ECLI:NL:RBSHE:2007:BA4462

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2599
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor UMTS-zendmast in Veldhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 april 2007 uitspraak gedaan over de weigering van een bouwvergunning en vrijstelling voor het plaatsen van een UMTS-zendmast door KPN Mobile The Netherlands B.V. De aanvraag voor de bouwvergunning werd op 5 juli 2005 ingediend, maar op 11 april 2006 werd het bezwaar tegen de weigering ongegrond verklaard. KPN Mobile stelde dat de vrees voor gezondheidsrisico's door omwonenden niet terecht was en dat de gemeente Veldhoven niet op de adviezen van deskundigen had vertrouwd. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor gezondheidsrisico's wel degelijk in de belangenafweging moest worden meegenomen, maar dat de gemeente zich moest baseren op de adviezen van deskundigen zoals TNO en de Gezondheidsraad. Deze deskundigen hadden in hun rapporten aangegeven dat de gezondheidsrisico's niet aannemelijk waren, waardoor de gemeente niet redelijkerwijs de weigering van de vrijstelling op deze gronden kon baseren. De rechtbank oordeelde verder dat het ontbreken van gemeentelijk antennebeleid op het moment van de beslissing geen reden was om de vrijstelling te weigeren. De rechtbank heeft het beroep van KPN Mobile gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente Veldhoven opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van KPN Mobile, vastgesteld op € 644,00, en het griffierecht van € 281,00.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/2599
Uitspraak van de meervoudige kamer van 27 april 2007
inzake
KPN Mobile The Netherlands B.V.,
te Den Haag,
eiseres,
gemachtigde mr. ing. L.J. Wildeboer,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven,
verweerder,
gemachtigden mr. S. Brand-Borghaerts en mr. M. Diemel.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2005, toegezonden aan eiseres 16 september 2005, heeft verweerder de aanvraag bouwvergunning en vrijstelling voor het plaatsen van een zendmast voor mobiele telefonie met bijbehorende kasten en een hekwerk in de groenzone langs de Heerbaan in ’t Look te Veldhoven geweigerd.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 april 2006, verzonden 19 april 2006, ongegrond verklaard.
Het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep is behandeld ter zitting van 16 maart 2007, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Voorts is voor eiseres verschenen mr. drs. M.R. Driedonks. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
Aan de orde is de vraag of verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit terecht en op goede gronden ongegrond heeft verklaard.
Feiten
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Blijkens de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen is een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van een zendmast voor mobiele telefonie met een hoogte van 39,90 meter op de hoek van de Heerbaan en ’t Look, aan de westzijde van Veldhoven. Het betreft een zogeheten UMTS-zendmast waarin één of meerdere antennesystemen geplaatst worden ten behoeve van het mobiele telecommunicatieverkeer in de omgeving van de mast.
Verweerder heeft vanwege de onduidelijkheid of UMTS-antennes schadelijke gevolgen voor de gezondheid hebben en bij gebrek aan gemeentelijk antennebeleid, de vrijstelling geweigerd.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur te geven gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985).
In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro 1985 komt voor vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb), in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40 m.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, Bblb - voor zover hier van belang - wordt in dit besluit onder een antennedrager verstaan een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne en onder een antenne-installatie een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Beoordeling
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “’t Look” en dat voor het oprichten van de zendmast een lichte bouwvergunning vereist is, gelet op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro 1985 in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e en artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b van het Bblb.
Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan het vereiste van artikel 19, derde lid, van de WRO. Verweerder was derhalve bevoegd om vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan te verlenen.
De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder in het kader van de belangenafweging die vrijstelling redelijkerwijs heeft kunnen weigeren vanwege het ontbreken van gemeentelijk antennebeleid en met een beroep op de bescherming van de belangen van de burgers die mogelijk een gezondheidsrisico lopen.
Tijdens de zitting is gebleken, dat een verondersteld gezondheidsrisico voor verweerder geen weigeringsgrond meer vormt sinds op 6 juni 2006 de resultaten bekend zijn geworden van een Zwitserse studie naar de effecten van UMTS-velden, waarbij geen effecten zijn gevonden van blootstelling aan UMTS-velden op de onderzochte gezondheidsaspecten. De vraag is echter of ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar verweerder terecht een verondersteld gezondheidsrisico als weigeringsgrond heeft kunnen aanmerken.
De rechtbank stelt voorop dat, in navolging van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2006, nummer 200508690/1, ook de door omwonenden geuite vrees voor gezondheidsrisico’s ten gevolge van UMTS bij de belangenafweging dient te worden betrokken.
Aangezien verweerder de deskundigheid mist om zich zelfstandig over deze gezondheidsrisico’s een oordeel te vormen, dient verweerder af te gaan op het advies van wetenschappers die geacht worden wel over de nodige deskundigheid op dit terrein te beschikken. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar verwezen naar het COFAM-onderzoek van TNO van september 2003 en de standpunten van de Gezondheidsraad.
Blijkens het rapport van TNO en de adviezen van de Gezondheidsraad zijn dergelijke gezondheidsrisico’s evenwel niet aannemelijk.
Op grond hiervan is de rechtbank met eiseres van oordeel dat op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar geen wetenschappelijk objectieve aanwijzingen bestonden voor mogelijke gezondheidsrisico’s voor omwonenden van UMTS-antennes. Verweerder had deze mogelijke gezondheidsrisico’s derhalve redelijkerwijs niet aan haar weigering tot het verlenen van vrijstelling ten grondslag mogen leggen.
Het ontbreken van gemeentelijk antennebeleid ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar vormt evenmin een weigeringsgrond voor de gevraagde vrijstelling. Verweerder diende naar de feiten en omstandigheden van dat moment het bezwaar (en daarmee de aanvraag) te beoordelen.
Op grond van het voorgaande heeft verweerder de beslissing op bezwaar genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van eiseres om zelf in de zaak te voorzien. Er is, naar ter zitting is gebleken, intussen weliswaar een gemeentelijk antennebeleid vastgesteld, maar de vraag of in dat kader vrijstelling kan worden verleend vergt niet alleen een nadere beoordeling van de feitelijke situatie, maar ook een belangenafweging, waarbij de rechter zich blijkens wetsgeschiedenis en jurisprudentie terughoudend dient op te stellen.
De rechtbank zal daarom verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Veldhoven aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 281,00 dient te worden vergoed.
De rechtbank wijst het verzoek van eiseres tot veroordeling van verweerder in de proceskosten gemaakt in bezwaar af, nu niet gebleken is dat deze kosten ook zijn gevorderd in bezwaar.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast de gemeente Veldhoven aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 281,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente Veldhoven aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. M.L.P. van Cruchten en mr. J.H.G. van den Broek als leden en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. F.A.M.C. Hermans als griffier op 27 april 2007.