. Metz, werkzaam bij de Svb-vestiging Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2006 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat de aanvraag om een wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) wordt afgewezen, omdat haar vader nog in leven is.
Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 november 2006 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit is beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 juli 2007 waar de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres voor een wezenuitkering heeft afgewezen.
2. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een wezenuitkering aangezien de vader van eiseres nog in leven is, zodat eiseres niet als ouderloos in de zin van de Anw aangemerkt kan worden. Eiseres zou alleen als ouderloos kunnen worden aangemerkt als haar vader ook zou zijn overleden en eiseres zijn overlijden kan aantonen door middel van het overleggen van een overlijdensakte.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en voert daartoe in beroep de volgende gronden aan.
Zij heeft na haar derde jaar geen contact meer gehad met haar vader. Deze heeft sinds het vertrek van haar moeder met de drie kinderen uit Eritrea niet meer naar hen omgekeken en geen enkele zorg, financieel of anderszins verstrekt.
De stelling dat haar vader nog in leven is, is volgens eiseres niet juist. Het is immers niet bekend of haar vader nog in leven is. De overweging van verweerder is te stellig en niet op feiten of enig onderzoek gebaseerd. Eiseres doet daarbij een beroep op de Regeling vermoedelijk overlijden conform de beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en volksgezondheid van 13 juli 1959 (Stcrt. 1959, 134, hierna: de Regeling) en stelt dat nu het ruim 17 jaar geleden is dat geen teken van leven van haar vader is verkregen de waarschijnlijkheid van overlijden sterk is toegenomen. Voorts wijst eiseres daarbij op het feit dat de regio Eritrea/Ethiopië als onrustig en gevaarlijk dient te worden aangemerkt. Eind 80-er jaren, toen eiseres met haar moeder vluchtte, was sprake van een al bijna 30 jaar durende onafhankelijkheidsoorlog. In 1989, toen zij zijn gevlucht, was deze oorlog in volle gang en eiseres heeft van haar moeder begrepen dat ook haar vader in militaire dienst was. Deze oorlog eindigde in 1991 met de onafhankelijkheid van Eritrea en in 1998 brak opnieuw een twee en een half jaar durende oorlog tussen de beide landen uit, met zeer veel slachtoffers.
Verder is de vermoedelijke levensverwachting van een Ethiopische man 47 jaar. Eiseres weet het geboortejaar van haar vader niet, wel was haar vader ouder dan haar moeder, die in 2005 op 45-jarige leeftijd is overleden.
Eiseres is van mening dat artikel 1, derde lid, jo artikel 2, vierde lid van de Regeling analoog toegepast moet worden en dat 1 januari 1994 geldt als tijdstip van vermoedelijk overlijden van haar vader.
Op basis hiervan is zij primair van mening dat had moeten worden uitgegaan van het overlijden van haar vader. Subsidiair is zij van mening dat sprake is van onzorgvuldigheid nu zonder nadere motivering c.q. enig nader onderzoek wordt aangenomen dat haar vader nog in leven is.
4. Verweerder heeft hierop in zijn verweerschrift aangegeven dat het tot de verantwoordelijkheid van eiseres hoort gegevens aan te dragen waaruit zou moeten blijken dat haar vader overleden is bijvoorbeeld door middel van een akte van overlijden. Met betrekking tot het beroep door eiseres op de Regeling heeft verweerder aangegeven dat uit de gegevens van de GBA blijkt dat de ouders van eiseres op 12 september 1997 zijn gescheiden. Dit maakt het niet aannemelijk dat er 17 jaar geen teken van leven is vernomen van de vader. Verder maakt dit niet waarschijnlijk dat de vader in de oorlog is omgekomen of dat hij vanwege de gemiddelde levensduur van een Ethiopische man niet meer in leven zou zijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Eiseres heeft bij verweerder een wezenuitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier van 31 mei 2006 heeft eiseres met betrekking tot de gegevens van de laatst overleden ouder aangegeven: “n.v.t. vader is onbekend, naar weten nog in leven”.
6. Om in aanmerking te komen voor de verzochte wezenuitkering dient ingevolge artikel 26 Anw eiseres ouderloos te zijn. Nu zij zelf destijds op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat vader nog in leven zou zijn, mocht verweerder hier van uit gaan. Het is dan ook aan eiseres om aan te tonen dat haar vader is overleden. Naar het oordeel van de rechtbank is zij hierin niet geslaagd.
7. Eerst in beroep heeft eiseres een beroep gedaan op de Regeling. Eiseres heeft evenwel geen concrete omstandigheden aangetoond die de dood van haar vader aannemelijk maken. Zij heeft enkel de (oorlogs)omstandigheden in Ethopië aangehaald en de vermoedelijke leeftijd van haar vader. Eiseres heeft bovendien geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op enigerlei wijze navraag heeft gedaan bij ambassades of andere instanties die haar konden helpen in haar zoektocht naar de woonplaats danwel de datum van overlijden van haar vader.
8. De omstandigheid dat de Raad voor de Kinderbescherming en de IB-groep wel hebben aangenomen dat vader onvindbaar dan wel overleden is, maakt niet dat verweerder deze benadering dient te volgen. Bovendien kan - anders dan eiseres meent - 1 januari 1994 niet gelden als vermoedelijke datum van overlijden van haar vader, aangezien het huwelijk van de ouders van eiseres eerst in september 1997 is ontbonden door echtscheiding.
9. Gezien het voorgaande heeft verweerder terecht eiseres niet ouderloos geacht, zodat zij niet in aanmerking is gebracht voor een wezenuitkering. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig een proceskostenveroordeling uit te spreken.
10. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als rechter in tegenwoordigheid van
mr. H.C. Dollekamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002,
3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: