ECLI:NL:RBSHE:2006:BQ3223

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
75918 - HA ZA 02-105
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake letselschade door seksueel misbruik

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Hertogenbosch diende, heeft eiseres [partij A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [partij B] wegens letselschade als gevolg van seksueel misbruik. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen al een aantal schadeposten vastgesteld, waaronder kosten voor haptotherapie, smartengeld en beslagkosten, die in totaal zijn begroot op EUR 31.096,72. Gedaagde [partij B] is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres zijn begroot op EUR 4.112,89.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 18 januari 2006 reeds beslist over de schadeposten en heeft in dit vonnis de schade ter zake verlies van arbeidsvermogen verder beoordeeld. Eiseres heeft informatie overgelegd met betrekking tot haar werkzaamheden en de rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, als gevolg van het seksueel misbruik, niet in staat is om loonvormende arbeid te verrichten. De rechtbank heeft besloten de begroting van deze schadepost naar de schadestaatprocedure te verwijzen, waar ook het nieuwe verweer van gedaagde aan de orde kan komen.

Gedaagde heeft een beroep op matiging gedaan, maar de rechtbank heeft dit beroep afgewezen voor de reeds begrote schade. De rechtbank heeft wel aangegeven dat het beperkte inkomen en vermogen van gedaagde mogelijk aanleiding kan geven tot matiging van de schade ter zake verlies van arbeidsvermogen, mits gedaagde meer informatie over zijn financiële situatie verstrekt in de schadestaatprocedure.

De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar verklaard en de vordering van eiseres toegewezen, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van het vastgestelde schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van overige schade op te maken bij staat. Het vonnis is uitgesproken door mr. S. Riemens op 19 juli 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 75918 / HA ZA 02-105
Vonnis van 19 juli 2006
in de zaak van
[partij A]
wonende te [[adres]
eiseres,
procureur mr. J.A.T.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen
[partij B],
wonende te [adres]
gedaagde,
procureur mr. J.L. Brens.
Partijen zullen hierna [partij A] en [partij B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 januari 2006
- het vonnis van 29 maart 2006, waarbij toestemming voor tussentijds appel is geweigerd
- de akte van [partij A]
- de antwoordakte van [partij B]
- de akte van [partij A]
- de antwoordakte van [partij B].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het tussenvonnis van 18 januari 2006 heeft de rechtbank al definitief beslist over de volgende schadeposten:
1) Kosten haptotherapeut EUR 5.000,
2) Smartengeld 25.000,
3) Beslagkosten 1.096,72
---------------------------
Totaal EUR 31.096,72
2.2. In verband met de schadepost haptotherapeut heeft [partij A] de rechtbank erop attent gemaakt dat zij niet alleen een vergoeding voor het verleden heeft gevorderd maar ook voor de toekomst. [partij A] ziet daarbij echter over het hoofd dat de rechtbank in 2.13 van het vonnis van 18 januari 2006 ook die toekomstige schade bij de schadebegroting heeft meegenomen. [partij B] klaagt over de hoogte van het door de rechtbank begrote smartengeld. In beide gevallen gaat het om uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven eindbeslissingen, waarop de rechtbank kan noch wil terugkomen.
2.3. Thans is alleen nog de schade terzake verlies arbeidsvermogen aan de orde. De rechtbank heeft [partij A] in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verschaffen omtrent haar werkzaamheden voor [bedrijf F] tussen haar herstel van het auto-ongeval en haar eerste zwangerschap. [partij A] heeft een verklaring van [bedrijf F] overgelegd, waaruit blijkt dat [bedrijf F] geen gegevens over [partij A] meer beschikbaar heeft. Daarnaast heeft zij een verklaring overgelegd van een oud-collega, die heeft verklaard dat [partij A] na haar huwelijk nog bij [bedrijf F] heeft gewerkt. De rechtbank acht die verklaring voldoende, temeer omdat [partij B] er nu ook vanuit gaat dat [partij A] met haar werk bij [bedrijf F] is gestopt omdat zij zwanger was geraakt en niet omdat zij getrouwd was. In 2.9 van het tussenvonnis van 18 januari 2006 heeft de rechtbank al aangekondigd dat zij op een dergelijk feit de redelijke verwachting voor de toekomst zou baseren, dat [partij A] zonder seksueel misbruik weer aan het werk zou zijn gegaan. De rechtbank hanteert daarbij als uitgangspunt dat [partij A] - zoals de meeste herintredende vrouwen - voor 50% zou zijn gaan werken op het moment dat haar jongste kind naar de middelbare school ging (dat was voor [partij A] in 1999). De deskundige [drs. O] acht [partij A] thans niet in staat loonvormende arbeid te verrichten en verwacht niet dat zij daartoe in de toekomst in staat zal zijn. Dat betekent dat het bestaan van schade terzake verlies arbeidsvermogen genoegzaam vaststaat. De rechtbank zal de begroting van deze schadepost overeenkomstig de wens van [partij A] naar de schadestaatprocedure verwijzen. In die schadestaatprocedure kan dan ook het nieuwe verweer van [partij B] aan de orde komen, dat [partij A] inkomsten heeft als oppasmoeder.
2.4. [partij B] heeft inmiddels een beroep op matiging gedaan. Mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid verwerpt de rechtbank dat beroep voor zover het betrekking heeft op de in dit vonnis al direct begrote schade van totaal EUR 31.096,72. Het beperkte inkomen en vermogen van [partij B] kan eventueel wel reden zijn voor matiging van de schade terzake verlies arbeidsvermogen. Daartoe zal [partij B] dan wel in de schadestaatprocedure meer informatie over zijn inkomen en vermogen moeten verschaffen (van zijn belastingaangiften heeft [partij B] slechts enkele losse pagina’s overgelegd die diverse vragen oproepen, zoals de reden voor de vermindering van zijn vermogen in 2003 met circa EUR 119.000).
2.5. De rechtbank ziet geen reden om dit vonnis niet uitvoerbaar te verklaren, dan wel daaraan de voorwaarde van zekerheid te verbinden, zoals door [partij B] verzocht.
2.6. [partij B] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten van de deskundige ad EUR 2.031 waarvan [partij A] de helft heeft voorgeschoten. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [partij A] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 75,89
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 995,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 1.015,50
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 2.026,50 (3,5 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 4.112,89
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van EUR 31.096,72 (eenendertig duizend zesennegentig euro en tweeënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dat bedrag vanaf 21 december 2001 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [partij B] tot vergoeding aan [partij A] van haar overige schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.3. veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot op heden begroot op EUR 4.112,89,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Riemens en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2006.