vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 110140 / HA ZA 04-1019
Vonnis van 13 september 2006
de vennootschap naar Liberiaans recht
CRUISE HOLDINGS S.A.,
gevestigd te Liberia en kantoorhoudende te Piraeus, Griekenland,
eiseres,
procureur mr. J.E. Lenglet,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WÄRTSILÄ PROPULSION NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Drunen, gemeente Heusden,
gedaagde,
procureur mr. J.P.F.W. van Eijck.
Partijen zullen hierna "Cruise Holdings" en "Wärtsilä" genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 23 april 2004
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte houdende uitlatingen producties tevens akte overlegging producties van Cruise Holdings
- de akte houdende uitlatingen producties van Wärtsilä
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
In november 2000 beschadigde het cruiseschip "Aegean Spirit" (hierna: de Aegean Spirit) vier schroefbladen. De schroefbladen werden tijdelijk gerepareerd door Lips Nafsi, een joint venture van het Griekse Nafsi en Lips United B.V., een onderdeel van de Lips groep. Een ander onderdeel van de Lips groep was Lips B.V.. Deze laatste vennootschap is thans genaamd Wärtsilä. De tijdelijke reparatie bestond in het zogenoemde "croppen", dit is het wegslijpen van de beschadigde delen van de schroefbladen.
De toenmalige rompbevrachter van de Aegean Spirit was het bedrijf Sealink Care S.A. (hierna: Sealink Care). RINA, een zogenaamd klassebureau, heeft op 15 december 2000 aan Sealink Care aangezegd dat de "ap??at?stas?" uiterlijk op 30 april 2001 moest hebben plaatsgevonden.
Eveneens op 15 december 2000 heeft de Griekse Scheepvaartinspectie aan Sealink Care meegedeeld dat voor de verlenging van het veiligheidscertificaat, dat geldig is tot 12 april 2001, voldaan moet zijn aan een aantal voorwaarden, waaronder het herstel van de schroefbladen uiterlijk op 30 april 2001.
In januari 2001 heeft Sealink Care een overeenkomst gesloten met Lips B.V. (hierna: Wärtsilä). Overeengekomen is dat Wärtsilä vier schroefbladen zou produceren ten behoeve van de Aegean Spirit. Levering zou plaatsvinden in week 14 van 2001, met andere woorden uiterlijk 6 april 2001. De schroefbladen dienden vóór de levering door het klassebureau RINA te worden geïnspecteerd.
Bij faxbericht van 30 maart 2001 heeft Wärtsilä Sealink Care bericht dat een fout was gemaakt bij de productie van de schroefbladen, dat nieuwe schroefbladen gegoten moesten worden en dat zij verwachtte deze te kunnen leveren in week 22 (28 mei - 1 juni 2001).
Bij faxbericht van 5 april 2001 heeft Cruise Holdings, die de rompbevrachting van de Aegean Spirit heeft overgenomen van Sealink Care, Wärtsilä aansprakelijk gesteld.
Op 26 april 2001 heeft Cruise Holdings de Griekse Scheepvaartinspectie verzocht om met de cruises met de Aegean Spirit te mogen beginnen, met gebruik van de gerepareerde schroefbladen. Dit verzoek is afgewezen.
De door Wärtsilä geproduceerde schroefbladen zijn op 6 juni 2001 aan Cruise Holdings geleverd.
Het geschil
Cruise Holdings vordert - samengevat - veroordeling van Wärtsilä tot betaling van USD 2.451.408,-- en EUR 6.147,22, vermeerderd met rente en kosten.
Cruise Holdings legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Sealink Care heeft de bevrachtingsovereenkomst met de eigenaar van de Aegean Spirit, Navitalia Srl. te Napels (hierna: Navitalia), beëindigd. Voorafgaand daaraan heeft zij de rechten uit de overeenkomst met Wärtsilä gecedeerd aan Navitalia. Navitalia heeft deze rechten vervolgens overgedragen aan Cruise Holdings. Wärtsilä is toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de verbintenis tussen partijen, nu zij de schroefbladen niet op 6 april 2001, maar eerst op 6 juni 2001 heeft geleverd.
De Aegean Spirit mocht met de gerepareerde schroefbladen varen tot 12 april 2001. Het Safety Certificate verliep op 12 april 2001, het Klassecertificaat op 30 april 2001. Voor verlenging vereisten beide de vervanging van de schroefbladen op uiterlijk 30 april 2001. Doordat de schroefbladen niet op tijd geleverd werden heeft Cruise Holdings de tussen 16 april en 2 juni 2001 geplande cruises moeten annuleren. Daardoor heeft Cruise Holdings als rechtsopvolger van Sealink Care schade geleden. Nu deze schade het gevolg is van de tekortkoming van Wärtsilä is Wärtsilä voor deze schade aansprakelijk.
Wärtsilä voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Het toepasselijke recht
Partijen zijn het erover eens dat op de tussen Sealink Care en Wärtsilä gesloten overeenkomst de bepalingen van het Weens Koopverdrag dienen te worden toegepast. De rechtbank zal deze bepalingen toepassen, voorzover daarin is voorzien in de geschilpunten die partijen verdeeld houden. Nu partijen gevestigd zijn in verschillende landen dient voor wat betreft de overige geschilpunten aan de hand van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EOV) te worden bepaald welk recht van toepassing is. Voor zover hierna niet anders wordt overwogen is Nederlands recht van toepassing, nu de partij (Wärtsilä) die de kenmerkende prestatie moest verrichten (het leveren van schroefbladen) op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur in Nederland had (artikel 4, eerste en tweede lid, EOV).
Het verweer dat Cruise Holdings niet bestaat
Bij conclusie van antwoord heeft Wärtsilä geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Cruise Holdings in haar vordering, omdat Cruise Holdings niet bestaat. Wärtsilä heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Zij heeft redenen om te twijfelen aan het bestaan van Cruise Holdings, onder meer omdat zij gevestigd zou zijn op een postadres in Monrovia, Liberia. Bovendien hanteert Cruise Holdings in haar correspondentie verschillende namen, te weten "Cruise Holdings S.A." en "Cruise Holdings N.E." Wärtsilä heeft geen mogelijkheid om te verifiëren of deze partij werkelijk bestaat. Cruise Holdings moet dit bewijzen.
Bij conclusie van repliek heeft Cruise Holdings kopieën overgelegd van de Articles of Incorporation, waarbij Cruise Holdings S.A. op 8 februari 2001 is opgericht en van een Certificate of Incorporation van het Ministerie van buitenlandse zaken van Liberia, waarin wordt verklaard dat Cruise Holdings S.A. deugdelijk is opgericht.
Bij conclusie van dupliek heeft Wärtsilä hierop niet gereageerd. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft Wärtsilä echter wederom aangevoerd dat Cruise Holdings niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het feit dat zij niet bestaat. Wärtsilä heeft aangevoerd dat Cruise Holdings tenminste een origineel exemplaar van een geapostilleerde kopie in het geding moet brengen. Zolang Cruise Holdings dat niet doet, persisteert Wärtsilä dat Cruise Holdings geen rechtspersoon, althans geen juridische entiteit is, die een vordering kan instellen als de onderhavige.
De rechtbank verwerpt het door Wärtsilä gedane beroep op niet-ontvankelijkheid op de grond dat Cruise Holdings niet zou bestaan, aangezien dit verweer door Wärtsilä onvoldoende is onderbouwd. Noch het feit dat Cruise Holdings in een ander land kantoor houdt, dan waar zij statutair is gevestigd, noch het feit dat zij verschillende namen hanteert is zo uitzonderlijk dat op grond daarvan zou moeten worden aangenomen dat Cruise Holdings niet bestaat. Bovendien heeft Cruise Holdings met de door haar als productie 21 in het geding gebrachte oprichtingsbewijzen genoegzaam aangetoond dat zij bestaat. De stellingname van Wärtsilä bij pleidooi dat Cruise Holdings een geapostilleerde kopie in het geding zou dienen te brengen houdt in feite de beschuldiging in dat Cruise Holdings valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd door het in het geding brengen van valselijk opgemaakte stukken. De rechtbank passeert deze ongefundeerde beschuldiging.
De verweren met betrekking tot de cessie dan wel contractsoverneming
Wärtsilä heeft aangevoerd dat Cruise Holdings niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, aangezien zij geen rechthebbende is op vergoeding van schade, zo daartoe al een recht zou bestaan. Wärtsilä heeft de overeenkomst gesloten met Sealink Care. Het is niet duidelijk of met de door Cruise Holdings in het geding gebrachte akten van 21 en 22 maart 2001 een cessie dan wel een contractsovername werd beoogd. Daarenboven is de akte van 21 maart 2001 niet ondertekend door "the Assignee" Navitalia Srl. Ook bestaat de indruk dat de tweede pagina van de akte later bij de eerste gevoegd is. Het faxspoor en de gegevens van de afzender ontbreken op de tweede pagina, terwijl deze wel op de eerste pagina staan. Ten slotte is de afdruk veel scherper dan de eerste pagina en lijkt hierdoor van jongere datum. Wärtsilä betwist het bestaan van de akten van 21 en 22 maart 2001.
Wärtsilä betwist voorts dat de akten, voor zover deze bestaan, onder het toepasselijk verklaarde Engelse recht, tot het beoogde rechtsgevolg hebben geleid in die zin dat Cruise Holdings vorderingsgerechtigd zou zijn. Cruise Holdings heeft Wärtsilä geen mededeling gedaan van de cessie. Ten tijde van de gestelde cessie vereiste zowel Nederlands als Engels recht dat daarvan mededeling wordt gedaan, bij gebreke waarvan geen geldige cessie tot stand is gekomen. Wärtsilä heeft Cruise Holdings niet erkend als cessionaris en evenmin als partij die de overeenkomst tot de productie en levering van de schroefbladen overgenomen zou hebben. Zonder medewerking van Wärtsilä was geen contractsovername mogelijk; ook naar het Engelse recht geldt dat medewerking van alle contractspartijen een vereiste is voor contractsovername. Voorzover geoordeeld moet worden dat sprake is van cessie, dient Cruise Holdings te stellen en te bewijzen welke vordering is overgedragen. Veronderstellende dat het recht op aflevering van de schroefbladen is overgedragen, dan betekent dat niet zonder meer dat daarmee tevens het recht op schadevergoeding werd overgedragen. Naar Nederlands recht is het recht op (aanvullende of vervangende) schadevergoeding geen nevenrecht. Dit recht komt krachtens de wet toe aan de schuldeiser die schade lijdt als gerechtigde tot de prestatie. Naar Nederlands recht zou in casu het recht op schadevergoeding verbleven zijn bij Sealink Care. Naar het op de cessie toepasselijke recht geldt vermoedelijk hetzelfde.
Daarbij komt dat het door Cruise Holdings gestelde recht op schadevergoeding niet bestond ten tijde van de gepretendeerde overdracht van Sealink Care aan Cruise Holdings. Op 21 en 22 maart 2001 schoot Wärtsilä niet tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met Sealink Care, zodat er ten tijde van de cessie geen recht op schadevergoeding bestond. Een niet bestaand recht kan niet overgedragen worden.
Cruise Holdings heeft overigens zelf gesteld dat de gepretendeerde overdracht van rechten geen verplichtingen mee zou brengen van Wärtsilä jegens Cruise Holdings. Wärtsilä verwijst naar de fax van Cruise Holdings van 29 mei 2002 (productie 27), waarin Cruise Holdings meedeelt dat voldoening aan het verzoek van Cruise Holdings om de relevante "notices" voor ontvangst te tekenen geen bijkomende verplichtingen schept.
Cruise Holdings heeft aangevoerd dat, nadat Cruise Holdings de exploitatie van de Aegean Spirit van Sealink Care had overgenomen, alle opdrachten tot reparatie op naam en voor rekening van Cruise Holdings werden uitgevoerd, overeenkomstig de definitie die aan de rompbevrachting wordt gegeven. Alle rechten zijn gecedeerd aan Cruise Holdings. Deze cessie heeft Cruise Holdings vervolgens overeenkomstig het toepasselijke Engelse recht op 22 maart 2001 aan Wärtsilä meegedeeld door het versturen van "notices of assignment". Cruise Holdings heeft de cessie-aktes van 21 maart 2001 van Sealink Care aan Navitalia en van 22 maart van Navitalia aan Cruise Holdings, alsmede de daarop betrekking hebbende, aan Wärtsilä gerichte "notices of assignment" overgelegd. Subsidiair is Cruise Holdings van mening dat zij de overeenkomst met Wärtsilä van Sealink Care heeft overgenomen. Wärtsilä moet geacht worden impliciet medewerking aan deze contractsovername te hebben verleend. Wärtsilä heeft immers niet tegen de contractsovername geprotesteerd, zij heeft de schroefbladen niet aan Sealink Care geleverd en zij heeft de betaling door Cruise Holdings onvoorwaardelijk geaccepteerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De opmerkingen van Wärtsilä dat de indruk dat de tweede pagina van de akte later bij de eerste gevoegd is, omdat het faxspoor en de gegevens van de afzender ontbreken op de tweede pagina, terwijl deze wel op de eerste pagina staan, en dat de tweede pagina van jongere datum lijkt omdat de afdruk veel scherper is dan de eerste pagina, houden ook hier weer in feite de beschuldiging in dat Cruise Holdings valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd door het in het geding brengen van valselijk opgemaakte (kopie-)aktes. De rechtbank passeert deze ongefundeerde beschuldiging en daarmee de betwisting door Wärtsilä van het bestaan van de aktes van 21 en 22 maart 2001.
In het Weens Koopverdrag is niet voorzien in cessie of in contractsoverneming. In het EOV is wel voorzien in cessie, doch niet in contractsoverneming.
Van contractsoverneming is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Uit de door Cruise Holdings in het geding gebrachte cessie-aktes blijkt dat Sealink Care, Navitalia en Cruise Holdings hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Engels recht. Het Engelse recht kent niet de rechtsfiguur van de contractsoverneming, zodat Sealink, Navitalia en Cruise Holdings daarop het oog niet kunnen hebben gehad. Met "assignment" wordt, naar de rechtbank begrijpt, de rechtsfiguur bedoeld die in Nederland wordt aangeduid met "cessie".
Ingevolge artikel 12 lid 2 EOV bepaalt het recht dat de gecedeerde vordering beheerst of zij voor cessie vatbaar is. In casu is dat Nederlands recht, zoals hiervoor onder 4.1. overwogen.
Op grond van artikel 3:94 BW kunnen tegen één of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten worden worden overgedragen. Derhalve was het destijds bestaande recht van Sealink Care, te weten het recht op levering van de schroefbladen door Wärtsilä, overdraagbaar.
Artikel 12 lid 1 EOV bepaalt dat de verbintenissen tussen cedent en cessionaris van een vordering worden beheerst door het recht dat ingevolge het EOV op de tussen hen bestaande overeenkomst van toepassing is. Ingevolge artikel 3 lid 1 EOV is Engels recht van toepassing op de cessie-overeenkomsten tussen Sealink Care en Navitalia en tussen Navitalia en Cruise Holdings, nu zij daar blijkens de cessie-aktes voor hebben gekozen. Ingevolge de Law of Property Act 1925 wordt een vordering overgedragen door middel van een door de cedent ondertekende akte plus de schriftelijke mededeling aan de schuldenaar. Het ontbreken van de ondertekening door de assignee (cessionaris) in de akte van 21 maart 2001 staat ingevolge het Engelse recht derhalve niet aan de geldigheid van de cessie in de weg. Een cessie die (nog) niet voldoet aan het vereiste van schriftelijke mededeling wordt naar Engels equity-recht reeds als een cessie beschouwd. De mededeling aan de schuldenaar is geen constitutief vereiste. In dat licht bezien klopt de mededeling van Cruise Holdings dat ondertekening van de "notices" geen bijkomende verplichtingen zou scheppen. Zelfs indien het verweer van Wärtsilä juist is dat de cessie haar niet is meegedeeld, ofwel dat de door Cruise Holdings in het geding gebrachte "notices of assignment" van Sealink Care en van Navitalia haar niet hebben bereikt, staat dat niet aan de actie van Cruise Holdings op grond van de cessie in de weg. Immers zijn de cessie-akten en de notices of assignment bij dagvaarding (alsnog) bij Wärtsilä bekend gemaakt. Een en ander leidt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat sprake is van een geldige cessie van de rechten uit de overeenkomst met Wärtsilä, te weten het tegen Wärtsilä uit te oefenen recht op levering van de schroefbladen, door Sealink Care (via Navitalia) aan Cruise Holdings.
Vervolgens is aan de orde de vraag welk recht van toepassing is op de betrekkingen tussen de cessionaris Cruise Holdings en de schuldenaar Wärtsilä. Voor zover deze betrekkingen niet worden beheerst door het Weens Koopverdrag, is dit ingevolge artikel 12 lid 2 EOV het recht dat de gecedeerde vordering beheerst, derhalve Nederlands recht. De vraag of Cruise Holdings als cessionaris aanspraak kan maken op een eventuele schadevergoeding op grond van de tekortkoming van Wärtsilä in de nakoming van de verbintenis tot levering van de schroefbladen dient dan ook te worden beantwoord naar Nederlands recht. Een recht op schadevergoeding is geen nevenrecht dat met de gecedeerde vordering overgaat, zoals Wärtsilä terecht opmerkt. Dit wil echter niet zeggen dat de verkrijger van de vordering nimmer schadevergoeding van de schuldenaar kan vorderen, als hem het recht daartoe niet uitdrukkelijk is overgedragen. Immers komt krachtens Nederlands recht het recht op schadevergoeding toe aan degene die als rechthebbende op de prestatie de schade lijdt. Derhalve komt aan Cruise Holdings het recht toe vergoeding van schade op grond van de tekortkoming van Wärtsilä te vorderen.
De rechtbank verwerpt dan ook dit door Wärtsilä gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van Cruise Holdings.
Het beroep op rechtsverwerking
Wärtsilä heeft aangevoerd dat Cruise Holdings afstand heeft gedaan van de door haar gepretendeerde rechten, nu zij in haar fax aan Wärtsilä van 29 mei 2001 heeft meegedeeld dat "the above amount consists obviously the final settlement of the relevant propeller blades account ..." Hierbij heeft Cruise Holdings geen enkel voorbehoud gemaakt m.b.t. een recht op schadevergoeding. Ook in haar fax van 30 mei 2001 heeft Cruise Holdings uitdrukkelijk afstand gedaan van de door haar gestelde rechten, door uitdrukkelijk ter finale kwijting de laatste termijnbetaling te bevestigen, aldus Wärtsilä.
Cruise Holdings heeft betwist dat zij afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht. Zij heeft aangevoerd dat zij in haar fax van 5 april 2001 al haar rechten ten aanzien van schadevergoeding heeft voorbehouden. In haar fax van 29 mei 2001 geeft zij verder alleen aan dat zij het totale bedrag in één keer zou voldoen en niet in twee termijnen, zoals overeengekomen. Cruise Holdings was gehouden om de laatste termijn tegen een Letter of Credit te voldoen. Deze betaling had derhalve slechts betrekking op de betaling van de koopprijs, overige rechten werden daarmee niet prijsgegeven, aldus Cruise Holdings.
De rechtbank is, in het licht van de gemotiveerde betwisting door Cruise Holdings, waarop door Wärtsilä niet nader is ingegaan, van oordeel dat Wärtsilä niet het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat Cruise Holdings afzag van haar recht schadevergoeding te vorderen. Van rechtsverwerking is dan ook geen sprake.
Komt de vordering voor toewijzing in aanmerking?
Wärtsilä heeft betwist dat de schade die Cruise Holdings stelt te hebben geleden in oorzakelijk verband staat tot haar tekortkoming. Zij heeft daartoe gesteld dat de Aegean Spirit, inmiddels omgedoopt tot Ocean Glory I, nadat de schroefbladen waren vervangen diverse malen door diverse havenstaatinspectie-autoriteiten in detentie is gehouden vanwege geconstateerde gebreken. De Ocean Glory I heeft sinds 15 juni 2001 effectief nog ongeveer veertien dagen gevaren en is uiteindelijk gesloopt, aldus Wärtsilä. De geconstateerde gebreken zouden dezelfde schade hebben veroorzaakt als geen vertraging in de levering van de schroefbladen was opgetreden. Wärtsilä stelt zich aldus primair op het standpunt dat niet is voldaan aan het conditio-sine-qua-non-vereiste van artikel 74 van het Weens Koopverdrag.
Wärtsilä heeft subsidiair aangevoerd dat zij de schade die Cruise Holdings stelt te lijden niet heeft voorzien of kunnen voorzien ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Wärtsilä ging er vanuit dat vertraging in de levering van de schroefbladen opgevangen zou kunnen worden door het langer doorvaren met de qua diameter gereduceerde linkerschroef. Ook mocht Wärtsilä erop vertrouwen dat het schip uitgerust zou zijn met reserveschroefbladen.
Meer subsidiair stelt Wärtsilä dat Cruise Holdings de gestelde schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt c.q. bewezen.
Wärtsilä heeft uiterst subsidiair aangevoerd dat Cruise Holdings onvoldoende maatregelen heeft genomen om haar schade te beperken en verzoekt op grond daarvan vermindering van de schadevergoeding tot nihil. Wärtsilä heeft hiertoe het volgende gesteld.
De schroef of de schroeven van een schip zijn een essentieel onderdeel van de voortstuwingsinstallatie. De eisen die daaraan worden gesteld, worden geformuleerd door klassebureaus, niet door vlaggenstaten. Volgens de systematiek van het maritieme publiekrecht geeft de vlaggenstaat een indirect oordeel over de schroef. Als de vlaggenstaat beoordeelt of het veiligheidscertificaat nog geldig is, zal het controleren of het klassecertificaat nog geldig is. In de zeescheepvaartpraktijk plegen autoriteiten van een vlaggenstaat zich in het algemeen te conformeren aan het oordeel van de door deze autoriteiten gemachtigde klassebureaus. Het lag dan ook voor de hand dat Cruise Holdings zich in eerste instantie tot haar klassebureau had gericht met betrekking tot het verlengen van de termijn, die afliep op 30 april 2001. Die datum is niet bepaald vanwege de toestand van de schroefbladen, maar omdat op die datum het schip toch geïnspecteerd diende te worden op andere punten. De datum was vastgesteld door het klassebureau RINA. Het veiligheidscertificaat van de vlaggenstaat verliep eerder, namelijk op 12 april 2001. Als de scheepvaartinspectie de datum voor herstel van de schroefbladen onafhankelijk van RINA zou hebben vastgesteld, lag het voor de hand dat zij voor 12 april 2001 zou hebben gekozen, in plaats van de eis te stellen dat de schroefbladen uiterlijk op 30 april 2001 permanent hersteld dienden te zijn. De juiste vertaling van het Griekse woord "ap??at?stas?", dat is genoemd in de eisen van RINA, is overigens "herstel" (restoration) en niet "vervanging" (replacement), de term waarmee Cruise Holdings het woord "ap??at?stas?" heeft vertaald.
Cruise Holdings had eerder dan op 26 april 2001, te weten direct nadat zij het bericht van Wärtsilä van 30 maart 2001 had ontvangen, om verlenging van de termijn dienen te verzoeken. Cruise Holdings had voorts, nu de termijn afliep ten aanzien van een onderdeel van het schip waarvoor de technische normen zijn opgesteld en worden gecontroleerd door haar klassebureau RINA, verlenging van die termijn dienen te verzoeken aan RINA in plaats van aan de scheepvaartinspectie. De kans is groot dat RINA de schroeven voor een volgende, tijdelijke periode zou hebben goedgekeurd. Er was geen technische reden waarom niet nog langer met de gerepareerde schroefbladen zou kunnen worden gevaren. Vervolgens had Cruise Holdings haar verzoek aan de scheepvaartinspectie kunnen onderbouwen met het standpunt van het klassebureau.
Cruise Holdings heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het bericht van Wärtsilä genoodzaakt was om haar touroperator op 30 maart 2001 opdracht te geven de tussen 16 april 2001 en 2 juni 2001 geplande cruises af te boeken. Hierdoor heeft Cruise Holdings haar schade reeds op 30 maart 2001 geleden. De feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden na 15 juni 2001 doen niet af aan het oorzakelijk verband tussen de schade van Cruise Holdings en de tekortkoming van Wärtsilä
De schade die Cruise Holdings heeft geleden was voor Wärtsilä, als ervaren partij in de commerciële scheepvaart, te voorzien, aldus Cruise Holdings.
Cruise Holdings heeft aangevoerd dat zij zich voldoende heeft ingespannen om haar schade te beperken door op 30 maart 2001 de reeds geboekte cruises te annuleren en opdracht te geven geen nieuwe boekingen aan te nemen. Van Cruise Holdings kon in redelijkheid niet worden verwacht dat zij eerst andere mogelijkheden onderzocht door bijvoorbeeld om verlenging van de certificaten te verzoeken.
Het standpunt van Wärtsilä dat het veiligheidscertificaat zou zijn verlengd, mits Cruise Holdings zich tot de juiste instantie had gericht, is volgens Cruise Holdings onjuist. Het veiligheidscertificaat werd door het Griekse Ministerie afgegeven, niet door RINA. Het was derhalve logisch dat Cruise Holdings zich tot Griekse Ministerie wendde. Dat deze instantie de verlenging niet verleende is niet verwonderlijk, gezien het feit dat aan de naleving van de certificaten strikt de hand wordt gehouden. Voor zover de term "ap??at?stas?" herstel betekent, betekent dit niet zonder meer dat dit niet herstel in de oorspronkelijke staat, met andere woorden "vervanging" kan betekenen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van een tekortkoming door Wärtsilä doordat de vier schroefbladen te laat zijn geleverd.
Artikel 74 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat de schadevergoeding wegens een tekortkoming van een partij bestaat uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst, die door de andere partij als gevolg van de tekortkoming wordt geleden. Een zodanige schadevergoeding mag evenwel niet hoger zijn dan de schade die de partij die in de nakoming is tekort geschoten bij het sluiten van de overeenkomst voorzag of had behoren te voorzien als mogelijk gevolg van de tekortkoming, gegeven de feiten die zij kende of die zij had behoren te kennen. Er is derhalve een conditio sine qua non-verband vereist tussen de tekortkoming en de schade. De omvang van de schadevergoeding wordt bepaald door de voor de tekortschietende partij voorzienbare schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is het vereiste conditio sine qua non-verband in casu aanwezig. Als gevolg van het feit dat de schroefbladen niet tijdig werden geleverd is niet voldaan aan de eis van de scheepvaartinspectie dat de schroefbladen uiterlijk op 30 april 2001 moesten zijn hersteld/vervangen. Als gevolg daarvan heeft de scheepvaartinspectie geweigerd de termijn voor het varen met de gerepareerde schroeven te verlengen. Dat heeft geleid tot de gestelde schade, te weten inkomstenderving als gevolg van het annuleren van reeds geboekte cruises en de opdracht om geen nieuwe cruises meer te boeken.
De rechtbank verwerpt de stelling van Wärtsilä dat de geconstateerde gebreken, op grond waarvan het schip ná 2 juni 2001 verschillende malen door de havenautoriteiten is stilgelegd, dezelfde schade zouden hebben veroorzaakt als geen vertraging in de levering van de schroefbladen was opgetreden. De tekortkoming heeft ertoe geleid dat Cruise Holdings maatregelen heeft genomen, omdat het schip niet tijdig kon uitvaren. De stelling van Wärtsilä heeft betrekking op de kans (volgens Wärtsilä zekerheid) dat het schip zou zijn stilgelegd nadat het zou zijn uitgevaren. Deze stelling doorbreekt het conditio sine qua non-verband tussen de tekortkoming en de gestelde schade niet. Naar het oordeel van de rechtbank is Wärtsilä dan ook in beginsel aansprakelijk voor de door Cruise Holdings geleden schade dientengevolge.
De rechtbank is voorts van oordeel dat Wärtsilä als ervaren professional, bekend in de branche, bij het sluiten van de overeenkomst had behoren te voorzien dat door vertraging in de levering schade, in de vorm van inkomensschade, zou kunnen optreden. Zonder schroefbladen kan een schip immers niet varen. Gegeven de feiten die Wärtsilä kende of had behoren te kennen had zij het annuleren van geboekte cruises en het niet boeken van nieuwe cruises behoren te voorzien als mogelijk gevolg van de tekortkoming. De omstandigheden die Wärtsilä heeft aangevoerd doen hieraan niet af. Wärtsilä heeft Cruise Holdings niet gevraagd in hoeverre zij in staat was de gevolgen van de te late levering op te vangen. Cruise Holdings heeft Wärtsilä niet meegedeeld dat zij de vertraging in de levering wel zou kunnen opvangen door langer door te varen met de qua diameter gereduceerde linkerschroef of met reserveschroefbladen. Onder die omstandigheden mocht Wärtsilä er niet van uitgaan dat het schip wel zou doorvaren ondanks de niet tijdige levering van de schroefbladen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering van Cruise Holdings dient te worden afgewezen op grond van het volgende.
Artikel 77 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat de partij die zich beroept op een tekortkoming de in de gegeven omstandigheden redelijke maatregelen moet treffen tot beperking van de uit de tekortkoming voortvloeiende schade, met inbegrip van de gederfde winst. Laat zij zodanige maatregelen na, dan kan de partij die in de nakoming is tekort geschoten een vermindering van de schadevergoeding verlangen ten belope van het bedrag waarmee het verlies had moeten worden beperkt. Schade die door optreden van een redelijk en te goeder trouw handelend schuldeiser voorkomen had kunnen worden, komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Cruise Holdings in de gegeven omstandigheden onvoldoende maatregelen genomen om de door haar gestelde schade te voorkomen. De gestelde, overigens niet voldoende onderbouwde, schade is zeer hoog. De exploitatie van het schip moest - in de visie van Cruise Holdings - volledig worden gestaakt tot na de levering van de schroefbladen en de verlenging van het veiligheidscertificaat. Gelet hierop mag zonder meer van een redelijk handelende rompbevrachter verwacht worden dat zij zich grote moeite getroost om die schade te voorkomen. Het had daarom naar het oordeel van de rechtbank op de weg van Cruise Holdings gelegen om, direct nadat zij van de vertraging in de levering op de hoogte was gesteld, te verzoeken om verlenging van de termijn gedurende welke zij met de gerepareerde schroefbladen mocht doorvaren. Zij had dit behoren te doen vóórdat zij de cruises annuleerde. De volgorde waarin zij dit nu heeft gedaan: éérst annulering en vervolgens het verzoek om verlenging van de termijn, teneinde te kunnen beginnen met de (geannuleerde?) cruises, komt de rechtbank niet voor als een adequate handelwijze. Uit het feit dát Cruise Holdings op 26 april 2001 om die verlenging verzocht blijkt dat zij dit zelf ook als een mogelijkheid zag. Waarom zij dit dan zo laat heeft gedaan en waarom zij éérst de cruises heeft geannuleerd valt niet goed te begrijpen. Een verzoek om verlenging is immers geen buitenproportionele inspanning. Bovendien had Cruise Holdings naar het oordeel van de rechtbank verlenging van de termijn, gedurende welke zij met de gerepareerde schroefbladen mocht doorvaren, behoren te verzoeken aan RINA. Cruise Holdings heeft onvoldoende weersproken dat de autoriteiten van een vlaggenstaat zich in het algemeen conformeren aan het oordeel van het betrokken klassebureau. Cruise Holdings was van dit laatste op de hoogte of had - als rompbevrachter van de Aegean Spirit - hiervan op de hoogte behoren te zijn. De stelling van Wärtsilä dat RINA de technische normen opstelt en controleert is door Cruise Holdings niet weersproken en vindt bovendien bevestiging in het feit dat blijkens de overeenkomst tussen partijen (producties 3 en 4 bij dagvaarding) de nieuwe schroefbladen vóór de levering dienden te worden gecontroleerd door RINA. De overige stellingen van Wärtsilä met betrekking tot de betekenis van het woord "ap??at?stas?", de technische mogelijkheid van doorvaren met de gerepareerde schroefbladen en de kans dat RINA de schroeven voor een volgende, tijdelijke periode zou hebben goedgekeurd, zijn door Cruise Holdings onvoldoende weersproken.
Nu Cruise Holdings heeft nagelaten redelijke en adequate maatregelen te nemen die er toe hadden kunnen leiden dat in het geheel geen schade zou zijn opgetreden, komt haar schade niet voor vergoeding in aanmerking. Alle overige weren van Wärtsilä kunnen hiermee onbesproken blijven.
De vordering terzake de buitengerechtelijke incassokosten dient het lot van de hoofdvordering te volgen.
Cruise Holdings zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wärtsilä worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 4.535,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 11.238,50 (3,5 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 15.773,50
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Cruise Holdings in de proceskosten, aan de zijde van Wärtsilä tot op heden begroot op EUR 15.773,50,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.G.H. Milar, mr. D.J. Hutten en mr. M.F.M.T. Franke en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2006.