ECLI:NL:RBSHE:2007:BA0145

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825364-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mensenhandel, bewezenverklaring van mensensmokkel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 maart 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en mensensmokkel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mensenhandel, die inhield dat hij kwetsbare illegale Chinezen zou hebben uitgebuit door hen lange werkdagen te laten maken in ruil voor voedsel en onderdak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte of anderen het initiatief hadden genomen om deze mensen te werven of hen actief te benaderen om in het restaurant te komen werken. De omstandigheden waaronder de Chinezen werkten, hoewel maatschappelijk ongewenst, voldeden niet aan de criteria voor uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.

Aan de andere kant heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden aan mensensmokkel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte uit winstbejag had gehandeld door illegale werknemers aan te nemen, wat hem en de eigenaar van het restaurant financieel voordeel opleverde. De rechtbank benadrukte dat zelfs als er geen direct financieel voordeel voor de verdachte was, het handelen met het oogmerk om voordeel voor een ander te behalen ook onder de definitie van winstbejag valt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, waarbij de rechtbank de rol van de verdachte als leidinggevende in het restaurant en de omstandigheden van de illegale werknemers in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een essentiële rol speelde in het in stand houden van de illegaliteit en dat hij na eerdere politie-invallen gewoon doorging met het tewerkstellen van illegale werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825364-06
Uitspraakdatum: 8 maart 2007
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
(verdachte),
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) 1956,
wonende te (woonplaats), (adres).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2006 en 22 februari 2007. Op 27 november 2006 heeft nog een onderzoek in een andere samenstelling van de rechtbank plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 oktober 2006.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2006 tot en met 04 september 2006 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een)
ander(en), genaamd [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer
andere perso(o)n(en), door dwang, door één of meer feitelijkheden, door
dreiging met één of meer feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik
van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest
of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander, bestaande die/dat
dwang, feitelijkheden, misleiding en/of misbruik hieruit dat hij verdachte,
voornoemde perso(on(en), die allen illegaal in Nederland verbleven,
(gemiddeld) zes dagen per week, (ongeveer) elf uur per dag werkzaamheden heeft
laten verrichten in restaurant [naam restaurant] (waarbinnen verdachte (één van de)
de leidinggevende(n) was) in ruil voor voedsel en onderdak, danwel een zeer
geringe geldelijke vergoeding en/of hem/hen met meerdere perso(o)n(en) heeft
gehuisvest in een (kleine) ruimte in het pand waarin restaurant [naam restaurant]
is gevestigd en/of belet dat zij zich buiten het pand begaven, danwel contact
zochten met de buitenwereld;
(Artikel 273a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2006 tot en met 05 september 2006 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en, althans alleen, (telkens) (een)
ander(en), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer
andere perso(o)n(en), uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich
verschaffen van verblijf in Nederland, danwel hem/hen daartoe gelegenheid
en/of middelen heeft verschaft, te weten het verschaffen van woonruimte en/of
het aanbieden van werk en/of het te werk stellen van voornoemde perso(o)n(en)
in restaurant [naam restaurant] (waarbinnen verdachte (één van) de leidinggevenden
is), terwijl hij wist, danwel ernstige redenen had te vermoeden dat het
verblijf wederrechtelijk was;
(Artikel 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Aan verdachte is –kort gezegd- tenlastegelegd het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen met het oogmerk van uitbuiting van die ander.
Bij wet van 9 december 2004 (inwerkingtreding 1 januari 2005) is artikel 273a Wetboek van Strafrecht ingevoegd, welk artikel op 1 september 2006 is vernummerd tot artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Dit artikel is in de plaats gekomen van artikel 250a Wetboek van Strafrecht.
Artikel 250a Wetboek van Strafrecht beoogde alle vormen van sexuele uitbuiting strafbaar te stellen.
Kenmerkend voor uitbuiting in dat artikel is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, blijkens de tekst van artikel 250a lid 1,onder ten eerste: een persoon dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen ….enz.
Blijkens de Memorie van Toelichting (kamerstukken 2003/2004, 29291,nr.3) voorziet het wetsvoorstel (betreffende o.a. artikel 273a/273f) in uitvoering van 8 mondiale rechtsinstrumenten ter bestrijding van o.a. mensenhandel waaronder het VN Protocol inzake mensenhandel en het Kaderbesluit van de Raad inzake bestrijding van mensenhandel.
De omschrijving van mensenhandel in artikel 3 van het VN Protocol inzake mensenhandel luidt –kort gezegd- als volgt “het werven, bieden van onderdak aan of opnemen van personen door dwang, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie met het oogmerk van uitbuiting.
Uitbuiting omvat tenminste gedwongen arbeid of diensten”.
Bij de omschrijving van mensenhandel zowel in artikel 1 van het Kaderbesluit van de Raad inzake bestrijding van mensenhandel als in artikel 273 f Wetboek van Strafrecht is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de hierboven weergegeven omschrijving van mensenhandel.
Blijkens de memorie van Toelichting (pagina 16) heeft de redactie van bovengenoemd artikel 250a lid1, onder ten eerste primair het oog op de uitbuiting.
De omschrijving van mensenhandel zoals hiervoor omschreven in het VN Protocol heeft primair betrekking op de activiteiten van mensenhandel. Deze activiteiten zijn gericht op de verwezenlijking van het einddoel: de uitbuiting.
Het gaat om een aantal gedragingen (zoals werven, onderdak bieden enz.) gepaard met middelen (dwang, machtsmisbruik enz.) en gericht op uitbuiting.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de gevolgtrekking dat bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden in de voorliggende zaak met het oog op de vraag of deze onder de strafbaarstelling van artikel 273f Wetboek van strafrecht vallen, allereerst vastgesteld moet worden of er sprake is van handelen (werven, huisvesten of opnemen) door dwang, door een of meer feitelijkheden, door dreiging met een of meer feitelijkheden, door misleiding danwel door misbruik te maken van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht of door misbruik te maken van een kwetsbare positie. De rechtbank zal zich bij die vaststelling beperken tot de vraag of er -kort gezegd- sprake is van misbruik van een zwakkere/kwetsbare positie aangezien noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van dwang, (dreiging met ) een of meer feitelijkheden of misleiding.
Naar het oordeel van de rechtbank vooronderstelt zulks gelet op het vorenstaande en de redactie van artikel 273f Wetboek van strafrecht een zeker initiatief en actief handelen van de dader(s) waarbij doelbewust misbruik wordt gemaakt van de zwakkere/kwetsbare positie van slachtoffers.
Eerst indien zulks vastgesteld kan worden dient te worden beoordeeld of een en ander is geschied met het oogmerk van uitbuiting.
Vooropgesteld kan worden dat de Chinezen in een kwetsbare/zwakkere positie verkeerden, reeds omdat zij illegaal in Nederland verbleven.
Voorts gaat de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden:
-De in het chinees restaurant [naam restaurant] aangetroffen illegale Chinezen die als getuigen zijn gehoord betroffen allen mensen die zelf de beslissing hebben genomen naar Nederland te gaan.
-Zij deden dit om in Nederland geld te verdienen.
-Zij hebben zich zelf gewend tot aanwezigen in voornoemd chinees restaurant met het verzoek om werk en een aantal van hen heeft daarnaast gevraagd om eten en onderdak en een aantal van hen heeft alleen gevraagd om eten en onderdak. In dat laatste geval verrichtten zij vrijwillig werkzaamheden ([betrokkene 2], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]).
-Geen van hen had enige geldschuld of anderszins een verplichting aan aanwezigen in het restaurant.
-Allen stond het vrij op ieder moment te vertrekken. Verschillende van hen hadden tevoren reeds op 1 of meerdere andere plaatsen gewerkt.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte en/of een of meer anderen het initiatief hebben genomen noch dat zij actief hebben gehandeld ten aanzien van voornoemde Chinezen bijv. door hen te benaderen of te overreden in het restaurant te komen werken. Zij hebben veeleer gereageerd op verzoeken en in een aantal gevallen zelfs op smeekbedes van de Chinezen.
Onder die omstandigheden kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte en/of een of meer anderen bij het huisvesten of opnemen van de Chinezen doelbewust misbruik hebben gemaakt van hun zwakkere/kwetsbare positie.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Blijkens de Memorie van Toelichting bestaat uitbuiting tenminste uit gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keus heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld kan worden genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Weliswaar kan worden gezegd dat er in de onderhavige zaak sprake was van een maatschappelijk ongewenst geachte arbeidssituatie door lange werkdagen ( 11 tot 13 uur), 5 vrije dagen per maand, meerdere bedden op een slaapkamer en een inkomen tussen de E 450,- en E 800,- per maand doch dat brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet mee, dat geconcludeerd kan worden dat er sprake was van een uitbuitingssituatie zoals bedoeld in artikel 273 f Wetboek van Strafrecht.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet gebleken is dat de werkomstandigheden op zichzelf (los van de lengte van de werkdagen) slecht waren, het verdiende inkomen geheel ter vrije beschikking stond van degene die het kreeg –immers kost en inwoning waren gratis- , en dat van geen van de Chinezen -mede gelet op het hierboven overwogene – kan worden gezegd dat zij in hun situatie redelijkerwijs geen andere keuze hadden dan te werken en/of verblijven in restaurant [naam restaurant].
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
2.
op tijdstippen in de periode van 1 januari
2006 tot en met 05 september 2006 te Eindhoven, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en, anderen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer
andere perso(o)n(en), uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich
verschaffen van verblijf in Nederland, danwel hem/hen daartoe gelegenheid
en/of middelen heeft verschaft, te weten het verschaffen van woonruimte en/of
het aanbieden van werk en/of het te werk stellen van voornoemde personen
in restaurant [naam restaurant] (waarbinnen verdachte (één van) de leidinggevenden
is), terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat het
verblijf wederrechtelijk was;
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld uit winstbejag aangezien niet is gebleken dat verdachte zelf enig financieel voordeel heeft gehad van het laten verrichten van werkzaamheden door illegalen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Blijkens de wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2003-2004, 29291, nr. 3, p. 4 en 5) dient onder het bestanddeel winstbejag in de zin van artikel 197a Sr te worden verstaan het oogmerk rechtstreeks of onrechtstreeks een financieel of ander voordeel te verkrijgen.
De wetgever heeft indertijd bewust gekozen voor het opnemen van het bestanddeel winstbejag om te voorkomen dat degenen die uit ideële motieven behulpzaam zijn onder de strafbaarstelling zouden vallen. Voor het bewijs van het bestanddeel winstbejag is overigens niet nodig dat daadwerkelijk winst is gerealiseerd.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden verklaard dat verdachte al dan niet tezamen en vereniging met zijn mededader(s) uit winstbejag heeft/hebben gehandeld en behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, danwel daartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Uit de processen-verbaal van verhoor van de eigenaar van het restaurant, [betrokkene 6], van verdachte zelf en van medeverdachte [medeverdachte) maakt de rechtbank op dat verdachte degene is geweest die keukenpersoneel aannam, het salaris vaststelde en in een aantal gevallen zorgdroeg voor de betaling van het salaris.
Daartoe wijst de rechtbank allereerst op de volgende verklaring van eigenaar [betrokkene 6]:
“U vraagt mij wie de leiding heeft in het restaurant. De chef-kok heeft van mij toestemming gekregen om leiding te geven in de keuken. De chef-kok heeft ook de bevoegdheid om keukenpersoneel aan te nemen. Hij hoeft daarover niet met mij te overleggen. U vraagt mij of de chef-kok dan ook afspraken maakt over werktijden. Ja, want ik bemoei me daar niet mee. De chef-kok beslist ook wat voor een salaris het keukenpersoneel krijgt. (…) Zijn naam is [naam verdachte]. Ik spreek hem aan als “[bijnaam verdachte]” (p. 214, [bijnaam verdachte] is verdachte).
Verdachte heeft hierover zelf het volgende verklaard:
“Ik ben de enige die beslist of er mensen in het restaurant worden aangenomen” (p. 414). “Ik mag vanuit mijn expertise zelf beslissen of er mensen aangenomen worden” (p. 419). “Als het op aanname van nieuw personeel aankomt is dat alleen mijn verantwoordelijkheid.” (p. 444).
Dit wordt bevestigd door medeverdachte [medeverdachte]:
“[verdachte] [= [verdachte]] is degene die alles regelt. Hij is door de heer [betrokkene 6] [[betrokkene 6]] aangewezen om alles te regelen. Dit betreft ook het personeel. Ik ben niet bevoegd mensen aan te nemen. Dit kan alleen door de bedrijfsleider of de baas gebeuren, dus door [verdachte]”.
Uit de verklaringen van de Chinezen kan voorts worden afgeleid dat het verrichten van arbeid in het onderhavige geval vrijwel steeds gepaard ging met het laten verblijven in de woonruimte boven het restaurant.
Verdachte maakte bij het vaststellen van de lonen onderscheid tussen legale en illegale werknemers. Zelf verklaarde hij hierover:
“Een illegaal verdient minder dan een legaal persoon.”(p. 415) “Een illegaal krijgt tussen de 700 en 800 euro per maand betaald. (…) Iemand die legaal is verdient 1200 euro per maand.” (p. 448-449)
Bij het aannemen en uitbetalen van personeel werkte verdachte samen met de eigenaar van [naam restaurant], de heer [betrokkene 6]. Hierover heeft verdachte het volgende verklaard:
“Als ik iemand aanneem moet ik de baas op de hoogte brengen. De baas is meneer [betrokkene 6] senior. (p. 449) “Ik liet meneer [betrokkene 6] weten hoeveel iemand verdiende. (p. 451) “Ik betaalde het keukenpersoneel uit. Ik kreeg het geld eerst van meneer [betrokkene 6] en daarna gaf ik het geld door aan het keukenpersoneel. U vraagt wie mij geld gaf om aan personeel uit te betalen. Dat kreeg ik van meneer [betrokkene 6]. Het geld zat in een enveloppe. Op de enveloppe stond de naam van het betreffende personeelslid.” (p. 449-450).
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat dit medeplegen oplevert.
De rechtbank is niet gebleken dat verdachte financieel voordeel heeft gehad bij de hierboven geschetste wijze waarop hij personeel aannam, het salaris vaststelde en uitbetaalde. Daarmee is niet gezegd dat verdachte geheel belangeloos heeft gehandeld. Zowel tijdens zijn verhoor op 5 september 2006 (p. 415) als ter zitting heeft verdachte verklaard dat zijn voornaamste zorg was het verkrijgen van voldoende keukenpersoneel. Door het aannemen van illegale werknemers wist hij zich hiervan verzekerd. In dat opzicht is er sprake geweest van een ander dan financieel voordeel voor verdachte in zijn hoedanigheid van kok.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de heer [betrokkene 6] als eigenaar van het restaurant financieel voordeel heeft gehad bij het in dienst nemen van relatief goedkope illegale werknemers.
Daarmee staat tevens vast dat hij handelde met het oogmerk om financieel voordeel te verkrijgen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook indien men handelt om voordeel (financieel of anderszins) te behalen voor een ander, kan worden gesproken van handelen uit winstbejag.
Op grond van de voorgaande overwegingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging hebben gehandeld uit winstbejag.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 197a.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten. Verdachte heeft een groot aantal illegale Chinezen in de keuken van het restaurant laten werken. Deze werknemers moesten lange dagen werken tegen een relatief laag salaris. Verdachte speelde daarbij een essentiële rol
als leidinggevende. Na een eerste inval door de politie op 7 juni 2006 is verdachte gewoon doorgegaan met het tewerkstellen van illegale Chinezen, waarop vervolgens op 22 augustus 2006 wederom een aantal illegale werknemers in het restaurant is aangetroffen;
- door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van illegaliteit in Nederland;
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde zal vrijspreken en de rechtbank van oordeel is dat de hierna op te leggen straf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf
in Nederland of hem daartoe gelegenheid en/of middelen verschaffen, terwijl
hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is,
meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
T.a.v. feit 1:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.P. Willemse, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier
en is uitgesproken op 8 maart 2007.
Mr. Verbunt is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.