ECLI:NL:RBSHE:2007:AZ9903

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1332
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.H. Schifferstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanlijn- en muilkorfgebod voor honden op basis van APV gemeente Haaren

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 15 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaresse van twee Bearded Collies, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 29 september 2005, waarbij haar honden als gevaarlijk en hinderlijk werden aangemerkt, wat leidde tot een aanlijn- en muilkorfgebod. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de Politie Brabant Noord, waarin melding werd gemaakt van twee bijtincidenten waarbij de honden betrokken waren. Eiseres betwistte de kwalificatie van haar honden en voerde aan dat zij lief en speels waren, ondersteund door getuigenverklaringen van ouders van kinderen die zij lesgaf en een verklaring van een hondengedragsdeskundige.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, maar oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders op goede gronden tot de conclusie kon komen dat de honden gevaarlijk of hinderlijk waren. De rechtbank benadrukte dat de honden, gezien hun uiterlijke gelijkenis, als een geheel moesten worden beschouwd en dat er geen significant verschil in gedrag was dat een uitzondering op het gebod rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat het aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk was om de veiligheid van de omgeving te waarborgen, gezien de ernst van de eerdere bijtincidenten en de verontrusting die deze veroorzaakten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde het besluit van het college. Eiseres had de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/1332
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2007
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. O. Bossink-de Ruiter,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren,
verweerder,
gemachtigde A.L.M. Nouwens-Vankan.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2005 heeft verweerder aan eiseres als eigenaresse van twee Bearded Collies, luisterend naar de naam [hond 1] respectievelijk [hond 2], bekendgemaakt dat hij deze honden als gevaarlijk c.q. hinderlijk aanmerkt en een aanlijn- en muilkorfgebod oplegt waardoor het ingevolge artikel 2.4.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijk Verordening Haaren 2004 (hierna: de APV) verboden is de honden op of aan de weg of op het terrein van een ander te laten verblijven zonder dat zij kort aangelijnd en gemuilkorfd zijn.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 23 januari 2006.
Het hiertegen door eiseres op 3 maart 2006 ingestelde beroep is behandeld ter zitting van 18 december 2006 waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Als - door verweerder aangemelde - getuigen zijn ter zitting gehoord [getuige 1 en 2], beiden wonende te [woonplaats].
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder voor de beide honden van eiseres ten tijde hier van belang een aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk heeft kunnen vinden.
2. Ingevolge artikel 2.4.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn-en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.
3. Verweerder heeft zijn besluit met name gebaseerd op een rapport van de Politie Brabant Noord van 14 september 2005 waarin er melding van wordt gemaakt dat de honden [hond 1] en [hond 2] gevaarlijk c.q. hinderlijk gedrag hebben vertoond. Het betreft volgens dit rapport twee incidenten:
- een bijtincident op 12 juli 2003 waarbij een passerende fietser (getuige [getuige 1]) gewond is geraakt en
- een bijtincident op 1 september 2005 waarbij een voorbijgangster (getuige [getuige 2]) gewond is geraakt.
4. Volgens verweerder heeft hij af kunnen gaan op de rapportage van de politie en op basis hiervan – gelet op zijn beoordelingsvrijheid – tot de conclusie kunnen komen dat de honden gevaarlijk of hinderlijk zijn. Ter zitting van de commissie behandeling bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Haaren hebben [getuige 1 en 2] een nadere verklaring over het gebeurde op 12 juli 2003, respectievelijk 1 september 2005 afgelegd. Alhoewel kennelijk slechts één hond het ongewenste gedrag heeft vertoond, is verweerder van mening dat de maatregel voor beide honden dient te gelden vanwege hun uiterlijke gelijkenis. Verweerder heeft belang gehecht aan de verklaringen van de twee slachtoffers die hebben aangevoerd dat eiseres haar honden niet onder controle kan houden.
5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat beide honden lief en speels zijn en zij heeft in verband daarmee een aantal verklaringen overgelegd, vooral van ouders van kinderen die zij als remedial teacher bij haar thuis les geeft. Voorts heeft eiseres een verklaring gedateerd 2 december 2005 overgelegd van een dierenspeciaalzaak en een brief van de dierenarts van 5 december 2005. De honden zijn blijkens beide brieven rustige, vriendelijke honden die ook enthousiast gedrag vertonen door te springen en hard te blaffen. Van agressie bij de honden is volgens deze briefschrijvers geen sprake.
Na de hoorzitting die in het kader van de bezwarenprocedure plaatsvond, is eiseres op 28 december 2005 met haar beide honden voorts naar een spreekuur geweest van het Martin Gaus Gedragscentrum Nederland. Volgens de desbetreffende hondengedragsdeskundige is er geen sprake van agressieve honden en kunnen deze zonder muilkorf door het leven gaan.
6. In beroep heeft eiseres onder andere haar ongenoegen geuit over het feit dat verweerder zoveel waarde heeft gehecht aan de rapportage van de politieagent, die geen gedragsdeskundige is, en informatie over de rashonden heeft bemachtigd via het internet. Zij vindt de maatregel onevenredig zwaar en in strijd met het proportionaliteitsbeginsel. Een aanlijnverbod zou voldoende moeten zijn. Ook betwist eiseres dat haar hond gebeten heeft.
7. Niet in geschil is en ook de rechtbank gaat daar van uit, dat in dit geval niet van toepassing is de Regeling agressieve dieren als bedoeld in artikel 2.4.19, vierde lid, van de APV. De vraag of er ten tijde hier van belang sprake was van agressieve honden kan derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Verweerder heeft dan ook terecht getoetst aan het eerdergenoemde, eerste lid van deze bepaling.
8. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van gevaarlijk of hinderlijk gedrag als bedoeld in artikel 2.4.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV en voorts of in verband daarmee een aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk is te achten, heeft evenwel voorop te staan dat verweerder enige beoordelingsvrijheid heeft.
9. De rechtbank stelt vast dat indien verweerder op goede gronden tot het oordeel komt dat hij een bepaalde hond gevaarlijk of hinderlijk acht, uit de tekst van artikel 2.4.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV volgt dat naar aanleiding daarvan voor die hond enkel een aanlijn- en muilkorfgebod kan worden opgelegd. De wettekst biedt verweerder niet de mogelijkheid te volstaan met een aanlijngebod zoals eiseres dat wenst.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet onzorgvuldig of willekeurig gehandeld door te bepalen dat het aanlijn- en muilkorfgebod op beide honden van eiseres betrekking heeft. De twee honden zijn, afgaande op hun uiterlijk, niet of nauwelijks uit elkaar te houden. Dit geldt des te meer in een situatie waarin (onverwachts) een nietsvermoedende voorbijganger in de nabijheid van de honden komt op een openbare weg of op een terrein van een ander, niet zijnde het terrein van eiseres.
Niet is gebleken dat tussen het uiterlijk of gedrag van de honden een dermate significant verschil aanwijsbaar is dat op die grond het gebod tot één van de honden beperkt had kunnen of behoren te worden. Zo is uit de verklaringen van beide slachtoffers af te leiden dat de twee honden van eiseres onverwachts kunnen reageren.
11. Op basis van de beschikbare informatie, met name de verklaringen van de twee getuigen afgelegd ter zitting van 18 december 2006, stelt de rechtbank vast dat de twee bijtincidenten zoals die in het politierapport van 14 september 2005 zijn vermeld, hebben plaatsgevonden en dat beide getuigen daarvan het slachtoffer zijn geweest. Beiden hebben zich na hetgeen hen is overkomen onder doktersbehandeling gesteld. Het vorenstaande kwam ook reeds tot uiting in hun eerdere verklaringen.
12. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden tot de conclusie gekomen dat er sprake was van gevaarlijke of hinderlijke honden als bedoeld in de APV. De verklaringen van de medewerker van een dierenspeciaalzaak, de dierenarts en de hondengedragsdeskundige, die bij geen van de incidenten betrokken waren, doen daaraan niet af. Juist bij het betreden van de openbare weg of het terrein van een ander dient rekening te worden gehouden met de reacties van alle zich daarop bevindende personen, dat wil zeggen ook met degenen die niet gewend zijn met honden om te gaan of die voor deze dieren bang zijn en daarom op niet geheel voorspelbare wijze reageren. Dit geldt ook ten aanzien van de honden van eiseres, mede gelet op hun grootte en op hun aard.
Uitgaande van de ernst van de bijtincidenten in 2003 en 2005, de niet ondenkbeeldige kans op herhaling van bijtincidenten en voorts de verontrusting die dit met zich meebrengt voor de omgeving, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder met het opleggen van een gebod tot kort aanlijnen in de voorgeschreven combinatie met een muilkorfgebod, de grenzen van de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overtreden.
13. De in deze rubriek onder punt 1. geformuleerde vraag beantwoordt de rechtbank derhalve bevestigend, zodat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient om die reden ongegrond te worden verklaard.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van één der partijen.
15. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.A. Autar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: