ECLI:NL:RBSHE:2007:AZ7307

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1463
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door de rechtbank 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie. Eiseres, een handelsonderneming, had een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens nadelige verkeersmaatregelen die voortvloeiden uit een ontwerp-tracébesluit (OTB) met betrekking tot de reconstructie van de rijksweg A59. Eiseres stelde dat zij niet had kunnen voorzien dat de verkeersmaatregelen negatieve gevolgen voor haar bedrijfsvoering zouden hebben, en dat zij recht had op nadeelcompensatie. De rechtbank oordeelde echter dat de nadelige gevolgen van de verkeersmaatregelen redelijkerwijs voorzienbaar waren ten tijde van de investeringsbeslissing van eiseres om te verhuizen naar een ander pand in dezelfde straat. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handelen van eiseres niet aan haar konden toerekenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van verweerder, de Minister van Verkeer en Waterstaat, om de aanvraag voor nadeelcompensatie af te wijzen. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van investeringsbeslissingen in beginsel voor rekening en risico van de ondernemer blijven, en dat eiseres had moeten rekening houden met de voorzienbare gevolgen van de werkzaamheden en de daarmee samenhangende bereikbaarheid van haar bedrijf.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/1463
Uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank d.d. 24 januari 2007
inzake
[eiseres] Handelsonderneming B.V.,
te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. Th.A.G. Vermeulen,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot toekenning van nadeelcompensatie ten gevolge van door een verkeersbesluit geleden (omzet)schade afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2006, verzonden op 31 januari 2006 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld bij brief van 10 maart 2006, ingekomen op 13 maart 2006. De zaak is behandeld ter zitting van 10 november 2006, waar namens eiseres is verschenen [eiseres], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. de Bruin.
Feiten
1. Eiseres oefent sinds 1 januari 1995 haar bedrijfsactiviteiten uit aan de [straat] te [plaats]. Tot aan haar oprichting op 29 december 1995 geschiedde dit door middel van een eenmanszaak namens en ten behoeve van de besloten vennootschap in oprichting.
Op 29 november 1994 heeft eiseres een huurovereenkomst gesloten inzake het bedrijfspand [straat] 7 ten behoeve van haar vestiging aldaar met ingang van 1 januari 1995.
Ten behoeve van de reconstructie van de rijksweg A59 heeft van 30 mei 1995 tot 25 juli 1995 het ontwerp-tracébesluit (hierna: OTB), gedeelte Rosmalen-Geffen, ter inzage gelegen. Het OTB voorziet in een planuitwerking voor het autosnelwegalternatief. In het OTB staan de plannen omtrent de autosnelweg A59 gedetailleerd beschreven. Op kaart 2 van het OTB is een plattegrond opgenomen met daarop de te wijzigen situatie. Bestudering van deze kaart levert een concreet beeld op van de geplande aanpassingen van de rijksweg A59. Het nieuwe wegprofiel van de aansluiting Rosmalen-Molenstraat en de wijziging voor de [straat] worden in het OTB zeer nauwkeurig aangegeven.
Op 28 februari 1996 heeft eiseres een huurovereenkomst gesloten inzake het bedrijfspand [straat] 11-15. Op 1 maart 1996 is eiseres daarheen verhuisd.
Op 23 juli 2003 heeft verweerder een verkeersbesluit genomen inzake de tijdelijk te plaatsen verkeerstekens en de tijdelijk te nemen verkeersmaatregelen verband houdende met de ombouwwerkzaamheden van rijksweg N59 tot rijksweg A59 in de gemeente
's-Hertogenbosch.
Eiseres heeft bij brief van 24 november 2003, aangevuld op 3 februari 2004, een verzoek om schadevergoeding ingediend in verband met de werkzaamheden aan de rijksweg A59.
De Schadecommissie Rijkswaterstaat heeft op 17 februari 2005 deskundigenadvies aan verweerder uitgebracht. In dit advies concludeert de schadecommissie dat de eventuele schade verband houdend met de ombouw van de A59 tussen Rosmalen en Geffen redelijkerwijs ten laste van eiser behoort te blijven, aangezien de werkzaamheden daartoe voorzienbaar waren op basis van het in mei 1995 ter inzage gelegde OTB.
+
Standpunten van partijen
2. Verweerder stelt zich - in navolging van het advies van de schadecommissie - op het standpunt dat na de ter inzagelegging van het OTB, van 30 mei tot 25 juli 1995, de werkzaamheden en de afsluitingen voor iedereen die zich in de [straat] vestigde geheel voorzienbaar waren, zodat eiseres rekening had moeten houden met zowel de werkzaamheden als de duur daarvan. De werkzaamheden zijn relatief snel verlopen, en het project is niet uitgelopen. Verweerder wijst erop dat het een omvangrijke reconstructie betreft, waaraan onlosmakelijk een moeilijker bereikbaarheid met tijdelijke afsluitingen is verbonden. Verwezen wordt naar het OTB, waarin het nieuwe wegprofiel van de aansluiting Rosmalen-Molenstraat en de wijziging met betrekking tot de [straat] zeer nauwkeurig zijn aangegeven. Volgens verweerder is dan ook sprake van actieve en/of passieve risicoaanvaarding door eiseres en behoort de schade redelijkerwijs voor haar rekening en risico te blijven. Verweerder stelt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de voorzienbare gevolgen niet aan eiseres zouden behoren te worden toegerekend. Verweerder is van mening dat eiseres bij de beslissing om al dan niet te verhuizen keuzevrijheid had, en dat bij het als investeringsmoment aan te merken besluit om te verhuizen de voor- en nadelen daarvan, waaronder de verminderde bereikbaarheid gedurende een bepaalde periode, zullen zijn overwogen en aanvaard.
3. Eiseres stelt dat zij weliswaar bekend was met het OTB, maar zij bestrijdt dat zij daaruit de gevolgen voor haar bedrijfsvoering had kunnen afleiden. Eiseres stelt verder dat zij zich in redelijkheid in dezelfde straat heeft mogen hervestigen met behoud van het recht op nadeelcompensatie. Al voor de publicatie van het OTB had eiseres zich gevestigd in de [straat] en door in dezelfde straat te verhuizen naar een groter bedrijfspand is de schade qua aard en omvang niet veranderd, aangezien de locaties beide zeer slecht bereikbaar zijn geweest. De noodzaak tot verhuizing is ontstaan door de wens tot samenwerking met en tot toekomstige overname van het elders gevestigde bedrijf Malmqvist. Om de huisvestingskosten te drukken is besloten activiteiten in één pand onder te brengen. Het bestaande bedrijfspand van eiseres was daarvoor te klein, terwijl dat op nummer 11-15 wel voldoende ruimte bood. Voorts is van belang dat eiseres een tussentijds niet opzegbaar huurcontract met een looptijd van 5 jaar had, waardoor zij ter voorkoming van financiële schade als gevolg van een voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst in feite geen andere keus had dan te verhuizen naar [straat] 11-15, welk pand bij dezelfde verhuurder in eigendom was. Verhuizing naar een andere locatie kon dan ook in redelijkheid van eiseres niet worden verwacht.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling) kent de minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. Ingevolge het tweede lid wordt bij het nemen van een besluit omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid, het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 11 in acht genomen.
5. Ingevolge artikel 5 van de Regeling wordt schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang niet vergoed.
6. Artikel 6 van de Regeling geeft aan dat de in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid onder meer betrekking kan hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop deze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
Overwegingen
7. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiseres heeft gesteld in haar beroepschrift, het in dit geding niet gaat om de vraag of eiseres zich met behoud van haar recht op nadeelcompensatie in dezelfde straat doch op een ander adres heeft mogen vestigen. Verweerder heeft zich namelijk niet uitgelaten omtrent deze vraag, noch de indruk gegeven dat eiseres voornoemd recht zou hebben gehad.
8. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de beslissing van eiseres om te verhuizen van [straat] 7 naar [straat] 11-15 dient te worden aangemerkt als een investeringsmoment. Uitgangspunt is dat de gevolgen van investeringsbeslissingen in beginsel voor rekening en risico van de ondernemer blijven.
9. Met betrekking tot de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergoeding wegens nadeelcompensatie op basis van artikel 2, eerste lid, van de Regeling overweegt de rechtbank het volgende.
10. Tot de voor rekening en risico van de ondernemer blijvende gevolgen van zijn investeringsbeslissingen behoren op grond van artikel 5 van de Regeling de naar objectieve maatstaven gebruikelijke gevolgen van bekendgemaakte op handen zijnde ontwikkelingen. Het OTB heeft ter inzage gelegen voorafgaand aan voornoemd investeringsmoment. Uit het OTB blijkt dat het een omvangrijke reconstructie betreft. Zoals hiervoor is aangegeven staan in het OTB de plannen met betrekking tot de A59 gedetailleerd beschreven. De rechtbank acht aannemelijk dat met grote reconstructies als de onderhavige in zijn algemeenheid onlosmakelijk is verbonden dat sprake is van moeilijker bereikbaarheid met tijdelijke afsluitingen. In het OTB is op pagina 7 de situatie met betrekking tot de [straat] zeer nauwkeurig beschreven.
Anders dan eiseres is de rechtbank daarom van oordeel dat uit het OTB genoegzaam is af te leiden welke werkzaamheden daaruit zouden voortvloeien. Naar verweerder ter zitting heeft toegelicht zijn de werkzaamheden relatief snel en zonder planningsachterstand voltooid. Naar het oordeel van de rechtbank waren de in dit verband noodzakelijke en voor eiseres nadelige verkeersmaatregelen redelijkerwijs voorzienbaar ten tijde van de beslissing te investeren.
11. Uit het voorgaande volgt dat op grond van artikel 5 van de Regeling schade ten gevolge van de hier aan de orde zijnde schadeveroorzakende werkzaamheden en verkeersmaatregelen niet wordt vergoed.
12. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het handelen van eiseres geheel of gedeeltelijk niet aan haar behoort te worden toegerekend en overweegt daartoe het volgende.
13. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat zij reeds sinds 1 januari 1995, derhalve voorafgaand aan de ter inzage legging van het OTB, in de [straat] 7 was gevestigd, en dat zij de schade ook zou hebben gehad als zij niet zou zijn verhuisd van nummer 7 naar nummer 11-15 is niet een bijzondere omstandigheid als hier bedoeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de reden van de beslissing om te verhuizen is gelegen in de wens tot samenwerking met en eventuele overneming van een elders gevestigd bedrijf, waardoor meer behoefte aan ruimte ontstond. Niet is gesteld of gebleken dat voornoemde samenwerking noodzakelijk was voor het voortbestaan van de onderneming van eiseres. En voor zover een dergelijke samenwerking voor het voortbestaan van de onderneming van eiseres al noodzakelijk zou zijn is niet gebleken dat in dat kader redelijkerwijs niet van eiseres kon worden verwacht dat zij naar een andere locatie zou verhuizen. De omstandigheid dat eiseres daarmee een zeer gunstig gelegen bedrijfslocatie zou hebben opgegeven, waardoor zij hoogstwaarschijnlijk klanten zou verliezen acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Dat verhuizing naar elders zou leiden tot financieel nadeel door de voortijdige beëindiging van het huurcontract behoort tot haar normale ondernemersrisico.
14. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
15. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
17. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. J.H.G. van den Broek en mr. M.T. van Vliet als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Vermunt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: