ECLI:NL:RBSHE:2007:BA0229

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 1119 WSFBSF K1
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van studiefinanciering van uitwonenden naar thuiswonenden door incorrecte adresregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de IB-Groep om haar studiefinanciering te verlagen van een beurs voor uitwonenden naar een beurs voor thuiswonenden. Dit besluit was genomen omdat eiseres haar adresgegevens niet had gecorrigeerd, waardoor er een discrepantie was tussen het adres dat zij had opgegeven en het adres dat in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) stond geregistreerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 14 januari 2006 was geïnformeerd over de noodzaak om haar adres binnen vier weken te corrigeren. Eiseres had echter nagelaten om dit tijdig te doen, ondanks dat zij in de periode van 1 december 2005 tot 1 maart 2006 zonder toestemming van de verhuurder woonruimte had ondergehuurd. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs een verwijt kon worden gemaakt voor het niet doorgeven van haar nieuwe adres, en dat de IB-Groep terecht de beurs had omgezet.

De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat eiseres geen verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de beslissing van de IB-Groep in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van correcte adresregistratie voor het behoud van studiefinanciering en de verantwoordelijkheden van studenten in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 1119 WSFBSF K1
Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen : de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen, verweerster.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 10 mei 2006,
kenmerk: JBG020/000978375.
Datum van behandeling ter zitting: 7 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 10 maart 2006, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres, mr. Y.E. Verkouter, gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 december 2006, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en waar verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. P. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres, geboren op [...] 1986, studeert ten tijde van het onderhavige geding aan de NHTV te Breda. Zij ontvangt studiefinanciering. Bij schrijven van 14 januari 2006 is aan eiseres meegedeeld dat na een controle is geconstateerd dat het woonadres dat zij heeft opgegeven afwijkt van het adres zoals dat voorkomt in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Dat schrijven vermeldt onder meer:
“Woonadres volgens IB-Groep: [adres] [woonplaats],
Woonadres volgens GBA: [adres], [plaats]”
Verweerster heeft eiseres voorts meegedeeld dat indien zij haar (nieuwe) woonadres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, zij dit alsnog binnen vier weken dient te doen. Mocht het woonadres dat zij aan de IB-Groep heeft doorgegeven niet (meer) juist zijn, dan moet dat ook alsnog binnen vier weken worden doorgeven. Voorts staat onder aan deze brief nog:
“Let op! Zorg ervoor dat je alsnog binnen vier weken het onjuiste adres hebt gewijzigd. Doe je dit niet dan zet de IB-Groep je uitwonende beurs vanaf december 2005 om in een thuiswonende beurs.”
Bij besluiten van 10 maart 2006 (Bericht 2006, nr. 3 en 2005, nr. 7) heeft verweerster de beurs voor uitwonenden verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden, omdat eiseres heeft nagelaten haar adresgegevens te corrigeren. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerster is niet gebleken dat eiseres, ondanks het verzoek daartoe, tijdig de adressen met elkaar in overeenstemming heeft gebracht. Het vorenstaande zegt niets over de feitelijke woonsituatie. De door eiseres overgelegde bewijsstukken met betrekking tot haar feitelijke uitwonendheid kunnen niet tot een andere beslissing leiden, aangezien ze voor adressencontrole niet relevant zijn.
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld. Primair wordt gesteld dat eiseres telefonisch contact heeft gezocht met IB-Groep en de ontstane situatie heeft uitgelegd. Doordat de vorige bewoonster heeft verzuimd zich uit te schrijven, kon eiseres niet het voor inschrijving in de GBA benodigde huurcontract overleggen. Evenmin kon eiseres als medehuurster worden aangemerkt, zoals door de woningbouwstichting is verklaard. Op aanraden van een medewerker van IB-Groep heeft eiseres zich toen (telefonisch) weer laten inschrijven op haar voormalige adres in [plaats]. De adresgegevens waren daardoor wel degelijk binnen vier weken gelijk aan elkaar. Eiseres vertrouwde erop dat het probleem was opgelost. Subsidiair beroept eiseres zich op het bepaalde in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 alsmede de beleidsregel Uitzondering Sanctiebepaling artikel 1.5 Wsf 2000. Middels het overleggen van bankrekeningafschriften en de verklaring van de woningbouwstichting heeft eiseres genoegzaam aangetoond dat haar niets te verwijten valt. Hierbij wordt tevens verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 december 2005, LJN-nr.: AU7930. Het bestreden besluit gaat uit van onjuiste aannames en is onzorgvuldig voorbereid.
In haar verweerschrift heeft verweerster het volgende betoogd. Gedurende de periode 1 december 2005 tot 1 maart 2006 heeft eiseres zonder toestemming van de verhuurder woonruimte ondergehuurd, waardoor zij zich niet op het nieuwe adres kon inschrijven in de GBA. Eiseres heeft niet aangetoond dat deze de voormalige bewoonster meerdere malen heeft verzocht haast te maken met haar uitschrijving op het adres, doch dat deze dat niet tijdig heeft gedaan. Het had daarnaast op de weg van eiseres gelegen om eerst te verhuizen naar het gehuurde pand als zij een huurcontract had. Eiseres heeft door haar wijze van handelen willens en wetens het risico aanvaard dat er een situatie zou ontstaan van illegale onderhuur. Niet is gebleken van ‘’ bijkomende individuele omstandigheden van zeer bijzondere aard’’ waarvan volgens de CRvB (28 juli 2006, LJN-nr.: AY5587) sprake dient te zijn om tot het oordeel te komen dat een studerende in een dergelijke situatie redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
Namens eiseres is een schrijven van 6 juli 2006 overgelegd waarin de vorige bewoonster verklaart dat eiseres haar meerdere malen heeft verzocht zich uit te schrijven aan de [adres] te [woonplaats]. Verweerster heeft haar standpunt gehandhaafd. Ten aanzien van de overgelegde telefoonspecificatie, waaruit volgens eiseres blijkt dat zij op 30 januari 2006 telefonisch contact heeft gehad met de IB-Groep, merkt verweerster ten slotte op dat uit dit afschrift niet blijkt dat tijdens dit gesprek een adreswijziging is doorgegeven, noch met wie er gesproken is.
Ter zitting is namens eiseres aanvullend betoogd dat IB-Groep studenten in de gelegenheid stelt om telefonisch wijzigingen door te geven. Dat er telefonisch contact heeft plaatsgevonden heeft eiseres aangetoond door een telefoonspecificatie. Zij had geen andere reden om in die periode met verweerster in contact te treden. Opgemerkt wordt voorts dat duidelijk is dat eiseres haar adres zoals dit bij verweerster bekend is, weer heeft omgezet naar [plaats], zoals haar telefonisch is aangeraden door een medewerker van de IB-Groep. Immers, het kan niet zo zijn dat eiseres twee maal een adreswijziging in [woonplaats] heeft doorgegeven. Zulks blijkt uit een namens eiseres (in kopie) in geding gebrachte e-mail van 11 maart 2006 waarbij zij de wijziging ingaande 8 maart 2006 doorgaf. Deze e-mail bevestigt dat eiseres eerder haar adres in [plaats] als woonadres kenbaar had gemaakt.
Namens verweerster is ter zitting andermaal opgemerkt dat nergens blijkt van de inhoud van het telefonisch contact van 30 januari 2006 en evenmin met wie er is gesproken. De e-mail van eiseres is slechts geregistreerd zonder dat daaruit af te leiden is dat er een wijziging is doorgegeven. Eerst in maart 2006 is gebleken dat de adressen weer met elkaar in overeenstemming zijn. Indien er eerder een wijziging zou zijn doorgegeven, dan zou dat schriftelijk bevestigd zijn. Een dergelijke bevestiging ontbreekt in het onderhavige geval.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig ander rechtsbeginsel.
In artikel 1.5 van de Wsf 2000 is als volgt bepaald.
1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in de in geding zijnde periode haar hoofdverblijf had aan het adres [adres] te [woonplaats] en een uitwonende studerende was in vorenbedoelde zin.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres van de afwijking in haar adresgegevens redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt en of de getroffen maatregel van omzetting van de studiebeurs in rechte stand kan houden.
De memorie van toelichting geeft ten aanzien van artikel 1.5 van de Wsf 2000 aan dat de onmogelijkheid om zich bij de GBA in te schrijven wegens een verbod van de verhuurder voor rekening en risico van de studerende moet blijven. De rechtbank verwijst te dien aanzien eveneens naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juli 2006, LJN-nr.: AY5587. Daarin overwoog de Raad dat van ‘’nieuwe generatie’’ studerenden moet worden verwacht dat zij geen woonruimte huren van verhuurders die een correcte inschrijving in de GBA ‘verbieden’. Hiervan kan slechts worden afgeweken, zo is in voornoemde uitspraak overwogen, als er sprake is van bijkomende individuele omstandigheden van zeer bijzondere aard.
Mede onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 december 2004, LJN-nr: AS8634, overweegt de rechtbank dat, nu eiseres op het nieuwe adres is gaan wonen voordat zij een huurcontract kreeg en zich op dat adres kon laten inschrijven in de GBA, de daaraan verbonden gevolgen voor haar rekening dienen te zijn.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in onderhavig geding niet is gebleken van bijkomende individuele omstandigheden van zeer bijzondere aard. Zulk een omstandigheid vormt naar het oordeel van de rechtbank niet het feit dat de vorige bewoonster weigert zich uit te schrijven.
Voor zover eiseres zich beroept op de informatie die door een medewerker van IB-Groep telefonisch zou zijn meegedeeld, overweegt de rechtbank dat wat ook zij van de inhoud van dit telefoongesprek, aan eiseres bij genoemde brief van 14 januari 2006 kenbaar is gemaakt dat, indien zij haar nieuwe adres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, zij dit alsnog binnen vier weken diende te doen. Tevens is zij in diezelfde brief erop gewezen dat, mocht het adres dat zij aan verweerster had doorgegeven niet (meer) juist zijn, zij dit eveneens binnen vier weken diende door te geven. Het had eiseres duidelijk kunnen en moeten zijn dat zij met inschrijving bij verweerster aan haar oude -niet meer actuele- adres niet voldeed aan de inhoud van bedoelde brief en evenmin aan (de bedoeling van) het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Daarmee behoeft ook geen bespreking de genoemde e-mail van 11 maart 2006, waaruit zou blijken dat zij eerder -door eiseres wordt hiermee gedoeld op het telefoongesprek van 30 januari 2006- wel degelijk een adreswijziging aan verweerster had doorgegeven. Om diezelfde reden kan ten slotte het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2006 (LJN-nr.: AZ0886) niet tot een ander oordeel leiden, nu in die procedure enkel in geschil was of die eiseres binnen de gestelde termijn haar juiste woonadres aan verweerster had doorgegeven. In onderhavig geschil staat vast dat dit hoe dan ook niet is gebeurd, omdat eiseres ten tijde in geding niet meer woonde aan het adres te [plaats], zodat -zo zij dit adres al aan verweerster doorgaf- dit niet het juiste woonadres was als bedoeld in de brief van 14 januari 2006.
Het is de rechtbank, gelet op het vorenstaande, niet aannemelijk geworden dat eiseres er redelijkerwijs geen verwijt van kan worden gemaakt dat het GBA-adres ten tijde van belang afweek van het woonadres. Het beroep op de beleidsregel Uitzondering Sanctiebepaling artikel 1.5 van de Wsf 2000 kan dan ook niet slagen.
Voorts overweegt de rechtbank dat een omzettingsbesluit als hier aan de orde een zuiver reparatoir karakter heeft en geen verdergaande gevolgen dan het bewerkstelligen van een juiste toepassing van de wet heeft. Zodanig besluit is dan ook niet aan te merken als ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zodat, volgens de bestaande jurisprudentie, geen ruimte bestaat voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
Ook overigens heeft eiseres niets aangevoerd dat de rechtbank tot een ander oordeel leidt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep van eiseres voor ongegrond te worden gehouden. Mitsdien wordt beslist als in rubriek III weergegeven.
III. BESLISSING
De rechtbank te Breda;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, in tegenwoordigheid van D.F.M. Crombach als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2007
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 27 februari 2007
RR
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.