ECLI:NL:RBSHE:2006:AY4329

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06 / 2701 en Awb 06 / 2702
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.H.C.M. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontheffing voor doden van brandganzen op basis van Flora- en Faunawet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 juli 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot ontheffingen voor het doden van brandganzen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de provincie Noord-Brabant, die ontheffingen had verleend voor het doden van brandganzen op bepaalde gronden. De verzoekster stelde dat er geen belangrijke schade was aangetoond en dat er geen andere bevredigende oplossing bestond dan afschot. De voorzieningenrechter oordeelde dat de provincie onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van belangrijke schade en dat er geen andere oplossingen mogelijk waren. De voorzieningenrechter schorste de ontheffingen en bepaalde dat de besluiten van de provincie geschorst blijven tot zes weken na de bekendmaking van de besluiten op de bezwaarschriften van verzoekster. Tevens werd de provincie Noord-Brabant veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van schade en de beschikbaarheid van alternatieve oplossingen bij het verlenen van ontheffingen onder de Flora- en Faunawet.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 06/2701
AWB 06/2702
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2006
inzake
[verzoekster]
verzoekster,
[gemachtigde]
tegen
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant,
verweerder,
[gemachtigde]
Aan het geding h[betrokkene]anghebbende], [gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluiten van 19 mei 20[betrokkene]nghebbende] ontheffingen verleend voor het doden van brandganzen met behulp van een kogelgeweer op de gronden gelegen in de [polder] en op de gronden gelegen tegen het Krammer-Volkerak in de [gemeente] vanaf 16 mei 2006 tot 1 oktober 2006. De ontheffingen worden geweigerd voor de periode 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bij brieven van 25 mei 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van eveneens 25 mei 2006 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Omdat niet gegarandeerd kon worden dat door ontheffinghoudster op korte termijn geen gebruik zal worden gemaakt van de verleende ontheffingen heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 29 mei 2006 verweerders besluiten van 19 mei 2006 geschorst en bepaald dat partijen worden opgeroepen ter zitting te verschijnen teneinde te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006, waar verzoekster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. Ontheffinghoudster is verschenen bij gemachtigde. Voorts is verschenen [gemachtigde], namens [betrokkene].
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen. Hierbij gelden dezelfde regels als bij de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening zelf.
Feiten
2. De aanvragen voor de ontheffingen dateren van 21 april 2006 en zijn gedaan door de [betrokkene] namens [betrokkene] te [woonplaats] De ontheffingen worden gevraagd in verband met schade door brandganzen (vraatschade, vertrapping, vervuiling) aan percelen met overblijvend gras en wintertarwe.
3. Het Faunafonds heeft op 4 mei 2006 advies aan verweerder uitgebracht. In het advies staat dat brandganzen in het beleidskader niet zijn opgenomen als overzomeraars en hier in de zomer dan ook feitelijk niet thuis horen. Een provinciale vrijstelling zou blijkens het advies voor deze soorten op zijn plaats kunnen zijn ware het niet dat er geen deugdelijke onderbouwing is opgenomen in het Faunabeheerplan om deze soorten in de periode van 1 april tot en met 31 september te reguleren. Het Faunafonds adviseert verweerder in het genoemd advies om de ontheffingen te verlenen voor overzomerende brandganzen tot 1 oktober 2006 voor zowel grasland en wintertarwe.
Standpunten partijen
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van het Faunafonds, ten grondslag gelegd dat sprake is van belangrijke schade en dat vestiging van een broedpopulatie brandganzen ongewenst is. Volgens verweerder blijkt uit de overgelegde schadegegevens, welke betrekking hebben op schadepercelen in het driecijferig postcodegebied, dat er over 2005 sprake is geweest van belangrijke schade onder meer als gevolg van brandganzen. Uit de overgelegde schaderapporten blijkt volgens verweerder dat sprake is van een schade van ? 290,--. Om belangrijke schade te voorkomen is het noodzakelijk om in aanvulling op de in de voorschriften van het besluit genoemde preventieve middelen, ondersteund afschot mogelijk te maken, aldus verweerder.
5. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat niet aangetoond is dat belangrijke schade wordt aangericht of dreigt te worden aangericht. Om te beoordelen of sprake is van belangrijke schade dienen naar de mening van verzoekster de schadecijfers afgezet te worden tegen bijvoorbeeld de opbrengst van het gewas en de oppervlakte van het betreffende perceel. Verzoekster is van mening dat verweerders standpunt, dat de vestiging van een broedpopulatie brandganzen ongewenst is, in strijd is met de Flora- en Faunawet en de Vogelrichtlijn op grond waarvan de brandgans het gehele jaar over een beschermde status beschikt. Volgens verzoekster is voorts niet aannemelijk gemaakt dat er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is dan afschot. Tot slot heeft verzoekster gesteld dat verweerder had moeten beoordelen of er sprake is van significante effecten op de natuurwaarden van het Krammer-Volkerak, dat is aangewezen als staatsnatuurmoment en speciale beschermingszone is in het kader van de Vogelrichtlijn.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en Faunawet (Ffw), voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en artikel 72, vijfde lid, van deze wet. De ontheffing wordt slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
7. Verweerders beleid over de uitvoering van de Ffw is neergelegd in de beleidsnota "Uitvoering Flora- en Faunawet 2006" van 17 maart 2006. In bijlage 1 van deze beleidsnota is ten aanzien van schade aan gewassen door brandganzen aangegeven dat 's zomers ter voorkoming van schade aan gewassen ontheffing kan worden verleend, mits er sprake is van belangrijke schade. Dreiging van belangrijke schade dient bij voorkeur met historische gegevens te worden onderbouwd.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
8. Niet is geschil is, en ook de voorzieningenrechter gaat ervan uit, dat in het onderhavige geval wordt voldaan aan het in artikel 68, eerste lid, van de Ffw neergelegde vereiste dat door het verlenen van de in geding zijnde ontheffingen geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de brandganzen. Voorts wordt vastgesteld dat blijkens het ter zake uitgebrachte advies voldaan is aan het vereiste dat het Faunafonds wordt gehoord. De aanvragen zijn door verweerder beoordeeld als individuele aanvragen omdat in het ten tijde van de bestreden besluiten geldende faunabeheerplan de brandgans niet is opgenomen.
9. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belangrijke schade aan gewassen, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. Verweerder hanteert als definitie voor belangrijke schade aan gewassen een schade van minimaal ? 250,-- per geval. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 68 van Ffw is van belangrijke schade sprake indien redelijkerwijs niet van de grondgebruiker kan worden gevergd dat deze het risico voor de geleden schade draagt. Om dit te kunnen vaststellen dienen de beschikbare gegevens, omtrent de omvang van de geleden schade gerelateerd te worden aan andere gegevens, bijvoorbeeld de schade afgezet tegen de opbrengst van het betreffende bedrijf. Het moet gaan om schade die in een aanzienlijke frequentie voorkomt en onevenredig hoog is in vergelijking met een bedrijf waar geen schade optreedt. Onevenredig wil in dit verband zeggen dat de normale last per oppervlakte eenheid beduidend hoger is dan zonder door diersoorten aangerichte schade. In de jurisprudentie is een schadebedrag van minimaal ? 115,-- per hectare schadeperceel niet strijd met het recht geacht.
10. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter gaat het bij de vraag of sprake van belangrijke schade om een relatieve norm en dient een afweging plaats te vinden. Door de omvang van de geleden schade te stellen op een bedrag per geval en niet te relateren aan bijvoorbeeld een oppervlakte-eenheid, gaat verweerder hieraan ten onrechte voorbij. Aan het vorenstaande doen de uitspraken van de ABRS waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen niet af, nu daarin het begrip "belangrijke schade" steeds is gekoppeld aan een bepaalde oppervlakte. Verweerders stelling dat uit het historisch overzicht van schade aan gewassen per postcodegebied uit het op 27 juni 2006 door verweerder goedgekeurde Faunabeheerplan 2006-2011 kan worden afgeleid dat belangrijke schade is opgetreden, wordt niet gevolgd, nu uit genoemd overzicht niet blijkt welk gedeelte van de schade is toe te rekenen aan brandganzen.
11. Uit het voorgaande vloeit voort dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat sprake is van (de dreiging van het ontstaan van) "belangrijke schade". Gelet hierop staat niet vast dat voldaan is aan de voorwaarden voor gebruikmaking van de bevoegdheid tot ontheffing-verlening.
12. Met verzoekster is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan hetgeen waarvoor de ontheffingen zijn verleend. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder als voorwaarde aan de ontheffingen heeft verbonden dat slechts tot afschot overgegaan mag worden nadat ten minste twee effectieve preventieve maatregelen zijn genomen. Deze preventieve maatregelen moeten in het veld aanwezig zijn en op een doelmatige wijze in werking zijn wanneer tot activering van de machtiging tot uitvoering van de ontheffing wordt overgegaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat controle hierop eerst plaatsvindt nadat een bericht van de faunabeheereenheid is ontvangen dat een machtiging is geactiveerd. Hiermee heeft verweerder echter niet gemotiveerd dat op het moment van het verlenen van de ontheffing is voldaan aan het vereiste dat geen andere bevredigende oplossing bestaat dan afschot. Ook de stelling dat de in de besluiten genoemde preventieve maatregelen een niet afdoende bevredigende oplossing zijn, wordt door verweerder niet afdoende onderbouwd. Aldus kan ook op dit punt niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat aan de voorwaarden tot ontheffingverlening is voldaan.
Conclusie
13. Op grond van vorenstaande overwegingen komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een toereikende motivering berust, als gevolg waarvan niet kan worden vastgesteld dat de onderhavige ontheffingen terecht zijn verleend. Gelet hierop bestaat aanleiding tot het handhaven van de bij uitspraak van 29 mei 2006 getroffen voorlopige voorziening en te bepalen dat verweerders besluiten van 19 mei 2006 geschorst blijven tot en met 6 weken na de bekendmaking door verweerder van de besluiten op de door verzoekster ingediende bezwaarschriften. Bij de heroverweging in bezwaar zal verweerder zich tevens dienen te beraden over de vraag in hoeverre het op 27 juni 2006 goedgekeurde Faunabeheerplan 2006-2011 betrokken kan worden bij de beoordeling van onderhavige aanvragen.
14. De voorzieningenrechter acht, nu het verzoek van verzoekster wordt toegewezen, termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, die in dit geval ? 22,-- bedragen ter zake van gemaakte reiskosten.
15. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat door de provincie Noord-Brabant aan verzoekster het betaalde griffierecht ten bedrage van tweemaal ? 281,-- zal worden vergoed.
16. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- handhaaft de bij uitspraak van 29 mei 2006 uitgesproken schorsing van verweerders besluiten van 19 mei 2006 tot en met 6 weken na de bekendmaking van verweerders besluiten op de door verzoekster ingediende bezwaarschriften;
- gelast de provincie Noord-Brabant aan verzoekster te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van tweemaal ? 281,--;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten vastgesteld op
? 22,--;
- wijst de provincie Noord-Brabant aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier op 14 juli 2006.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden: