RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845134-06
Uitspraakdatum: 1 augustus 2006
Verkort vonnis van de rechtbank [geboorteplaats], meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres],
thans verblijvende: P.I. Breda - HvB De Boschpoort te Breda.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 2006.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 juli 2006 gewijzigd. Na deze wijziging van de tenlastelegging wordt aan verdachte verweten dat
hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en (al dan
niet) na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met een mes, althans een
scherp voorwerp, (in de rug en/of ter hoogte van de longen) heeft/hebben
gestoken en/of gesneden, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met
voorbedachten rade die [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Artikel 45, 47, 287, 289, 302, 303 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, de Ereprijsstraat, in elk geval op of aan
een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of schoppen en/of duwen van [slachtoffer] en/of het steken (met een mes, althans een
scherp voorwerp) in het lichaam van [slachtoffer] en/of het slaan en/of
schoppen en/of duwen van [slachtoffer] en/of het maken van stekende bewegingen
in de richting van het lichaam van die [slachtoffer];
[artikel 141 Wetboek van Strafrecht]
hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en (al dan
niet) na kalm beraad en rustig overleg, (met hoge, althans aanzienlijke,
snelheid) met een (personen)auto op [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer]]
is/zijn ingereden en/of afgereden en/of toegereden, ter uitvoering van het
door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
(al dan niet) met voorbedachten rade die [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 45, 47, 287, 289, 302, 303 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of haar
dochter [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer
van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (met hoge, althans aanzienlijke,
snelheid) met een personenauto op die [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer]
ingereden en/of afgereden en/of toegereden;
[artikel 47 en 285 Wetboek van Strafrecht]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2004
tot en met 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch (telkens) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
[artikel 2 en 10 van de Opiumwet]
ad informandum gevoegde strafbare feiten:
1. diefstal van beschermblokjes bij Gamma bouwmarkt te 's-Hertogenbosch
gepleegd op 11 januari 2006;
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vrijspraak van feit 1 primair (medeplegen van de poging doodslag van [slachtoffer]) wordt het volgende overwogen.
De verhouding tussen de familie [verdachte] en de familie [slachtoffer], allen bewoners van de Ereprijsstraat, was al langer ernstig verstoord. Op 3 april 2006 is de situatie naar aanleiding van het knikkerputje-incident geëscaleerd. Enige tijd na het knikkerputje-incident ontstond ereen vechtpartij op straat, waaraan [medeverdachten]. hebben deelgenomen en waarbij [medeverdachte] op enig moment [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachten voorafgaand aan de vechtpartij in hun woning dreigende taal hebben geuit aan het adres van ondermeer [slachtoffer]. Verder blijkt uit de diverse getuigenverklaringen en de verklaring van [medeverdachte] dat [medeverdachten] en [medeverdachte] zijn begonnen met de vechtpartij. [medeverdachte] verklaart bij de politie dat [medeverdachte] uit de auto stapte en [slachtoffer] direct een klap voor zijn kop gaf. Daarna hebben verschillende leden van de familie [slachtoffer] en de gebroeders [verdachte] met elkaar gevochten.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige nauwe en volledige samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] en [medeverdachten] gericht op het toebrengen van het dodelijk letsel aan [slachtoffer] dat kan worden gesproken van het medeplegen van de poging [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat de broers gezamenlijk hebben deelgenomen aan de vechtpartij en dat zij de aanstichters daarvan zijn geweest is onvoldoende om hen aansprakelijk te stellen voor de steekpartij. [medeverdachte] en [medeverdachte]. worden veroordeeld voor openlijke geweldpleging, maar er is onvoldoende direct verband tussen de steekpartij en de betrokkenheid bij en de handelingen van de beide broers in die vechtpartij. Daarbij wordt, in het licht van hetgeen de verdachten op zitting hebben verklaard en gelet op de wijze waarop verdachten zich uitdrukken, in aanmerking genomen dat de rechtbank er niet van overtuigd is dat de door de verdachten in hun woning gebezigde dreigende taal letterlijk moeten worden opgevat. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien niet dat [medeverdachte] en [medeverdachten] wisten dat [medeverdachte] een mes bij zich had. Ook blijkt nergens uit dat zij enige invloed op het steekincident hebben uitgeoefend of konden uitoefenen.
Overwegingen met betrekking tot de vrijspraak van feit 2. (medeplegen van de poging doodslag van [slachtoffer] en haar dochter).
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat behalve [medeverdachte] en [medeverdachte] ook [medeverdachte] in de auto is gestapt. Diverse getuigen verklaren dat zij zagen dat [medeverdachte] de auto bestuurde, dat [medeverdachte] op de bijrijderplaats zat en [medeverdachte] achterin. Gezien de ruzie over het knikkerputje, de al langer durende spanningen tussen de familie [verdachte] en de familie [slachtoffer] en hetgeen de getuigen verklaren over de verwensingen aan het adres van de familie [slachtoffer] acht de rechtbank het aannemelijk dat de drie broers, toen zij in de auto stapten, in een opgewonden gemoedstoestand verkeerden. Ook het rijgedrag van [medeverdachte] te weten het rijden met piepende remmen, het claxonneren, het stoppen voor de voordeur van [slachtoffers], getuigt daarvan.
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte] op [slachtoffer] en haar dochter is ingereden en heeft [medeverdachte] veroordeeld voor de poging [slachtoffer] en haar dochter van het leven te beroven.
De rechtbank acht niet bewezen dat [medeverdachte] en [medeverdachte]. deze poging doodslag hebben medegepleegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat er sprake is geweest van een bewuste nauwe samenwerking gericht op het inrijden op [slachtoffer]. [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben weliswaar met hun gedrag de familie [slachtoffer] uitgedaagd, maar uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat zij enige invloed hebben gehad op de beslissing van [medeverdachte] om op [slachtoffer] en haar dochter in te rijden. Ook hierbij wordt in aanmerking genomen dat de door verdachte geuite bedreigingen in het licht van hetgeen verdachten hieromtrent ter terechtzitting hebben verklaard niet letterlijk moet worden opgevat.
Uit de voorgaande overwegingen met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het inrijden op [slachtoffer] en haar dochtertje volgt dat verdachte ook wordt vrijgesproken van feit 2 subsidiair.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch met anderen, op de openbare weg,
de Ereprijsstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en [slachtoffer], welk geweld bestond uit het steken met een mes in het lichaam van [slachtoffer] en het slaan en schoppen en duwen van [slachtoffer];
op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2004 tot en met 03 april 2006
te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 47, 57, 91, 141
Opiumwet art. 1, 2, 10, 13, 14
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en eist:
- gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 2920,- subsidiair 58 dagen hechtenis;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis;
- teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen sportschoenen, spijkerbroek en trui.
De officier van justitie heeft in zijn eis geen rekening gehouden met het ad informandum op de dagvaarding vermelde feit met parketnummer 01/840338-06.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare
feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor
soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte werd terzake van strafbare feiten soortgelijk aan het door hem gepleegde onder sub 2
vermelde feit blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds
eerder veroordeeld;
- verdachte heeft het door hem gepleegde strafbare feit gepleegd nadat hij daarover met zijn broers had gesproken; samen hebben zij de confrontatie met [slachtoffer] sr. en zijn zoon gezocht en verdachte heeft willens en wetens een fors aandeel in de uitvoering gehad;
- verdachte heeft de onder 3 tenlastegelegde feiten over een lange periode gepleegd;
- verdachte heeft welbewust gehandeld in harddrugs terwijl van algemene bekendheid is dat die
verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die
gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor
aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- ter terechtzitting is naar voren gekomen dat naar aanleiding van de openlijke geweldpleging
op 3 april 2006 de woningbouwvereniging per 1 oktober 2006 de huur heeft opgezegd van de
woning waar verdachte samen met zijn vader en een broer woont. Verdachte is, zo is ter
terechtzitting gebleken, daardoor zeer getroffen.
De rechtbank neemt het ad informandum gevoegde strafbare feit onder parketnummer 01/840338-06 niet mee in de strafoplegging, nu ter terechtzitting door of namens verdachte is verklaard dat voor dit feit reeds een transactie is betaald.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank na te melden straf een passende straf acht.
De op te leggen maatregel.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 tenlastegelegde strafbare feit is toegebracht aan benadeelde en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijk schadevergoeding aan de benadeelde bevordert. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade aan kleding en schoeisel heeft geleden tot een bedrag van € 195,- kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft/hebben voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden. Verdachte is niet gehouden tot de betaling voor zover deze kosten door (een) van zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is vergoed.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Nu verdachte van het hem onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten als na te melden.
Het beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslaggenomen goederen.
Voorlopige hechtenis.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte af omdat de rechtbank van oordeel is dat de ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig zijn.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven::
T.a.v. feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
T.a.v. feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van ? 195,00 subsidiair 3 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 195,-
(zegge: honderdvijfennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 3 dagen hechtenis.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag
en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]
van een bedrag van € 195,- (zegge: honderdvijfennegentig euro).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voorzover hij en/of (een van)zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft/hebben
voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze
schade.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling van deze kosten voorzover deze kosten door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) zijn voldaan.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Verwijst de benadeelde partij in de kosten van de voegingsprocedure tussen verdachte en de benadeelde partij,
welke tot op heden wordt begroot op nihil.
Beslissing op het beslag.
Teruggave in beslaggenomen goederen, te weten:
- sportschoenen, Nike air max
- spijkerbroek, Denim Life, kleur blauw
- trui, Ralph Lauren, kleur grijs, incl grijs t-shirt, Clockhouse.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. P. Kolkert en mr. I.M. Nusselder, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier
en is uitgesproken op 1 augustus 2006.
Mr. Nusselder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.