RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2007
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.A.J.M. Snijders,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden,
verweerder,
gemachtigde mr. S.P.F. van de Oever.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2005 heeft verweerder geweigerd de gegevens van de door eiser overgelegde huwelijksakte in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) op te nemen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 januari 2006 ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit is beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 december 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en door tolk W. Jaafar. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts was aanwezig deskundige A.W. Hoogenberg, werkzaam bij het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND).
Overwegingen
Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden heeft geweigerd de gegevens uit de door eiser aangeboden huwelijksakte in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op te nemen.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft verweerder verzocht zijn in Irak gesloten huwelijk in de GBA op te nemen en heeft daartoe een document met vertaling overgelegd waarvan eiser stelt dat het een authentieke Irakese huwelijksakte is. Daarbij heeft eiser ook het verslag van zijn eerste gehoor door de IND na binnenkomst in Nederland in 1998 overgelegd.
Verweerder heeft de overgelegde akte en het overgelegde verslag van het eerste gehoor van eiser met elkaar vergeleken en in de resultaten van deze vergelijking aanleiding gevonden te twijfelen aan de authenticiteit van de akte. Vervolgens heeft verweerde de betreffende akte toegezonden aan het Bureau Documenten van de IND. In de verklaring van onderzoek van 3 mei 2005 van de IND is aangegeven dat uit onderzoek het volgende is gebleken:
1. De basisgegevens zijn aangebracht middels een reproductietechniek (fotokopie).
2. De ingevulde gegevens zijn handmatig geschreven aangebracht.
3. De aangebrachte afdruk van de inktstempel (blauw) op de achterzijde van het document vertoont afwijkingen en is tevens van zeer slechte kwaliteit.
4. De aangebrachte afdruk van de inktstempel (rood) op de achterzijde van het document is van zeer slechte kwaliteit.
Het Bureau Documenten van de IND heeft op basis van de punten 1, 3 en 4 geconcludeerd dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Verweerder heeft onder verwijzing naar de resultaten van het IND-onderzoek zijn besluit genomen.
Volgens eiser kan verweerder zijn besluit niet funderen op de resultaten van het IND-onderzoek, nu de IND niet aangeeft waaruit de afwijkingen aan de stempels bestaan en, indien de stempels van slechte kwaliteit zijn, dit te wijten is aan het Irakese ministerie van Buitenlandse Zaken. Bovendien zegt de vraag naar de authenticiteit van huwelijksakte niets over juistheid van de op te akte ten aanzien van het huwelijk vermelde gegevens, waarbij eiser nog heeft gewezen op overgelegde passages uit ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Eiser heeft bij zijn beroepschrift een brief van de Irakese ambassade in Nederland overgelegd waarin wordt verklaard dat de gegevens over de personen genoemd op de huwelijksakte correct zijn alsmede dat het mogelijk is een huwelijksakte met de hand in te vullen. Volgens eiser had verweerder op grond van deze informatie van de Irakese ambassade de huwelijksakte dienen in te schrijven in de GBA.
Voorts stelt eiser dat bij het verstrekken van de machtiging tot voorlopig verblijf aan zijn echtgenote door of namens het (Nederlandse) ministerie van Buitenlandse Zaken en nadien bij de afgifte van de verblijfsvergunning aan zijn echtgenote door de IND onderzoek is gedaan naar de betreffende huwelijksakte. Op die momenten voldeed de huwelijksakte volgens eiser kennelijk wel aan de te stellen eisen dan wel is in ieder geval getoetst of het huwelijk bestaat.
Volgens eiser had verweerder bovendien niet de IND mogen inschakelen voor het onderzoek; het ministerie van Buitenlandse Zaken had meer voor de hand gelegen.
Volgens verweerder was er reden te twijfelen aan de overgelegde huwelijksakte na vergelijking met het tevens door eiser overgelegde verslag van het eerste verhoor van eiser bij diens komst naar Nederland. Om deze reden heeft verweerder het Bureau Documenten van de IND ingeschakeld; verweerder heeft de conclusies van de IND gevolgd dat de akte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) kent een gesloten systeem van brondocumenten.
Nu de overgelegde huwelijksakte niet gelegaliseerd is als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c van de Wet GBA, dient te worden beoordeeld of sprake is van een document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d van de Wet GBA. Op basis van de onderzoeksresultaten van de IND heeft verweerder geconcludeerd dat dit niet het geval is en derhalve op juiste gronden geweigerd de huwelijksakte in de GBA in te schrijven.
Volgens verweerder doet aan dit oordeel de brief van de Irakese ambassade niet af, nu deze instelling de huwelijksakte niet in bezit heeft gehad. Ook ontkent verweerder dat bij de beoordeling van de aanvraag machtiging voorlopig verblijf en de aanvraag van de verblijfsvergunning asiel de huwelijksakte is getoetst. De IND heeft volgens het eigen beleid niet de authenticiteit van de huwelijksakte getoetst maar is afgegaan op de verklaring van eiser bij diens eerste verhoor.
Voorts is het volgens verweerder niet relevant of de gegevens die in de huwelijksakte staan wel degelijk correct kunnen zijn, ook al is deze niet authentiek. De Wet GBA bepaalt immers dwingend aan welke brondocumenten gegevens omtrent de burgerlijke staat mogen worden ontleend.
Het wettelijk kader is als volgt.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wet GBA, worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.
Artikel 36 Wet GBA luidt als volgt:
1. […]
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
3. […]
Artikel 36a van de Wet GBA luidt als volgt:
1. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d, of e, dan wel artikel 36, derde lid, worden geen gegevens ontleend over het huwelijk of het geregistreerd partnerschap dat is gesloten tussen echtgenoten dan wel geregistreerde partners van wie ten minste één vreemdeling is, voordat het college van burgemeester en wethouders zich een door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verklaring heeft doen overleggen.
2. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist indien voldaan is aan de eisen genoemd in artikel 25, vierde lid, onder b, c of d, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Op de verklaring, bedoeld in het eerste lid, zijn de regels in en krachtens artikel 44, eerste lid, onder k, en derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
Artikel 37 van de Wet GBA luidt als volgt:
1. Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
4. […]
Artikel 83 Wet GBA:
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
a. […]
b. een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken;
c. […]
d. […]
e. […]
f. […]
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht
De rechtbank overweegt als volgt
Vooropgesteld moet worden dat betrouwbaarheid van in de GBA opgenomen gegevens vereist is. Dat brengt met zich dat gegevens niet zonder meer op grond van een in het buitenland opgesteld document in de GBA worden geregistreerd; de gestelde nieuwe gegevens moeten door een bevoegde instantie zijn vastgesteld en er moet van de juistheid van de gegevens kunnen worden uitgegaan.
Bezien in het licht van die betrouwbaarheid kunnen de gegevens van een in de GBA ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden - na overtuigend bewijs - worden gewijzigd en dan nog uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd.
Daartoe heeft de wetgever in de Wet GBA in voornoemd artikel 36 een gesloten systeem van brondocumenten bepaald waarbij uit een ‘lager’ document gegevens over de burgerlijke staat mogen worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd. Dit exclusieve stelsel van bronnen brengt met zich dat indien aan geen van de in de wet genoemde bronnen het gegeven kan worden ontleend, het desbetreffende gegeven niet in de GBA wordt opgenomen dan wel gewijzigd.
Vast staat dat de betreffende huwelijksakte niet valt onder de categorieën zoals genoemd in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA, aanhef onder a of b.
De circulaire ‘Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken (circulaire van de Minister van Justitie van 2 mei 2006, hierna: Circulaire, ter vervanging van de circulaire van 12 januari 2000) bevat als hoofdregel dat de herkomst van een buitenlands stuk betreffende de staat van een persoon dient te worden gecontroleerd door middel van legalisatie. Nu betreffende huwelijksakte reeds niet door de voor Irak bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is gelegaliseerd en geen sprake is van een van de in de Circulaire genoemde uitzonderingen op het legalisatievereiste, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat geen sprake van een akte zoals bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder terecht twijfelen over de authenticiteit van de aangeboden huwelijksakte en stond het verweerder derhalve vrij te laten onderzoeken of de huwelijksakte kon worden aangemerkt als een document zoals bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet GBA. Daarbij stond het verweerder eveneens vrij voor dit onderzoek het Bureau Documenten van de IND in te schakelen, te meer daar deze in de Circulaire in het bijzonder wordt genoemd als deskundige voor inlichtingen dan wel onderzoek inzake de formele echtheid van een stuk. Niet is komen vast te staan dat – zoals door eiser gesteld - de IND eerder de huwelijksakte als authentiek heeft aangeduid.
Ter zitting heeft IND-deskundige A.W. Hoogenberg een toelichting gegeven op het onderzoeksrapport van de IND. Volgens hem betreft de aangeboden huwelijksakte een met de hand ingevulde kopie terwijl in Irak voor zover hem bekend doorgaans gedrukte exemplaren worden gebruikt. Voorts wijkt volgens hem de kwaliteit van met name het Irakees staatswapen op de huwelijksakte dermate af van de authentieke documenten dat sprake is van een falsificatie. Volgens hem zijn de stempels op de achterzijde van de huwelijksakte niet aangebracht met inkt maar met een zeefdruktechniek hetgeen volgens hem eveneens wijst op een falsificatie.
Hiermee heeft de IND naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd aangegeven dat de huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van deze informatie deze akte niet als een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet GBA kan worden aangemerkt. Ingevolge het gesloten stelsel van artikel 36 van de Wet GBA heeft verweerder derhalve op goede gronden geweigerd de gegevens betreffende burgerlijke staat van eiser op te nemen.
Eiser heeft nog gewezen op de inhoud van de brief van de Irakese ambassade. Daargelaten dat deze brief pas in beroep bij de rechtbank (derhalve na de bestreden beslissing op bezwaar) door eiser is overgelegd, heeft verweerder op grond van voornoemd gesloten stelsel van artikel 36 van de Wet GBA zich enkel kunnen baseren op het voldoende gemotiveerde IND-onderzoeksrapport. Dat de inhoud van de naar het oordeel van de IND niet-authentieke huwelijksakte wel degelijk correct kan zijn, doet niet af aan het feit dat het geen geschrift betreft zoals bedoeld in artikel 36 van de Wet GBA. De overgelegde ambtsberichten leiden om dezelfde reden niet tot een ander oordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve op goede gronden geen gegevens betreffende de burgerlijke staat van eiser ontleend aan de overgelegde huwelijksakte zodat de beslissing op in stand zal blijven. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als rechter in tegenwoordigheid van mr.A.A. Autar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurssrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.