ECLI:NL:RBSHE:2006:AY7962

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889062-05
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodschudden van een baby na onderzoek van deskundigen en verklaringen van betrokkenen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 12 september 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk doden van een baby door deze te schudden. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 5 december 2005, 6 februari 2006 en 29 augustus 2006. De rechtbank heeft de verklaringen van deskundigen, waaronder dr. Bilo en dr. Kubat, en de getuigenverklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat het letsel van de baby niet kon zijn veroorzaakt door de handelingen van de verdachte, zoals het voorover laten vallen van het kind of het schudden door de moeder van het slachtoffer. De deskundigen gaven aan dat er een aanzienlijke krachtsinwerking nodig was om het letsel te veroorzaken, wat niet overeenkwam met de verklaringen van de verdachte en de moeder van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de dader was van de gewelddadige handelingen die tot de dood van de baby hebben geleid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, aangezien deze al eerder was geschorst. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenverklaringen en de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/889062-05
Uitspraakdatum: 12 september 2006
STRAFVONNIS
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2005, 6 februari 2006, 29 augustus 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 november 2005. Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2005 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 4-12-2004) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet genoemde [slachtoffer] (hevig) heen en weer geschud, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 287 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2005 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een kind genaamd [slachtoffer] (geboren op 4-12-2004), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel), heeft/hebben toegebracht, door opzettelijk voornoemde [slachtoffer] hevig heen en weer te schudden, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
(artikel 302 lid 1/2 juncto artikel 304 sub 1/47 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor de opgave van voormeld(e) feit(en) wordt voldstaan met de omschrijving die in het bevel gevangenhouding is gegeven (artikel 261 lid 3 Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 29 augustus 2006 gewijzigd. Na deze wijziging luidt de tenlastelegging als volgt:
hij op of omstreeks 12 augustus 2005 te Eindhoven, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 4-12-2004) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet genoemde [slachtoffer] (hevig) heen en weer geschud en/of rond geslingerd en/of van (grote) hoogte op (een hard deel van) een bed en/of op de grond, in elk geval op een harde ondergrond laten vallen en/of gegooid en/of een of meer (andere) handelingen aan het lichaam van die [slachtoffer] verricht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 15 augustus 2005) is overleden;
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2005 te Eindhoven, aan [slachtoffer] (geboren op 4-12-2004), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel), heeft toegebracht, door opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (hevig) heen en weer te schudden en/of rond te slingeren en/of van (grote) hoogte op (een hard deel van) een bed en/of op de grond, in elk geval een harde ondergrond, te laten vallen en/of te gooien en/of een of meer andere handeling(en) te verrichten aan het lichaam van die [slachtoffer], terwijl het/die feit(en) de dood (op 15 augustus 2005) van voornoemde [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
(artikel 302 lid 1/2 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2005 te Eindhoven opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (geboren op 4-12-2004) (hevig) heen en weer heeft geschud en/of rond heeft geslingerd en/of van (grote) hoogte op (een hard deel van) een bed en/of op de grond, in elk geval een harde ondergrond, heeft laten vallen en/of gegooid en/of een of meer handelingen heeft verricht waardoor voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel) heeft opgelopen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 15 augustus 2005) is overleden;
(art. 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2005 te Eindhoven grovelijk, althans hoogst, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] (geboren op 4-12-2004), meerdere malen, althans eenmaal, van (grote) hoogte heeft laten vallen en/of gegooid op (een hard deel van) een bed en/of op de grond, althans een harde ondergrond, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten hersenletsel, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan (op 15 augustus 2005) is overleden;
(art. 307 Wetboek van Strafrecht)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte terzake het primair tenlastegelegde gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder de voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering zullen worden gegeven, ook indien zulks zou inhouden dat verdachte zich bij het GGzE te Eindhoven zal laten behandelen.
De bewijsbeslissing.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van het obductieverslag, met bijlagen (waaronder het neuropathologisch onderzoek en het oogpathologisch onderzoek) , het forensisch pediatrisch dossier alsmede de getuigenverklaringen van dr. Bilo en dr. Kubat -een en ander in onderling verband en samenhang bezien- vast dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door gewelddadige handelingen op vrijdag 12 augustus 2005. Gelet op de verklaringen van dr. Kubat ten overstaan van de rechter-commissaris en ter zitting afgelegd alsmede de verklaring van dr. Bilo ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegd moet een ongelukje, in de vorm van bijvoorbeeld een val van geringe hoogte, worden uitgesloten als oorzaak van het hersenletsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. De rechtbank wijst hierbij meer in het bijzonder op de verklaring van dr. Kubat bij de rechter-commissaris, dat in dit geval sprake moet zijn geweest van heftige acceleratie/deceleratie om het geconstateerde letsel te kunnen veroorzaken en de verklaring van dr. Bilo bij de rechter-commissaris dat in dit geval de netvliesbloedingen die in het oog van [slachtoffer] zijn geconstateerd niet passen bij een val of contacttrauma als oorzaak en dat, gelet op de ernst van de netvliesbloedingen, er behoorlijk geschud moet zijn. Dr. Bilo heeft in dit verband verklaard dat de bloeding in het hoofd en de netvliesbloedingen alleen het gevolg kunnen zijn van een repeterend trauma, zoals schudden.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat uitgesloten moet worden geacht dat het letsel waaraan [slachtoffer] is overleden is veroorzaakt door de wijze waarop verdachte volgens zijn verklaringen op zijn bed met het kind heeft gehandeld -te weten het voorover laten vallen van het kind vanaf een geringe hoogte- ook indien zijn hoofdje daarbij in aanraking is gekomen met het ijzeren frame van het bed, als door verdachte aangegeven. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking de verklaring van dr. Bilo dat er behoorlijk wat krachtsinwerking nodig is om bij een kind het letsel te veroorzaken als waarvan hier sprake is en dat weliswaar enig letsel aan de buitenzijde van het hoofd is geconstateerd, doch dat de inwendige bloedingen zich aan de andere zijde in het hoofd hebben voorgedaan. Verder acht de rechtbank op basis van met name het rapport van dr. Bilo alsmede de verklaring van dr. Kubat ter terechtzitting redelijkerwijs uitgesloten dat het enigszins schudden van [slachtoffer] door [moeder slachtoffer] de moeder van [slachtoffer], toen zij reeds beneden in de woonkamer was -al dan niet in combinatie met het hiervoor omschreven laten vallen van [slachtoffer] door verdachte op (het frame van) het bed- het geconstateerde inwendige dodelijke letsel heeft veroorzaakt. Allereerst is hierbij van belang dat volgens de verklaring van [moeder verdachte] -de moeder van verdachte- ter zitting niet hard werd geschud door [moeder slachtoffer] en dat zij meteen heeft ingegrepen. Voorts is van belang dat dr. Bilo in zijn rapport heeft uiteengezet dat juist de verschijnselen voorafgaand aan bedoeld schudden door [moeder slachtoffer] de eerste verschijnselen zijn van reeds daarvoor aanwezige hersenschade. Tenslotte heeft ook dr. Kubat ter terechtzitting deze mogelijkheid overtuigend van de hand gewezen.
Over de vraag op welk moment de gewelddadige handelingen moeten hebben plaatsgevonden acht de rechtbank komen vast te staan dat dit kort voor het (proces van) bewustzijnsverlies van [slachtoffer] moet zijn geweest. De rechtbank baseert dat op de verklaring van dr. Bilo inhoudende a) dat hoe ernstiger het letsel is, hoe korter ervoor het trauma heeft plaatsgevonden waardoor het letsel is veroorzaakt en dat in dit geval er sprake was van zeer ernstig letsel en b) dat er behoorlijk geschud moet zijn en dat dan binnen seconden daarna zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan zoals ademhalingsproblemen, bewusteloosheid of braken. Verder grondt de rechtbank dit oordeel op de verklaring van dr. Kubat bij de rechter-commissaris, inhoudende dat na de acceleratie/deceleratie vrijwel onmiddellijk het bewustzijn daalt en zich daarna een coma kan ontwikkelen binnen een tijdsbestek van een paar minuten. Volgens de verklaring van dr. Kubat ter terechtzitting is het mogelijk dat de bewustzijnsdaling pas na enkele minuten optreedt, hetgeen veronderstelt dat die bewustzijnsdaling in ieder geval uiterlijk binnen enkele minuten na de gewelddadige handelingen die het letsel hebben veroorzaakt optreedt. De conclusie die op basis van deze deskundigenverklaringen, in hun onderling verband en samenhang bezien, moet worden getrokken is dat binnen een tijdsbestek dat kan variëren van een paar seconden tot enkele minuten bewustzijnsdaling optreedt.
Aan de hand hiervan zal de rechtbank thans beoordelen of bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewelddadige handelingen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid.
De rechtbank stelt voorop dat uit de verklaringen van [moeder slachtoffer] en verdachte ten overstaan van de politie blijkt dat [slachtoffer], nadat hij wakker was geworden, door [moeder slachtoffer] is opgepakt en meegenomen is naar de slaapkamer van verdachte, waar verdachte op bed lag. Volgens verdachte -verklaring d.d. 27 augustus 2005- heeft [slachtoffer] gehuild en probeerde [moeder slachtoffer] hem wat te sussen. Volgens die verklaring heeft dat ongeveer 10 minuten geduurd, waarna [moeder slachtoffer] naar beneden naar de w.c. ging, reden waarom zij [slachtoffer] aan hem gaf. Volgens de verklaring van verdachte d.d. 29 augustus 2005 waren ze om ongeveer 18.30 uur boven en heeft [moeder slachtoffer] op een gegeven moment "het kleintje" gehaald en is ze naar zijn kamer gekomen. Hij heeft vervolgens verklaard: "Ze loopt een beetje op en neer op mijn kamer om hem te sussen. Ze ging even op mijn bed zitten een minuut of 5, ze schommelde met hem om hem te sussen. Op een gegeven moment gaf ze het kleintje aan mij, ze wilde naar beneden om naar de w.c. te gaan of de fles te halen".
[moeder slachtoffer] heeft op 27 augustus 2005 verklaard dat ze samen met verdachte op bed lag en dat ze TV keken. Rond 19.15 uur hoorde ze [slachtoffer] huilen, ze is hem gaan halen en is met hem teruggelopen naar de kamer van verdachte. Zij verklaart over het vervolg: "Ik ben eerst met [slachtoffer] op bed gaan zitten. Ik had [slachtoffer] toen in mijn armen gelegd. Daarna ben ik gaan liggen op bed. Ik lag met mijn hoofd op de benen van [verdachte]. Ik heb toen [slachtoffer] onder de oksels vastgepakt zodat hij met zijn hoofd omhoog staat en zijn beentjes op mijn buik staan. Ik zat met [slachtoffer] een beetje te spelen. Ik heb [slachtoffer] aan [verdachte] overgegeven want ik moest naar de w.c."(376)
Volgens deze beide verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn verdachte en [moeder slachtoffer] minstens enige minuten met [slachtoffer] in de slaapkamer van verdachte geweest voordat [moeder slachtoffer] naar de w.c. ging. Op basis van deze verklaringen, waaruit tevens blijkt dat er niets vreemds met [slachtoffer] aan de hand was, moet ervan worden uitgegaan dat er toen en tevoren niets is gebeurd dat tot het letsel van [slachtoffer] kan hebben geleid. Dat betekent dat de gewelddadige handeling(en) tegen [slachtoffer] moet(en) hebben plaatsgevonden nadat [moeder slachtoffer] naar de w.c. ging. Volgens de verklaring van [moeder verdachte] ter zitting, hetgeen overeenkomt met haar verklaring bij de politie van 26 augustus, kwam [moeder slachtoffer] op een gegeven moment met [slachtoffer] naar beneden en was [slachtoffer] toen nog bij kennis. Direct daarna zag zij dat de ogen van [slachtoffer] dichtvielen en dat zijn hoofdje opzij viel. Kort daarna is het alarmnummer gebeld. Dat was om 19.18 uur. Een en ander brengt mee dat de gewelddadige handelingen tegen [slachtoffer] moeten hebben plaatsgevonden tussen het moment dat [moeder slachtoffer] naar de w.c. ging en het moment dat zij met [slachtoffer] de woonkamer waar de moeder van verdachte was betrad. Uit geen van de verklaringen van verdachte, van [moeder slachtoffer] en van [moeder verdachte] komt naar voren dat de moeder van verdachte op enig moment in genoemd tijdsbestek enige gewelddadige handeling tegen [slachtoffer] heeft gepleegd of kan hebben gepleegd. Aangezien er verder niemand in de woning was komen dan ook alleen verdachte en/of [moeder slachtoffer] als dader(s) in aanmerking.
Zowel verdachte, [moeder slachtoffer] als de moeder van verdachte hebben verklaard dat er uit de kamer van verdachte een hard geluid -omschreven als een (kei)harde "boem"- kwam op het moment dat [moeder slachtoffer] beneden op de w.c. was. De rechtbank stelt evenwel vast dat er geen bewijs is dat die "boem" in oorzakelijk verband staat met het hersenletsel dat [slachtoffer] is toegebracht. Verdachte heeft verklaard dat dat geluid is veroorzaakt door het contact van het hoofdje van [slachtoffer] met het frame/scharnier van het bed. Als dat zo zou zijn -de rechtbank laat dat verder in het midden- dan betekent dit, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, dat het geluid niets te maken heeft met het toegebrachte hersenletsel. Indien het geluid zou zijn veroorzaakt doordat het hoofd van [slachtoffer] in contact zou zijn gekomen met de vloer van de slaapkamer van verdachte of enig andere harde ondergrond, dan kan dat nog immer niet het toegebrachte hersenletsel verklaren. De rechtbank wijst er in dit verband nogmaals op dat volgens de deskundigen het letsel niet past bij een gewone val of contacttrauma als oorzaak. Er is geen bewijs dat verdachte met grote kracht het hoofd van [slachtoffer] in aanraking heeft gebracht met iets hards als bijvoorbeeld de vloer en het ontbreken van met een zodanige handeling overeenstemmend letsel aan de buitenzijde van het hoofd van [slachtoffer] wijst er op dat iets dergelijks niet is gebeurd.
Wat dan resteert is de constatering dat zowel verdachte als [moeder slachtoffer] enige tijd alleen zijn geweest met [slachtoffer] tussen het moment dat [moeder slachtoffer] naar de w.c. ging en zij later met [slachtoffer] de woonkamer betrad. Verdachte is met [slachtoffer] alleen geweest vanaf het moment dat [moeder slachtoffer] naar de w.c. ging en na het horen van de "boem" weer naar boven is gelopen/gerend en boven [slachtoffer] in haar armen heeft genomen. [moeder slachtoffer] is alleen geweest met [slachtoffer] vanaf het moment dat zij met [slachtoffer] naar beneden is gegaan totdat zij de woonkamer betrad. Beiden hebben in de tijd dat ze alleen waren met [slachtoffer] feitelijk de mogelijkheid gehad door middel van schudden of een daarop gelijkende handeling het hersenletsel aan [slachtoffer] toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen of onvoldoende reden is om aan de verklaringen van verdachte dat hij niet gewelddadig is geweest jegens [slachtoffer] minder geloof te hechten dan aan de verklaringen van [moeder slachtoffer] dat zij niet gewelddadig was ten opzichte van [slachtoffer]. Allereerst is hierbij van belang dat noch verdachte noch [moeder slachtoffer] een duidelijk motief heeft. Verder is van belang dat beiden niet van het begin af aan volledige openheid van zaken hebben gegeven in hun verhoren bij de politie, met name niet ten aanzien van de "boem" en blijkens hun verklaringen voor het afleggen van de eerste verklaring overleg hebben gehad met elkaar, hetgeen met zich brengt dat beider verklaringen kritisch dienen te worden bezien.
De officier van justitie heeft het bewijs in belangrijke mate gegrond op de verklaring van [moeder slachtoffer] dat verdachte in de nacht van 12 op 13 augustus 2005 tegenover haar heeft toegegeven dat hij [slachtoffer] heeft geschud. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de juistheid van deze verklaring aan ernstige twijfel onderhevig is. De redenen voor dit oordeel zijn de navolgende:
a. Hoewel [moeder slachtoffer] (videoverhoor d.d. 25 augustus 2005) heeft verklaard dat een van de artsen in Nijmegen haar -omstreeks 13 augustus 2005- had verteld dat het hersenletsel kon zijn ontstaan door onder meer schudden en zij dus met die mogelijke doodsoorzaak al in een vroegtijdig stadium op de hoogte was, heeft zij pas op 25 augustus (verhoor van 18.30 uur) genoemde verklaring afgelegd. De dag ervoor heeft zij nog volgehouden dat het onmogelijk was dat dat letsel was veroorzaakt kort voordat 112 werd gebeld, omdat er vrijdag niets gebeurd was;
b. [moeder slachtoffer] heeft de verklaring over het schudden door verdachte eerst afgelegd nadat door de verbalisanten aan haar was verteld dat "schudden, behoorlijk hard schudden" de doodsoorzaak van [slachtoffer] is en dat het schudden kort voordat er naar 112 werd gebeld heeft plaatsgevonden. Van een spontane verklaring op dit punt was dan ook in zoverre geen sprake.
c. Bij de politieverhoren kon [moeder slachtoffer] niet weten dat het harde geluid van boven niets te maken had met de doodsoorzaak. Desondanks heeft zij aanvankelijk over dat geluid gezwegen ten overstaan van de politie;
d. [moeder slachtoffer] heeft de voor verdachte belastende verklaring ter zitting ingetrokken en zij heeft verklaard dat zij bedoelde verklaring tegen verdachte heeft afgelegd om vrij te kunnen komen. Hoewel [moeder slachtoffer] ter zitting als getuige niet erg overtuigend was, kan -mede op grond van haar jeugdige leeftijd- niet worden uitgesloten dat er andere redenen waren dan de waarheid die [moeder slachtoffer] tot de belastende verklaring jegens verdachte hebben gebracht.
e. [moeder slachtoffer] was zelf ook als verdachte aangemerkt en [moeder slachtoffer] heeft in ieder geval de gelegenheid gehad het letsel aan [slachtoffer] toe te brengen;
f. De juistheid van de verklaring van [moeder slachtoffer] dat [slachtoffer] al op de trap in elkaar zakte is aan twijfel onderhevig. De moeder van verdachte heeft ter zitting als getuige volgehouden dat [slachtoffer] nog bij kennis was toen [moeder slachtoffer] de woonkamer inkwam en de rechtbank kan niet inzien dat die verklaring is afgelegd om verdachte te ontlasten. De moeder van verdachte heeft dit immers al op 26 augustus verklaard, een moment dat aan haar de exacte doodsoorzaak nog onbekend was.
De rechtbank stelt vast dat op basis van de bewijsmiddelen zowel verdachte als [moeder slachtoffer] de gelegenheid hebben gehad om het dodelijke letsel aan [slachtoffer] toe te brengen en dat die bewijsmiddelen er niet toe dwingen dat verdachte de dader was en niet [moeder slachtoffer]. Onder die omstandigheden ontbreekt het overtuigende bewijs dat verdachte [slachtoffer] (hevig) heen en weer heeft geschud en/of rond geslingerd en/of van (grote) hoogte op de grond of een harde ondergrond heeft laten vallen danwel andere gewelddadige handelingen heeft verricht waardoor [slachtoffer] is overleden. Dat verdachte [slachtoffer] op een hard deel van het bed heeft laten vallen moge zo zijn geweest, doch dat heeft niet de dood van [slachtoffer] teweeggebracht.
Al het vorenstaande brengt mee dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al hetgeen hem is tenlastegelegd.
DE UITSPRAAK
BESLISSING:
T.a.v. primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 10 maart 2006 reeds
geschorst.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. J.A. Bik, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. G.J.W.M. van der Leeuw, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier
en is uitgesproken op 12 september 2006.
Parketnummer:01/889062-05 pag. 6