ECLI:NL:RBSHE:2007:BA6965

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/820834-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in flatgebouw met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 31 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het opzettelijk in brand steken van kranten in de centrale hal van een flatgebouw en het veroorzaken van brand in zijn eigen flatwoning door een brandende sigarettenpeuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 juni 2006 in Eindhoven brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van de opzettelijke brandstichting in de flatwoning. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, maar dat de verdachte wel schuld had aan de brand in zijn flatwoning, wat levensgevaar voor anderen veroorzaakte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte en de noodzaak van behandeling, en bepaalde dat de gevangenisstraf aansluitend aan de klinische behandeling zou plaatsvinden.

Uitspraak

VONNIS (promis)
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/820834-06
Datum uitspraak: 31 mei 2007
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans preventief gedetineerd in PI Vught, NieuwVosseveld 2, HvB Regulier te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2006, 15 december 2006, 18 januari 2007, 7 maart 2007 en 31 mei 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 augustus 2006. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 januari 2007 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht (bijlage 1). Met inachtneming van deze vordering is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juni 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement
's-Hertogenbosch, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk brand heeft
gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar
- opzettelijk door middel van open vuur, in de/een (centrale hal) van een
flatgebouw aan (adres), een of meerdere krant(en), in elk
geval enig goed, in brand gestoken,
terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor een of
meer personen wonende in de zich in het flatgebouw bevindende woningen, en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het flatgebouw
en/of de daarin gelegen woningen en/of goederen welke zich bevonden in/of
nabij de zich in het flatgebouw bevindende woningen,te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 16 juni 2006 in de gemeente Eindhoven, althans in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende
hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur en/of een
brandend voorwerp in een woning gelegen in een flatgebouw gelegen aan de
(adres) [huisnummer] een matras, in elk geval enig goed in brand
gestoken,
terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor een of
meer personen wonende in de zich in het flatgebouw bevindende woningen, en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het flatgebouw
en/of de daarin gelegen woningen en/of goederen welke zich bevonden in/of
nabij de zich in het flatgebouw bevindende woningen,te duchten was;
(Artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2006 te Eindhoven, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en / of onoplettend en / of onachtzaam een (brandende)
sigarettenpeuk, althans een brandveroorzakend voorwerp in contact heeft laten
komen met (een) brandba(a)r(e) goed(eren), ten gevolge waarvan het aan zijn
schuld te wijten is geweest, dat een matras, althans enig goed, is / zijn
verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar
voor een ander of anderen, te weten voor een of meer personen wonende in de
zich in het flatgebouw bevindende woningen, en/of terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen, te weten voor het flatgebouw en/of de daarin gelegen
woningen en/of goederen welke zich bevonden in/of nabij de zich in het
flatgebouw bevindende woningen ontstaat;
(Artikel 158 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
*Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte de brand in zijn flatwoning
opzettelijk heeft gesticht en vordert voor dat feit (2 primair) een vrijspraak.
De officier van justitie acht feit 1 en feit 2 subsidiair bewezen. De officier van justitie
acht in beide gevallen bewezen dat er sprake is geweest van levensgevaar voor
personen en gemeen gevaar voor goederen. Voor wat betreft het levensgevaar voor
personen in feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de brand heel dicht bij de
voordeur van woning nr. 3 is aangestoken, terwijl dit een bewoonde woning betrof.
*Het standpunt van de verdediging.
t.a.v. feit 1:
De raadsman stelt zich op het standpunt dat uit het procesdossier niet kan worden afgeleid
dat door de brandstichting in de centrale hal van het flatgebouw levensgevaar voor
personen is ontstaan. De raadsman pleit dan ook voor een vrijspraak van dit onderdeel van
de tenlastelegging. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de
rechtbank.
t.a.v. feit 2 primair:
De raadsman deelt de zienswijze van de officier van justitie dat niet kan worden
bewezen dat zijn cliënt de brand in zijn flatwoning opzettelijk heeft gesticht. Een
vrijspraak van dit feit zou dan ook het gevolg moeten zijn.
t.a.v. feit 2 subsidiair:
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
*Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van:
-de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie (1,2) en die ter terechtzitting van 27
september 2006 (3) terzake van het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde;
-de aangifte van [aangever], waaruit blijkt dat de woning van verdachte[ huisnummer] deelt uitmaakt van het flatgebouw (adres) te Eindhoven (4);
-het relaas van bevindingen waarin verbalisanten relateren over de aangetroffen situatie
in flatwoning [ huisnummer] aan de (adres) op 16 juni 2006 rond 10:18 uur
(sterke rookontwikkeling, erg heet, veel troep op de grond) alsmede over de waargenomen
brandschade ter hoogte van de brievenbussen bij de toegangsdeuren van het flatgebouw
waartoe [huisnummer ] behoort (5);
-een relaas van onderzoeksbevindingen ‘onderzoek brand’, met foto’s waarin wordt
gerelateerd over de aangetroffen brandschade in de toegangshal van het onderhavige
flatgebouw en in flatwoning (adres) [huisnummer] te Eindhoven (oa. in de toegangs-
hal op de vloer en tegen de muur van de buitengevel roet- en brandschade en in de flat-
woning van verdachte een deels verbrand dekbed en een voor de helft verbrand matras)
en dat vrijwel zeker is dat de brand in de woonkamer is ontstaan door het al dan niet
opzettelijk inbrengen van vuur (6,7);
-een relaas van onderzoeksbevindingen, waarin wordt gerelateerd over de brandgevaarlijk-
heid van de branden in de flatwoning op adres Generaal Reyndersweg [ ] te Eindhoven
en in de centrale trappenhal van het flatgebouw waartoe [huisnummer ] behoort (8);
-een relaas van bevindingen, waarin wordt vastgesteld dat op het moment van de brand-
stichting personen stonden ingeschreven bij het GBA in de woningen naast en boven de
flatwoning van verdachte(9),
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlaste-
gelegde heeft begaan. Voor wat betreft de brand in de centrale hal in het flatgebouw (feit 1)
acht de rechtbank niet bewezen dat daardoor levensgevaar voor een ander of anderen was te
duchten.
De rechtbank overweegt hiertoe dat in geen enkel processtuk de aard en omvang
van de brand is vastgesteld en daarnaast evenmin vast is komen te staan of ten tijde van de
brandstichting personen bij het GBA stonden ingeschreven in de woningen (nr. 1 en 3)
gelegen in de centrale trappenhal van het flatgebouw. De rechtbank zal verdachte van dit
onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken. De rechtbank acht bij deze brand
wel bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was, waaronder voor de
brievenbussen in de centrale trappenhal.
De rechtbank heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat
verdachte de brand in zijn flatwoning opzettelijk heeft gesticht en zal hem daarvan dan ook
vrijspreken (feit 2 primair). De rechtbank acht wel bewezen dat deze brand door de schuld
van verdachte is ontstaan en dat daardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar
voor personen is ontstaan (feit 2 subsidiair).
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(1.)
op 16 juni 2006 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur, in de centrale hal van een flatgebouw aan de (adres), kranten in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het flatgebouw en goederen welke zich bevonden in het
flatgebouw, te duchten was.
(2. subsidiair)
hij op 16 juni 2006 te Eindhoven aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam een brandende sigarettenpeuk in contact heeft laten komen met brandbare goederen, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat een matras is verbrand,
terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor een of meer personen wonende in de zich in het flatgebouw bevindende woningen en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het flatgebouw en de daarin gelegen
woningen en goederen welke zich bevonden in/of nabij de zich in het flatgebouw
bevindende woningen ontstaat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 157 en 158.
De strafoplegging
*De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft t.a.v. feit 2 primair een vrijspraak gevorderd. De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht (feit 1 en feit 2 subsidiair) gevorderd:
een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden:
-reclasseringstoezicht;
-een klinische behandeling bij de FPA te Venray met ingang van 1 juni 2007 te 13:30 uur.
*Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging de behandeling van zijn cliënt voorop dient te staan en dat het van belang is dat zijn cliënt met ingang van
1 juni 2007 te 13:30 uur de behandeling bij de FPA te Venray start. De raadsman kan zich vinden in de eis van de officier van justitie en verzoekt de rechtbank in een dienovereenkomstige modaliteit te beslissen, waarbij de raadsman een uitdrukkelijke beperking van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf verzoekt, terwijl hij tevens een maximale duur van de (klinische) behandelduur bepleit.
*Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in de centrale hal van zijn flatgebouw en voorts
is aan zijn schuld te wijten dat er een brand is ontstaan in zijn flatwoning.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft door de brand in zijn flatwoning een levensbedreigend gevaar voor zijn
directe buren in het leven geroepen. Dat deze brand adequaat en tijdig werd geblust is niet aan verdachtes handelen te danken geweest.
De rechtbank constateert dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij de door hem
gepleegde strafbare feiten bij de aanvang van het tegen hem ingestelde onderzoek heeft toegegeven en tevens zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapport van psychiater J.C. Zwemstra en psychiater i.o. R.R.A. Hoven d.d. 1 september 2006. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een ontwikkelings-stoornis in het autistische spectrum en dat er sprake is van een paranoïde persoonlijkheid en van een onrijpe en weinig gedifferentieerde identiteit. Volgens de rapporteurs was verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar. De rapporteurs adviseren om een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en een behandeling.
De diverse rapportages die de reclassering in 2006 en 2007 omtrent de persoon van verdachte heeft uitgebracht spitsen zich toe op de wenselijkheid van een klinische behandeling. In het adviesrapport van de reclassering d.d. 29 mei 2007 blijkt dat verdachte geïndiceerd is voor een klinische behandeling binnen de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te Venray. Tijdens de zitting van 31 mei 2007 heeft de officier van justitie medegedeeld dat verdachte op 1 juni 2007 te 13:30 uur bij de FPA te Venray kan worden opgenomen.
Verdachte heeft zich ter zitting van 31 mei 2007 bereid getoond zich in verband met zijn psychische problemen zoals die uit voornoemd rapport van de gedragsdeskundigen
naar voren zijn gekomen op te laten nemen bij de FPA te Venray.
De rechtbank stelt vast dat verdachte reeds 320 dagen gedetineerd zit. Gelet op de problematiek van verdachte en de noodzaak van een behandeling overweegt de rechtbank dat deze duur van het voorarrest onwenselijk lang is geweest.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt. Gelet op de noodzaak van een behandeling van verdachte ter beperking van het recidivegevaar zal de rechtbank de start van de klinische behandeling van verdachte bij de FPA te Venray op 1 juni 2007 direct laten aansluiten op de vrijheidsbeneming.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarden naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte acht de rechtbank een proeftijd
van drie jaren op zijn plaats.
De beslissing.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair is tenlastgelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is.
t.a.v. feit 2 subsidiair:
aan zijn schuld te wijten zijn van brand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor
goederen ontstaat
en
aan zijn schuld te wijten zijn van brand, terwijl daardoor levensgevaar voor
een ander ontstaat.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3
jaren en met als bijzondere voorwaarden:
1) dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch, zolang deze
instelling zulks noodzakelijk acht.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
2) dat de veroordeelde zich op 1 juni 2007 te 13:30 uur laat opnemen in de
Forensisch Psychiatrische Afdeling te Venray voor een maximale termijn van 6
maanden of zoveel korter als de leiding van genoemde inrichting in overleg met
de reclassering wenselijk acht.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het
onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf (31 mei 2007).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.A. Buijs, voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. M.E. Bartels, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2007.
1verhoor verdachte voor inverzekeringstelling, pag. 15 van het eind-pv
2verhoor verdachte, pag. 25 t/m 27 van het eind-pv
3proces-verbaal van aanhouding van de openbare terechtzitting van de rechtbank in deze zaak d.d. 27 september 2007;
4proces-verbaal van aangifte van (aangever), pag. 23 van het eind-pv
5proces-verbaal van bevindingen, pag. 19 en 20 van het eind-pv
6proces-verbaal onderzoek brand van verbalisanten (verbalisant) en (verbalisant) d.d. 15 augustus 2006
7foto’s 3, 4, 5, 6, 19 t/m 23, 27, 28, 31, 32, 33, 41, 42, 43, 45 en 47 van het eindpv
8proces-verbaal technisch onderzoek van verbalisant (verbalisant) d.d. 13 november 2006
9proces-verbaal van bevindingen van verbalisant (verbalisant) d.d. 7 november 2006