ECLI:NL:RBSHE:2007:BA4586

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825458-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake poging tot inbraak en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot inbraak en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel. De zaak kwam ter terechtzitting op 24 april 2007, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk inrijden op getuigen en verbalisanten, alsook de poging tot diefstal in vereniging met een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor het opzettelijk inrijden op de getuigen, en dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om de verdachte hiervoor te veroordelen. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot inbraak, waarbij zij met braak toegang hebben geprobeerd te verkrijgen tot een winkelpand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, aangezien deze reeds was geschorst op 18 december 2006. De uitspraak is gedaan onder parketnummer 01/825458-06.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825458-06
Uitspraakdatum: 8 mei 2007
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 april 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 maart 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2006 te Deurne en/of te Liessel, gemeente Deurne, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval éénmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en wel
:- in/uit een winkel/pand, gelegen aan de Hoofdstraat te Liessel, goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1]. en/of
- in/uit een winkel/pand, gelegen aan de Molenstraat te Deurne, goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Quickynette Stomerij en/of
- in/uit een winkel/pand, gelegen aan de Molenstraat te Deurne, goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2]
en daarbij zich de toegang tot die winkel(s)/pand(en) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) met voormeld oogmerk naar voornoemde winkel(s)/pand(en) is/zijn gegaan en/of heeft/hebben getracht één of meer deur(en) van voornoemde
winkel(s)/pand(en) met een breekijzer en/of koevoet, althans een breekvoorwerp, te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 310 / 311 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2006 te Liessel, gemeente Deurne,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, opzettelijk [getuige 1] en/of [verbalisantant 1] en/of [verbalisant 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, nadat die [medeverdachte] tegen verdachte meermalen, althans een maal, had gezegd: "Gas erop", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, met een door hem, verdachte, bestuurd motorrijtuig (personenauto) met hoge/verhoogde snelheid, althans aanmerkelijke snelheid, op die [verbalis[getuige] en/of [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] is af- en/of ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 / 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2006 te Liessel, gemeente Deurne, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, [getuige 1] en/of [verbalisantant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend, nadat die [medeverdachte] tegen verdachte meermalen, althans een maal, had gezegd: "Gas erop", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, met een door hem bestuurd motorrijtuig (personenauto) met hoge/verhoogde snelheid, althans aanmerkelijke snelheid, op die [getuige] en/of die [verbalisant 1] en/of die [verbalisant 2] af- en/of ingereden;
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging onder feit 1 begaan, is tussen de woorden “die” en “winkel(s)/pand(en)” in de 13e regel weggevallen “/dat”. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard dat zij op 24 oktober 2006 ’s nachts met de auto (een Honda Civic) in Liessel terecht zijn gekomen. [verdachte] heeft verklaard dat hij daar twee personen zag klungelen bij de deur van een pand. [medeverdachte] heeft aangegeven dat twee jongens in het portiek van de stoffenwinkel De Greef aan het breken waren, dat zij allebei naar de twee jongens hebben geschreeuwd ‘wat moet dat hier’, dat de jongens gewoon doorgingen en dat [verdachte] de auto toen achteruitgereden heeft, het zijstraatje om de hoek naast het pand is ingereden en heeft geparkeerd naast een reeds geparkeerde auto met de neus richting de muur. Verdachte en zijn medeverdachte zouden vervolgens zijn uitgestapt en naar de ingang zijn gelopen om de jongens te pakken, maar deze waren, aldus verdachten, al weggerend van het pand. Vervolgens zou medeverdachte [medeverdachte] naar de deur van het pand zijn gelopen, gezien hebben dat deze geforceerd was en de koevoet en de schroevendraaier die bij die deur lagen, hebben opgepakt. Verdachte en zijn medeverdachte zouden vervolgens rustig zijn teruggelopen naar de auto.
De rechtbank acht dit door verdachte en zijn medeverdachte gestelde feitenverloop niet aannemelijk. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de getuige [getuige] niemand heeft horen schreeuwen en dat zowel de getuige [verbalisant 2] als de getuige [verbalisant 1] twee personen hebben zien wegrennen richting de geparkeerd staande Honda Civic. De getuige [getuige] heeft een auto zachtjes brommend horen naderen, deze horen stoppen en vervolgens gehoord dat het geluid weer terugging. Even later hoorde hij een paar tikken en een knal alsof er een koevoet werd geplaatst. Gelet op deze getuigenverklaringen en de hieruit voortvloeiende volgorde van feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte degenen zijn die de deur hebben geforceerd. Het door verdachte en zijn medeverdachte gestelde gedrag (schreeuwen vanuit de auto, deze achteruit rijden en om de hoek parkeren in de parkeerhaven en vervolgens allebei uitstappen) past bovendien niet bij het willen verijdelen van een inbraak door onbekenden.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 2.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van [getuige 1] geldt dat deze zelf heeft verklaard dat hij de stoep is afgestapt om de auto een klap te kunnen geven met een schop, dat hij bij het slaan met de schop achter de deurstijl van de auto is blijven hangen en dat hij daardoor ten val is gekomen. Derhalve kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte op hem zijn ingereden of op hem zijn afgereden. [getuige] heeft bij de rechter-commissaris aangegeven dat hij niet door de auto zou zijn geraakt als hij op de stoep was blijven staan.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij naast de auto aan de bijrijderszijde stond en dat hij achteruit is gevallen tegen de ernaast geparkeerde auto toen hij opzij wilde stappen. De noodzaak van dit opzij stappen was weliswaar gelegen in het plotselinge wegrijden van de auto van verdachten, maar dit brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet met zich mee dat verdachten zodanig hebben gehandeld dat daardoor minst genomen de aanmerkelijke kans aanwezig was dat verbalisant [verbalisant 2] ten gevolge daarvan zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Ten aanzien van verbalisant [verbalisant 1] geldt dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat verdachte en/of zijn medeverdachte zich er op het moment van achteruit rijden van bewust waren dat zich iemand op korte afstand achter de auto bevond. Beide verdachten verklaren dat zij niemand achter de auto hebben gezien. Uit de bewijsmiddelen blijkt overigens niet dat [verbalisant 1] zodanig achter de auto stond dat verdachte en/of zijn medeverdachte zich bewust moeten zijn geweest van haar aanwezigheid op die positie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tevens van oordeel dat de gepleegde handelingen geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
op 24 oktober 2006 te Liessel, gemeente Deurne, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen goederen en/of geld,toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende en wel:
- in/uit een winkel/pand, gelegen aan de Hoofdstraat te Liessel, goederen en/of geld toebehorende aan [benadeelde partij 1].
en daarbij zich de toegang tot dat winkelpand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak met zijn mededader met voormeld oogmerk naar voornoemd winkelpand is gegaan en heeft getracht een deur van voornoemd winkelpand met een breekijzer te forceren,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 27, 45, 57, 310, 311.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en 2 primair: een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te melden duur.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- verdachte heeft het onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling;
- verdachte heeft het onderhavige strafbare feiten gepleegd kort na een eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit;
- verdachte werd terzake van (poging) tot diefstal blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld en wel in 2004, 2005 en 2006;
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit dat "ad informandum" is vermeld door de officier van justitie bij aanvang van de behandeling van de onderhavige terechtzitting, voor welk feit verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. Dit feit betreft het aan medeverdachte [medeverdachte] onder parketnummer 01/825026-07 tenlastegelegde feit.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1:
Werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 18 december 2006 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. I.L.P. Crombeen en mr. H.F. van Kregten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dragt-van Berchum, griffier
en is uitgesproken op 8 mei 2007.
Mr. Van Kregten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 01/825458-06 pag. 6
[verdachte]