ECLI:NL:RBSHE:2007:BA2022

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4458
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de evenredigheid van bestuurlijke boetes opgelegd op grond van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen Kracht Personeelsdiensten B.V. en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 24.000,00 aan eiseres, Kracht Personeelsdiensten B.V., wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd naar aanleiding van een controle door de Arbeidsinspectie op 29 maart 2005, waarbij werd vastgesteld dat drie Iraakse vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning voor eiseres werkten. Eiseres betwistte de hoogte van de boete en voerde aan dat haar financiële situatie niet in aanmerking was genomen bij de vaststelling van de boete. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boetes een punitief karakter hebben en dat de evenredigheid van de boete moet worden getoetst aan de ernst en verwijtbaarheid van de overtredingen. De rechtbank concludeerde dat de financiële omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om van de Tarieflijst af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de Staatssecretaris op goede gronden de boete had opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing van bestuurlijke boetes en de noodzaak om rekening te houden met de omstandigheden van de overtreder, maar ook dat beleidsregels niet onverkort toegepast kunnen worden zonder enige afweging van de individuele situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/4458
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart 2007
inzake
Professional Kracht Personeelsdiensten B.V.,
te Geldrop,
eiseres,
gemachtigde mr. S. Bharatsingh,
tegen
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde mr. M.J.H. Grandiek.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2005 heeft verweerder ter zake van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aan eiseres een boete van € 24.000,00 opgelegd.
Het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres is door verweerder bij besluit van 2 december 2005 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 19 december 2005 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van 20 november 2006, waar eiseres is verschenen bij gemachtigden O. Tüyen en mr. S. Bharatsingh en verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Na heropening van het onderzoek is de zaak opnieuw behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 30 januari 2007 waar eiseres niet is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden het besluit waarbij de boete is opgelegd, in stand heeft gelaten.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Inspecteurs van de Arbeidsinspectie hebben op 29 maart 2005 een onderzoek ingesteld in de administratie van eiseres waarbij identiteitsgegevens werden aangetroffen van drie personen van Iraakse nationaliteit die werkzaamheden verrichtten voor eiseres. Eiseres noch de inlenende onderneming beschikte over tewerkstellingsvergunningen voor deze personen.
Het wettelijk kader is als volgt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, en onder b, van de Wav is degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten, werkgever.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Het niet naleven van het eerste lid van artikel 2 wordt ingevolge artikel 18 van de Wav aangemerkt als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, van de Wav kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke en rechtspersonen. Blijkens het tweede lid, onder 1º, kan, indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, de boete worden opgelegd aan de rechtspersoon.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit de Wav, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Artikel 19d van de Wav luidt - voor zover hier van belang -:
1. De hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd is, indien begaan door:
a. een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00,
b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
2. (…)
3. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
4. (…).
Blijkens de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ (hierna: de Tarieflijst), behorende bij de door verweerder op het moment van het vaststellen van de boete gehanteerde ‘Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen’, bedraagt het boetenormbedrag bij overtreding van het in artikel 2, eerste lid, van de Wav neergelegde verbod € 8.000,00. Omdat volgens verweerder tijdens de door de Arbeidsinspectie gehouden controle is gebleken dat eiseres drie overtredingen van artikel 2 van de Wav heeft begaan, heeft verweerder een boete opgelegd van € 24.000,00.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiseres, nu zij in de uitoefening van haar bedrijf anderen arbeid heeft laten verrichten, werkgever is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef, en onder b, van de Wav.
Namens eiseres is aangevoerd dat de drie betrokkenen beschikken over een zogeheten W-document en dat op grond van artikel 1c van het Besluit tot uitvoering van de Wav, het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav derhalve op hen niet van toepassing is. Voorts beroept eiseres zich in dit verband op het vertrouwensbeginsel nu het ministerie van Sociale Zaken in een persbericht van 14 november 2003 naar buiten heeft gebracht dat ‘mensen met een tijdelijke verblijfsvergunning voor asiel in de toekomst geen vergunning meer hoeven vragen om aan het werk te gaan’.
De rechtbank stelt vast dat voornoemd artikel 1c van het Besluit tot uitvoering van de Wav betrekking heeft op een vreemdeling die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, te weten een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Vast staat dat de drie betrokkenen enkel beschikten over een W-document, hetgeen - zoals verweerder terecht stelt - een document is voor asielzoekers, voor degenen die om gezondheidsredenen niet kunnen reizen en voor degenen aan wie uitstel van vertrek is verleend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een W-document geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dus geen vergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is, zodat voornoemd artikel 1c niet van toepassing is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat op bedoelde W-documenten vermeld staat dat voor het laten verrichten van arbeid een tewerkstellingsvergunning vereist is. Aan hetgeen eiseres ten aanzien van het persbericht heeft aangevoerd zal de rechtbank dan ook voorbij gaan.
Aldus is op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wav, in samenhang met artikel 18 van de Wav sprake van beboetbare feiten. Verweerder was derhalve bevoegd ter zake van deze overtredingen boetes op te leggen.
Eiseres heeft een beroep gedaan op de omstandigheid dat de boetes - gezien de financiële situatie van eiseres - te hoog zijn. Volgens eiseres oefent zij geen activiteiten meer uit waardoor zij niet aan de boetes kan voldoen en is zij niet in staat geweest gelden te reserveren. Om een indruk te geven van haar financiële situatie heeft eiseres gemeld dat het bedrijfsresultaat over 2005 naar verwachting € 10.000,00 tot € 20.000,00 zal zijn en over 2006 naar verwachting een verlies van € 5.000,00.
Volgens verweerder kan bij het vaststellen van de boetes geen rekening worden gehouden met deze door eiseres aangevoerde omstandigheden, nu de hoogte van de boetes is gebaseerd op de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen en bij het vaststellen hiervan reeds een belangenafweging heeft plaatsgevonden zodat de normbedragen geacht moeten worden evenredig te zijn.
De rechtbank stelt voorop dat het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Wav, een discretionaire bevoegdheid betreft, omdat van die bevoegdheid gebruik kan - doch niet onder alle omstandigheden dient te - worden gemaakt en dat die boete is aan te merken als een sanctie met een punitief karakter zodat de (strafrechtelijke) waarborgen, die besloten liggen in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van toepassing zijn te achten. De rechtbank dient dan ook ten volle te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete(s) evenredig is (zijn) in verhouding tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding(en). Daarbij vormen - anders dan verweerder betoogt - de (financiële) omstandigheden van de overtreder een mede te toetsen aspect, zodat aan beleidsregels niet onverkort toepassing kan worden gegeven.
Nu eiseres geen stukken betreffende haar financiële situatie heeft overgelegd noch op andere wijze heeft aangetoond dat haar financiële situatie dermate slecht is dat de opgelegde boetes te hoog moeten worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien af te wijken van de overeenkomstig de Tarieflijst vastgestelde boete van (in totaal) € 24.000,00.
Verweerder heeft derhalve het bestreden besluit op goede gronden genomen zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. L.C. Michon en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als leden en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. M.C. Willemsen als griffier op 26 maart 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: