ECLI:NL:RBSHE:2006:AY7329

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FT-EA 06.164
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F.M. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot ontheffing van relatiebeding in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2006 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen een beschikking van de rechter-commissaris. De appellant had verzocht om de curator te bevelen hem te ontheffen van zijn verplichtingen uit een relatiebeding, dat voortvloeide uit zijn arbeidsovereenkomst met een failliete besloten vennootschap. De rechtbank oordeelde dat op grond van artikel 69 van de Faillissementswet een dergelijke bevel niet kan worden gegeven. De rechtbank benadrukte dat de rechtsgang die in dit artikel is voorzien, bedoeld is om crediteuren de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen op de afwikkeling van het faillissement, en niet voor het oplossen van complexe juridische geschillen zoals in dit geval. De rechtbank concludeerde dat de curator verantwoordelijk is voor het beheer van de boedel en dat de appellant niet als schuldeiser in de zin van de Faillissementswet kan worden aangemerkt, omdat zijn vorderingen op de failliete vennootschap mogelijk door het UWV zijn overgenomen. De rechtbank verwierp het hoger beroep en handhaafde de beslissing van de rechter-commissaris, waarbij werd vastgesteld dat de curator niet verplicht was om het verzoek van de appellant in te willigen. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de verantwoordelijkheden van de curator en de rechten van individuele schuldeisers in faillissement.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Rekestnummer: 143420/FT-EA 06.164
Faillissementsnummer: 06/359 F
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het op 5 juli 2006 ter griffie ingediende beroepschrift ex artikel 67 Faillissementswet (Fw) door:
[appellant]
wonende te [adres]
appellant,
procureur mr. P. de Boer,
advocaat mr. D.H.C. van de Laar,
gericht tegen de nader te noemen beschikking van de rechter-commissaris in het op 31 mei 2006 door deze rechtbank uitgesproken faillissement van:
[de besloten vennootschap].,
Curator: mr. M.J.W. van Ingen.
1. De procedure
1.1 Appellant heeft bij beroepschrift als voorzien in artikel 67 Faillissementwet hoger beroep ingesteld tegen de op 30 juni 2006 genomen beschikking van de rechter-commissaris in het onderhavige faillissement. Het beroepschrift is op 05 juli 2006 ter griffie van de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen.
1.2 De mondelinge behandeling van dit beroepschrift heeft plaatsgevonden op 19 juli 2006. Ter zitting zijn verschenen [A] bijgestaan door mr. D.H.C. van de Laar en de curator mr. M.J.W. van Ingen en diens faillissementsmedewerker de heer Hogendoorn. Mr. Van de Laar en mr. Van Ingen hebben ter zitting hun standpunten naar voren gebracht, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota's.
2. De vaststaande feiten
2.1 In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan:
Bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2006 is het faillissement uitgesproken van [de besloten vennootschap]., statutair gevestigd te [woonplaats], met benoeming van mr. F.H.E. Boerma tot rechter-commissaris en mr. M.J.W. van Ingen tot curator.
3. Het verzoek
3.1 Bij brief van 15 juni 2006 heeft mr. De Boer namens appellant, de rechter-commissaris verzocht om een standpunt in te nemen in de discussie omtrent het relatiebeding en een bevel af te geven aan de curator om appellant niet langer aan het beding te houden.
3.2 Bij de beroepen beschikking heeft de rechter-commissaris het door verzoeker verzochte bevel niet afgegeven. Het beroepschrift richt zich tegen deze beslissing van de rechter-commissaris.
3.3 Appellant grondt zijn verzoek en thans zijn beroep -kort gezegd- op het volgende:
Ten eerste meent appellant als schuldeiser in de zin van artikel 69 Faillissementswet te kunnen worden aangemerkt. Dat zijn vorderingen op curanda wellicht krachtens de bepalingen van de Werkloosheidswet voor rekening komen c.q. worden overgenomen door het UWV doet niet af aan de kwalificatie van hem als schuldeiser.
Ten tweede is in de arbeidsovereenkomst tussen appellant en [de besloten vennootschap]. een bepaling opgenomen waarin nadrukkelijk is bepaald dat de werknemer niet langer gebonden is aan het relatiebeding indien er sprake was van einde dienstverband, geïnitieerd door de werkgever. Aangezien de curator vereenzelvigd kan worden met de werkgever en deze de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, is appellant niet langer gebonden aan het relatiebeding.
Daarnaast is appellant van mening dat de curator gebonden is aan de beperking van de toepasselijkheid van het relatiebeding, aangezien een andere benadering ertoe zou leiden dat het relatiebeding bij faillissement een verderstrekkende betekenis krijgt dan partijen bij het aangaan van die arbeidsovereenkomst hebben voorzien en zijn overeengekomen. Dit zou nadrukkelijk in strijd zijn met het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan het arbeidsovereenkomstenrecht en de invloed van het faillissementsrecht daarop.
Verder heeft appellant slechts enkele maanden werkzaamheden verricht voor de relaties van [de besloten vennootschap].. Bovendien is het appellant bekend dat de curator de boedel heeft verkocht aan een derde en er derhalve geen rechtens te respecteren belang meer aanwezig is voor handhaving van het relatiebeding. Ten slotte behelst de algemene uiteenzetting van de curator en de rechter-commissaris geen individuele belangenafweging die in onderhavig geval had moeten leiden tot toewijzing van het verzoek van appellant.
4. De reactie van de curator
4.1 Ter zitting geeft mr. Van Ingen de volgende reactie.
Appellant wil zijn persoonlijke rechten veilig stellen door een beroep te doen op de procedure ex artikel 69 en 67 Faillissementswet, terwijl deze regeling hier niet voor is bedoeld. Daarnaast is de curator van mening dat appellant niet als schuldeiser in de zin van artikel 69 Faillissementswet kan worden aangemerkt, aangezien hij zijn vorderingen op curanda heeft overgedragen aan het UWV. Verder is de curator van mening dat hetgeen de rechter-commissaris werd verzocht niet kon worden toegewezen omdat het geen bevel is waar artikel 69 Faillissementswet op ziet. Het verzochte verhoudt zich niet met de toezichthoudende taak van de rechter-commissaris en de regeling van bovengenoemd artikel die dit toezicht toetst. Het is niet de taak van de rechter-commissaris om een juridisch debat te beslechten, net zo min als dat de taak van de rechtbank in deze procedure is.
4.2 Daarnaast gaat de curator nog op de volgende inhoudelijke punten in.
Appellant vereenzelvigd de werkgever en de curator ten onrechte. De curator is immers uitdrukkelijk niet de vertegenwoordiger van de werkgever, maar is zelfstandig belast met het beheer en de vereffening van de boedel. Appellant is dan ook nog steeds gebonden aan het relatiebeding, aangezien er geen sprake is van opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Verder heeft de curator een rechtens te respecteren belang bij handhaving van het relatiebeding. De activiteiten van curanda zijn weliswaar verkocht aan een derde, maar de curator heeft zich tegenover deze derde verplicht om de werknemers te houden aan de met hen overgekomen relatiebedingen. Indien hij dit nalaat schiet hij tekort in de nakoming van zijn verplichtingen jegens de koper met alle gevolgen voor het conglomeraat van dien. Appellant daarentegen heeft geen rechtens te respecteren belang, mede gelet op het feit dat hij slechts enkele maanden werkzaam was bij curanda en gelet op zijn werkervaring en kennis, toch mogelijk zal zijn om werkzaam te zijn zonder gebruikmaking van de relaties van curanda. Ten slotte is de curator van mening dat een curator wordt aangesteld in het belang van het conglomeraat van crediteuren en dat hij in eerste instantie zal hebben te toetsen of de belangen van het conglomeraat dienen te prevaleren boven de belangen van individuen. Dat is hier het geval en enig individueel belang dient te wijken.
5. De beoordeling
5.1 Het beroepschrift is, gelet op de datum van de verzending van de beschikking en de datum waarop het beroepschrift van de rechtbank is binnengekomen, tijdig ingediend.
5.2 De rechtsgang die in artikel 69 Faillissementswet wordt geboden, is bedoeld om crediteuren de mogelijkheid te geven om invloed uit te oefenen op de afwikkeling van het faillissement. De primaire verantwoordelijkheid voor beheer en afwikkeling van de boedel berust bij de curator en het is aan hem om de hiervoor vereiste afweging en keuzes te maken. Crediteuren kunnen, zo zij menen dat bij dat beheer fouten worden gemaakt, op basis van de hierboven genoemde rechtsgang opkomen tegen het beleid van de curator ten einde deze te doen herstellen of voorkomen. De procedure kenmerkt zich door een eenvoudige en navenant informele rechtsgang, gericht op beslissingen op korte termijn. Deze rechtsgang is derhalve niet bedoeld voor onderhavig geval waar een complex juridisch geschil een zorgvuldige afweging vereist. Daarom staat deze weg niet open om crediteuren in de gelegenheid te stellen op deze eenvoudige wijze aan hen persoonlijk toekomende rechten, zoals het niet langer gebonden zijn aan het relatiebeding, tegenover de boedel geldend te maken. Daarvoor dienen zij zich desgewenst te bedienen van de daarvoor meer geëigende in het procesrecht voorziene procedures. Dat dit meer tijd en kosten met zich brengt doet aan de beslissing niet af.
5.4 De conclusie is dat het appel reeds hierom niet tot een andere beslissing op het verzoek van verzoeker kan leiden, zodat de beslissing van de rechter-commissaris in stand kan blijven en het hoger beroep zal worden verworpen.
6. De beslissing
De rechtbank:
Verwerpt het hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F.M. Strijbos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd van 3 augustus 2006 door de voorzitter voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier.