ECLI:NL:RBSHE:2007:BA8651

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825149-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 10 juli 2007 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 10 maart 2007 te Helmond, waar de verdachte met een mes een slachtoffer heeft gestoken, wat resulteerde in een steekwond en andere verwondingen. De verdachte had ook ongeveer 6 gram cocaïne in zijn bezit. Tijdens de rechtszitting heeft de officier van justitie de poging tot doodslag en het bezit van cocaïne als wettig en overtuigend bewezen beschouwd. De verdediging voerde aan dat de verdachte enkel had willen dreigen met het mes en dat de verwondingen per ongeluk waren ontstaan tijdens een worsteling. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte, die eerder had toegegeven het slachtoffer te hebben gestoken, geloofwaardiger waren dan zijn latere ontkenningen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, evenals het bezit van cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de verplichting tot reclasseringscontact. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van €617,50. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanbevelingen van deskundigen over de noodzaak van klinische behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank besloot dat de verdachte niet alleen gestraft moest worden, maar ook geholpen moest worden om recidive te voorkomen.

Uitspraak

VONNIS (promis)
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 01/825149-07
Parketnummer vordering: 01/830564-05
Datum uitspraak: 10 juli 2007
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen [verdachte]
[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970
wonende te [adres]
thans gedetineerd te: [verblijfadres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 mei 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voornoemde [slachtoffer] onder de (linker)oksel en/of in de flank en/of in de borst en/of in de hals en/of in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of meermalen, althans eenmaal, met dat mes in de richting van het lichaam
van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 289/287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 van de Opiumwet)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/830564-05 is aangebracht bij vordering van 25 juni 2007. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 6 januari 2006. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vaststaande feiten. (feit 1)
In de avonduren van 10 maart 2007 fietsen verdachte en [slachtoffer] door het Bakelsebos te Helmond1,2,3. Verdachte heeft hierbij een mes meegenomen 4,5. In genoemd bos heeft verdachte het mes ter hand genomen jegens [slachtoffer]2,5. [slachtoffer] is door het mes in de linkerzijkant van zijn lichaam geraakt 2,6. Het letsel van [slachtoffer] bestaat uit een steekwond linkeroksel, klaplong en bloed tussen de longbladen 7. Op het aanrecht van de keuken in de woning van verdachte wordt een mes aangetroffen 8. Dit betreft een op-/uitvouwbaar mes met op het lemmet een op bloed gelijkende substantie9. Dit betreft het mes dat verdachte de bewuste avond bij zich had 5. De kans dat het op het lemmet van het mes aangetroffen bloed afkomstig is van een andere man dan aangever is kleiner dan één op één miljard (10).
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
*Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de poging tot doodslag (steken ter hoogte van linkeroksel en
steken in de richting) van [slachtoffer] en het opzettelijk aanwezig hebben van 6 gram cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
*Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij enkel met het mes wilde dreigen en dat hij [slachtoffer] tijdens een ontstane worsteling per ongeluk met het mes heeft geraakt.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag omdat er sprake zou zijn geweest van een worsteling waarbij verdachte aangever niet opzettelijk met het mes zou hebben geraakt. Naar de mening van de raadsman kan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] wel worden bewezen alsmede
het opzettelijk aanwezig hebben van 6 gram cocaïne.
*Het oordeel van de rechtbank.
(t.a.v. feit 1)
De rechtbank constateert dat verdachte tijdens zijn verhoor op 12 maart 2007 op verschillende momenten heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken11.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte in deze verklaring heeft volhard ten overstaan van de rechter-commissaris12. Ter zitting heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij [slachtoffer]
per ongeluk tijdens een worsteling zou hebben geraakt, doch gelet op de vorenstaande verklaringen van verdachte omtrent het steken met het mes, hetgeen zijn bevestiging vindt in de verklaring van [slachtoffer] onder noot 2, de geconstateerde beschadigingen in de kleding van [slachtoffer] onder noot 6 en het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] onder noot 7, hecht de rechtbank meer geloof aan de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie op 12 maart 2007 en bij de rechter-commissaris op 14 maart 2007, inhoudende –kort gezegd- dat hij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. Voor wat betreft de daaropvolgende steek-bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat zij geen enkele aanleiding ziet om aan de juistheid van de verklaring van aangever daaromtrent13 te
twijfelen.
Gelet op het vorenstaande en de hiervoor onder het kopje ‘vaststaande feiten’ omschreven feiten en omstandigheden acht de rechtbank de poging tot doodslag van [slachtoffer]
bewezen. De rechtbank acht de aard van verdachtes gedragingen, met name het steken met een mes in de linkerbovenzijde van het bovenlichaam, zijnde een plek waar vitale organen met fatale gevolgen kunnen worden geraakt, en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot de levensberoving van [slachtoffer], dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. Dat verdachte de gevolgen
van zijn handelen op de koop toe heeft genomen wordt ook overigens door hemzelf bevestigd in zijn verklaring, inhoudende: ‘Ik weet dat het door met een mes te steken fout kan gaan’14 en ‘Op dat moment maakte het mij niet uit wat ik deed en wat de gevolgen waren door de steken van mij.’14
(t.a.v. feit 2)
De rechtbank acht op grond van:
-de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris15 en ter zitting van 26
juni 2007(16);
-het relaas van bevindingen ‘onderzoek in de woning’ (aantreffen hoeveelheid vermoedelijk
cocaïne)17’;
-de kennisgeving van beslag (14 bolletjes, 6 gram)18;
-relaas van onderzoeksbevindingen (positieve test op cocaïne van bolletjes wit poeder,
nettogewicht 6 gram)19
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(1.)
op 10 maart 2007 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes voornoemde [slachtoffer] onder de linker oksel heeft gestoken en meermalen met dat mes in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(2.)
op 10 maart 2007 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57 en 287;
Opiumwet art. 2 en 10.
De strafoplegging.
*De eis van de officier van justitie.
t.a.v. feit 1 (poging tot doodslag) en feit 2:
een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De officier van justitie heeft hierbij aangevoerd dat verdachte, gelet
op de inhoud van de gedragsdeskundige rapporten, weliswaar een klinische behandeling behoeft, doch dat zij, de officier van justitie, gelet op de ernst van feit 1 de bestraffing van verdachte voorop stelt en dat zij de klinische behandeling op de gevorderde vrijheids-beneming wenst te laten aansluiten en daartoe alsdan een verzoek tot het stellen van een extra bijzondere voorwaarde in de vorm van het volgen van een klinische behandeling zal indienen.
t.a.v. beslag:
vermelde voorwerpen op beslaglijst onder nummers 1, 9, 10, 11, 13, 14, 15 en 16 retour aan verdachte.
t.a.v. de vordering van benadeelde partij [slachtoffer]:
toewijzen EUR 1.117,50 (posten ‘vest’, ‘t-shirt’, ‘blouse’ en 1.000 euro als voorschot op de
gevorderde immateriële schade) met daarbij de oplegging van de schadevergoedings-maatregel, en niet-ontvankelijkverklaring van het meer gevorderde (niet eenvoudig van aard).
t.a.v. de vordering na voorwaardelijke veroordeling:
tenuitvoerlegging van 2 maanden gevangenisstraf.
*Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht een klinische behandeling van verdachte noodzakelijk en verzoekt vanwege het ontbreken van een concreet behandelplan hiertoe de behandeling van de zaak aan te houden. Voor wat betreft het beslag volgt de raadsman het standpunt van de officier van justitie alsmede voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij, met dien verstande dat de raadsman de toe te kennen immateriële schade tot een bedrag ad 500 euro beperkt. Terzake van de vordering na voorwaardelijke veroordeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
*Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank wijst af het aanhoudingsverzoek van de raadsman. Gelet op de ernst van het onder feit 1 tenlastegelegde en de lengte van de geïndiceerde gevangenisstraf acht de rechtbank de door de officier van justitie aangekondigde handelwijze met betrekking tot de te volgen klinische behandeling (middels een op een later tijdstip in te dienen vordering tot het stellen van een extra bijzondere voorwaarde) aansluitend op de gevorderde vrijheids-beneming gerechtvaardigd.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts
heeft de rechtbank rekening gehouden met de de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in de longstreek gestoken. Hierop volgend heeft hij nog enkele steekbewegingen met het mes in de richting van het lichaam van de reeds verwonde [slachtoffer] gemaakt. Voorts heeft verdachte 6 gram van een materiaal cocaïne in zijn bezit gehad.
Verdachte heeft door zijn uiterst gewelddadige gedrag welbewust een zeer groot en levens-bedreigend gevaar voor dhr. [slachtoffer] in het leven geroepen en het is niet aan verdachtes handelen te danken geweest dat dit niet tot fatale gevolgen heeft geleid. Dergelijk handelen betekent een zeer ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat hij er niet voor is teruggeschrokken om dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemens te gebruiken. Bovendien worden door dergelijke feiten algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt. Voorts houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met zijn eerdere veroordelingen terzake van geweldsdelicten, te weten in 1997, 1998 en 2003. Uit het strafblad van verdachte blijkt voorts dat hij op 6 januari 2006 is veroordeeld vanwege opiumwetdelicten. Hierbij heeft verdachte onder meer een voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd gekregen. Verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten, waaronder een opiumwetdelict, gepleegd tijdens de proeftijd van laatstgenoemde veroordeling. Verdachte is kennelijk niet bereid dan wel in staat zijn gedrag ten goede te keren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten van klinisch psycholoog C. Clarijs d.d. 5 juni 2007 en psychiater J.C. Zwemstra i.s.m. psychiater M.J.T. Harmelink d.d. 26 mei 2007. Hieruit blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van cocaïne-afhankelijkheid, cannabis-afhankelijkheid en van een persoonlijkheidsstoornis met anti-sociale en borderline trekken.
Voorts is er sprake van zwakbegaafdheid. Volgens rapporteurs was verdachte ten tijde van het tenlastegelegde (feit 1) verminderd toerekeningsvatbaar. Deskundigen Zwemstra en Harmelink schatten het risico op herhaling van enig geweldsdelict door verdachte als hoog in. In de ogen van de deskundige Clarijs zal het bestraffend effect van alleen detentie onvoldoende bijdragen aan vermindering van recidive. Deskundigen Zwemstra en Harmelink stellen vast dat eerdere behandelingen binnen de verslavingszorg niet hebben geleid tot een blijvende abstinentie van verdovende middelen. Zij adviseren dan ook een klinische behandeling in een forensische verslavingskliniek. Ook deskundige Clarijs adviseert een klinische behandeling van verdachte. De klinische behandeling zou volgens alle deskundigen plaats kunnen vinden in het kader van een bijzondere voorwaarde van een voorwaardelijk strafdeel bij een gecombineerde straf.
Rapporteur mevr. L. van Galen van Novadic-Kentron stelt in haar rapport d.d. 15 juni 2007 dat de aanbevelingen van de gedragsdeskundigen in deze zaak leidend zijn en dat de reclassering zich refereert aan het oordeel van de deskundigen.
Verdachte heeft zich ter zitting van 26 juni 2007 bereid en gemotiveerd getoond zich in verband met zijn problematiek zoals die uit voornoemde rapporten van de gedrags-deskundigen naar voren is gekomen te laten behandelen, ook indien dit een klinische behandeling betreft.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat een deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Mocht het openbaar ministerie persisteren bij haar standpunt dat klinische behandeling van verdachte gewenst is, dan ligt het op de weg van het openbaar ministerie om te zijner tijd alsnog wijziging van de bijzondere voorwaarde te vorderen.
Gelet op de verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte en de te verwachten lange duur van de behandeling ervan, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen- verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag ad EUR 617,50 euro, bestaande uit de posten ‘vest’
(90 euro), ‘t-shirt’ (7.50 euro), ‘blouse’ (20 euro) en ‘psychische schade’ (500 euro).
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van haar vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding, te weten de posten ‘spijkerbroek’, ‘schoenen’ en het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade (1.000 euro). De benadeelde partij kan deze onderdelen van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
De beslissing.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3
jaren en de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's- Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt het meewerken aan een intakegesprek ten behoeve van een klinische behandeling bij De Ponder te Eindhoven dan wel een soortgelijke instelling.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: de op de beslaglijst onder nummers 1, 9, 10, 11, 13, 14, 15 en 16 vermelde voorwerpen (bijlage 2).
(t.a.v. feit 1)
Maatregel van schadevergoeding van EUR 617,50 subsidiair 12 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 617,50 (zegge: zeshonderdzeventien euro en vijftig eurocent ), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van EUR 617,50 (zegge: zeshonderdzeventien euro en vijftig eurocent ).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering terzake van het hoger gevorderde bedrag niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter
kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij
vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 6 januari 2006, gewezen
onder parketnummer 01/830564-05, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.P. Willemse, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. P.J.H. van Dellen, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 10 juli 2007.
1proces-verbaal van bevindingen, pag. 35 van het eindpv
2verklaring [slachtoffer], pag. 32 van het eindpv
3verklaring verdachte, pag. 73 van het eindpv
4verklaring [slachtoffer], pag. 31 van het eindpv
5verklaring verdachte ter zitting d.d. 26 juni 2007
6proces-verbaal van technisch onderzoek van [verbalisanten] d.d. 10 maart 2007,
pag. 2 en foto’s 5 t/m 14
7medische informatie [slachtoffer] d.d. 20 maart 2007, pag. 84 van het eindpv
8proces-verbaal van bevindingen, pag. 51 van het eindpv
9proces-verbaal van technisch onderzoek van [verbalisanten] d.d. 10 maart 2007,
pag. 3 en foto’s 15 t/m 19
10deskundigenrapport NFI d.d. 21 juni 2007
11verklaring verdachte, pag. 73, 74 en 77 van het eindpv
12verklaring verdachte in het kader van de inverzekeringstelling, inbewaringstelling en GVO d.d. 14 maart 2007
13verklaring [slachtoffer], pag. 32 van het eindpv
14verklaring verdachte, pag. 77 van het eindpv
15verklaring verdachte in het kader van de inverzekeringstelling, inbewaringstelling en GVO d.d. 14 maart 2007
16verklaring verdachte ter zitting d.d. 26 juni 2007
17proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek in de woning’, pag. 43 eindpv
18kennisgeving van beslag, voorwerp genummerd met 7, voorin het eindpv
19proces-verbaal van onderzoeksbevindingen, pag. 44-45 van het eindpv