RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/3499 WWB
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2007
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. S.J.L.M. van den Reek,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
verweerder,
gemachtigde mr. J.B.L. Krahmer.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2005 heeft verweerder aan eiser een maatregel ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) opgelegd van 100% gedurende de periode van 1 juni 2005 tot 1 juli 2005.
Het hiertegen ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 20 juni 2006 ongegrond verklaard.
Het tegen laatstgenoemd besluit ingediende beroep is behandeld op de zitting van 16 januari 2007, waar eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde de vraag of verweerder terecht en op goede gronden aan eiser een maatregel ingevolge de WWB heeft opgelegd van 100%, gedurende één maand.
2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
3. Eiser ontvangt een uitkering ingevolge de WWB. In het kader van zijn reïntegratie heeft eiser op 22 april 2005 een gesprek gevoerd bij uitzendbureau Ambiflex BV te Geldrop. Aldaar is hem een baan aangeboden bij een slachterij in Son en Breugel. Het betrof licht produktiewerk voor een periode van twee jaar. Eiser heeft de aangeboden baan geweigerd.
4. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat het werk bij de slachterij kan worden aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid, temeer daar er bij de arbeidsinpassing rekening is gehouden met de medische beperkingen van eiser en zijn wens er financieel op vooruit te gaan. Nu eiser heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, is verweerder van mening dat hem terecht een maatregel van 100% gedurende één maand is opgelegd. Verweerder acht geen dringende redenen aanwezig op grond waarvan zou moeten worden afgezien van het opleggen van een maatregel.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. In zijn aanvullend beroepschrift heeft eiser naar voren gebracht dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging gewetensbezwaren heeft tegen het werken met varkensvlees. Voorafgaand aan het gesprek met het uitzendbureau zou hem nimmer verteld zijn dat hij met varkensvlees zou moeten werken. Indien eiser dit op voorhand wel had geweten, zou hij hebben aangegeven dat hij de werkzaamheden wegens zijn geloofsovertuiging niet zou verrichten. Eiser heeft voorts naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte stelt dat hij het uitzendbureau nimmer te kennen heeft gegeven de aangeboden werkzaamheden wegens gewetensbezwaren te weigeren. Eiser heeft verwezen naar het faxbericht van het uitzendbureau. Eiser heeft voorts opgemerkt dat verweerder zich in het bestreden besluit geenszins heeft uitgelaten over de opmerkingen die in bezwaar zijn gemaakt terzake van de passendheid van de aangeboden werkzaamheden in verband met zijn medische gesteldheid. Volgens eiser had het, zeker gezien de individuele op persoonlijke omstandigheden toegesneden benadering van de WWB, op de weg van verweerder gelegen om, alvorens een maatregel op te leggen, nader medisch advies in te winnen, danwel een arbeidsdeskundige in te schakelen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Aan de WWB ligt het uitgangspunt ten grondslag dat een ieder primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de bestaanskosten. Als uitvloeisel van dit beginsel wordt van bijstandsgerechtigden een actieve houding verwacht ten aanzien van de inschakeling in het arbeidsproces. In verband hiermee zijn aan het recht op bijstand de in artikel 9, eerste lid, van de WWB genoemde verplichtingen strekkende tot inschakeling in de arbeid verbonden.
8. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
9. Ingevolge het tweede lid van dit artikel verlaagt het college overeenkomstig de verordening de bijstand ondermeer indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.
10. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid.
Ter uitvoering van dit artikel heeft de gemeenteraad van de gemeente Helmond op 3 februari 2004 de maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond (verder: de verordening) vastgesteld.
11. Ingevolge artikel 9 van de verordening worden de gedragingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB onderscheiden in een tweetal categorieën. Tot de tweede categorie behoort het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
12. Blijkens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b van de verordening leidt een gedraging uit de tweede categorie ertoe dat de maatregel wordt vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, en dat op hem van rechtswege de arbeidsverplichtingen zoals vermeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB rusten. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de gedingstukken voldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat eiser deze verplichtingen verwijtbaar niet is nagekomen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij dermate zwaarwegende gewetensbezwaren heeft dat het voor hem onmogelijk is met varkensvlees te werken. Tegenover zijn bemiddelaar, G. van Dorst, repte eiser niet over gewetensbezwaren als reden voor het niet accepteren van de aangeboden arbeid. Eiser stelde het werk niet te kunnen accepteren omdat hij een vervoersprobleem had en geen auto wilde kopen. Blijkens de gedingstukken heeft eiser voorts tegenover L. Jorna, consulent, aangegeven dat hij geen streng gelovige en geen praktiserende moslim is. Ook ter zitting heeft eiser niet aan kunnen geven waaruit zijn gewetensbezwaren bestaan en hoe zwaar deze voor hem wegen. Eiser heeft slechts medegedeeld dat hij van huis uit is opgegroeid met de gedachte dat varkensvlees onrein is. Deze enkele stelling acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat eisers beroep op gewetensbezwaren oprecht is. In dit verband verdient opmerking dat navraag bij vleesverwerkende bedrijven verweerder leerde dat in de vleesverwerkende industrie ook moslims werkzaam zijn. Zij hebben geen bezwaren tegen het verwerken van varkensvlees (wel tegen het eten daarvan). Uit de gedingstukken blijkt dat medewerkers die belast zijn met de verwerking van (varkens)vlees beschermende bedrijfskleding en handschoenen dragen. Nu niet gezegd kan worden dat het werken met varkensvlees niet algemeen geaccepteerd is, is de rechtbank van oordeel dat eisers bezwaren tegen het werken in de slachterij hem niet ontslaan van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en er niet toe kunnen leiden dat de voor iedereen geldende voorwaarden, die aan een bijstandsuitkering zijn verbonden, niet zouden gelden voor eiser. Eiser verkeerde, mede gelet op zijn geringe kansen op de arbeidsmarkt, die het gevolg zijn van zijn leeftijd, langdurige werkloosheid en gezondheidsklachten, niet in de positie om een dergelijke kans op een structurele baan, waarmee hij zelfstandig in zijn bestaanskosten zou kunnen voorzien, om bovengenoemde reden onbenut te laten.
14. Ten aanzien van eisers grief dat verweerder zich geenszins heeft uitgelaten over de opmerkingen die in bezwaar zijn gemaakt terzake de passendheid van de aangeboden werkzaamheden in verband met zijn medische gesteldheid, overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de gedingstukken was bij verweerder bekend dat eiser rugklachten heeft. Bij het zoeken van een passende functie heeft verweerder hier aantoonbaar rekening mee gehouden. Nu, blijkens de gedingstukken, de werkzaamheden in de aangeboden functie bij de slachterij in Son en Breugel licht van aard zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met eisers rugklachten. Eisers stelling dat verweerder niet had mogen overgaan tot het opleggen van een maatregel, als thans in geding, zonder daaraan voorafgaand een arbeidsdeskundige in te schakelen teneinde de passendheid van de aangeboden functie te beoordelen, vindt geen steun in de wet of de jurisprudentie. Slechts indien eiser aantoonbaar meer medische beperkingen had dan waarmee verweerder rekening heeft gehouden, was een nader onderzoek aangewezen. Nu dit gesteld, noch gebleken is, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen dienaangaande namens eiser in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit, waarbij eisers bezwaar tegen de opgelegde maatregel ongegrond is verklaard, de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
15. Ook in hetgeen overigens door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat hem terzake van zijn handelen en nalaten geen of in mindere mate een verwijt kan worden gemaakt. Dientengevolge heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel ter hoogte van 100% gedurende één maand was voldaan.
16. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed. Eisers verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek tot vergoeding van schade.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. E.H.B.M. Potters en
mr. G.H. de Heer-Schotman als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.