ECLI:NL:RBSHE:2007:BA7820

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839352-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. S. van Lokven
  • mr. S.J.W. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord met een gevangenisstraf van 24 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in PI Vught, werd ervan beschuldigd op 17 september 2006 in Helmond als chauffeur te hebben gefungeerd voor de schutter, die op dat moment een poging deed om een slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de schutter heeft geholpen door hem naar de plaats van het delict te vervoeren en dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen. De tenlastelegging omvatte zowel de primaire als de subsidiaire beschuldiging, waarbij de rechtbank uiteindelijk tot de conclusie kwam dat de primaire beschuldiging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en de verdachte daarom werd vrijgesproken van die beschuldiging. Echter, de rechtbank achtte de subsidiaire beschuldiging van medeplichtigheid aan poging tot moord wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er vuurwapengeweld zou worden gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld en zijn medewerking aan het onderzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839352-06
Datum uitspraak: 23 mei 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te (woonplaats), (straatnaam),
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 mei 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 februari 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2006 te Helmond, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meer
kogels op/in het lichaam van [slachtoffer] heeft/hebben afgevuurd/geschoten en/of
een of meer kogels in de richting van [slachtoffer] heeft/hebben
afgevuurd/geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
(artikel 287 / 289 jo 45 Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 17 september 2006 te Helmond, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van
het door [medeverdachte 1] en/of zijn/diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meer kogels op/in het lichaam van [slachtoffer]
heeft/hebben afgevuurd/geschoten en/of een of meer kogels in de richting van
[slachtoffer] heeft/hebben afgevuurd/geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 17 september
2006 te Helmond opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van
welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 17 september 2006 te Helmond
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door toen en
aldaar die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) naar de plaats van
het misdrijf te vervoeren en/of door zich in de nabijheid van de plaats van
het misdrijf op te houden teneinde [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) bij
gevaar en/of onraad te waarschuwen en/of door [medeverdachte 1] en/of diens
mededader(s) van de plaats van het misdrijf naar elders te vervoeren;
(artikel 287 / 289 jo 45 jo 48 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 9 mei 2007 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging.
De raadsman van verdachte stelt dat verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het plegen van het strafbare feit. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het navolgende.
Verdachte heeft welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door (een van) de personen die hij welbewust vervoerde naar (de omgeving van) een plaats delict vuurwapengeweld zou worden gebruikt tegen (een) voor hem, verdachte, onbekende derde(n). De rechtbank leidt dit af uit:
a. de eigen verklaring van verdachte
b. de wetenschap van verdachte dat de personen die hij vervoerde een vuurwapen tot hun beschikking hadden en
c. dat er een proefschot met dit vuurwapen is gelost op weg naar de (omgeving van) de plaats van het delict.
Bovendien heeft verdachte beide personen opnieuw vervoerd nadat hij wist dat er door een van beiden was geschoten.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot moord, zijnde het subsidiair aan verdachte tenlastegelegde.
In de straftoemeting zal de rechtbank ten voordele van verdachte betrekken dat hij pas betrekkelijk laat op de hoogte kwam van de hiervoor onder b. en c. genoemde omstandigheden en dat hij zich minder eenvoudig kon onttrekken aan de verdere gang van zaken nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hun misdrijf hadden gepleegd en weer bij de auto van verdachte aankwamen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat
ten aanzien van subsidiair, met inachtneming van de wijziging tenlastelegging ter terechtzitting:
[medeverdachte 1] op 17 september 2006 te Helmond, tezamen
en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, een kogel op/in het lichaam van [slachtoffer] heeft afgevuurd/geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 17 september 2006 te Helmond en Deurne opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en aldaar die [medeverdachte 1] en diens mededader naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en door zich in de nabijheid van de plaats van het misdrijf op te houden teneinde [medeverdachte 1] en diens mededader van de plaats van het misdrijf naar elders te vervoeren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak onder subsidiair vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 27, 45, 47, 48, 289
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het zeer gewelddadige karakter van de door de mededaders van verdachte gepleegde strafbare feit op 17 september 2006 in Helmond, waarbij verdachte geholpen heeft door als chauffeur van en naar de plaats van het delict te fungeren tegen een geldelijke vergoeding. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij enkel zijn eigen persoonlijk gewin voor ogen heeft gehad en zich niet om het lot van het slachtoffer heeft bekommerd;
- het slachtoffer heeft door voormeld misdrijf enkele zeer beangstigde momenten moeten meemaken, hetgeen – naast opgelopen letsel – niet zelden psychische klachten tot gevolg heeft.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- verdachte werd blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld;
- verdachte heeft het door hem gepleegde strafbare feit bij de aanvang van het tegen hem ingestelde onderzoek toegegeven en tevens zijn volledige medewerking aan dat onderzoek verleend;
- verdachte is betrekkelijk laat, pas toen hij als chauffeur zijn mededaders vervoerde naar de plaats van het delict, op de hoogte geraakt van de aanwezigheid van een vuurwapen bij één van zijn mededaders, waarmee tijdens de rit een proefschot werd gelost. Nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hun misdrijf hadden gepleegd en weer bij de auto van verdachte aankwamen heeft zich slechts een beperkte mogelijkheid voorgedaan voor verdachte om zich te distantiëren van de verdere gang van zaken.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderde straf, nu verdachte terzake van het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde onder subsidiair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair
medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2007.