ECLI:NL:RBSHE:2006:AX9243

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2117 en 06/1960
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot vrijstelling voor wegomlegging en geluidshinder

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de vrijstelling van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de omlegging van de Schijndelseweg. Verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 oktober 2005, waarbij vrijstelling werd verleend voor de wegomlegging. De voorzieningenrechter heeft eerder het besluit geschorst en nu wordt opnieuw beoordeeld of deze schorsing moet worden gehandhaafd. De verzoekers stellen dat de geluidsbelasting door de wegomlegging zal toenemen, wat in strijd is met de Wet geluidhinder (Wgh). Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van de woningen van verzoekers sub 1 met 2 dB(A) toeneemt, wat volgens de Wgh een reconstructie van de weg impliceert. Gedeputeerde Staten (GS) hebben een hogere grenswaarde vastgesteld, maar verzoekers betwijfelen of deze maatregel voldoende is om de geluidshinder te beperken. De voorzieningenrechter overweegt dat de vrijstelling mogelijk niet in overeenstemming is met de wetgeving en dat er gerede twijfel bestaat over de rechtmatigheid van het besluit van 14 maart 2006. Daarom wordt besloten om het besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de uitspraak op de beroepen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan verzoekers sub 1.

Uitspraak

Rechtbank 's-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 06/2117 en AWB 06/1960
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2006
[verweerder]]
verzoekers sub 1,
[gemachtigde]
en
[verzoekster]
verzoekster sub 2,
[gemachtigde][verweerder]]
verweerder,
[gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend ten behoeve van het verleggen van de [adres] ter uitvoering van de 1e fase van het[verweerder]]
Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 bij brieven van 16 november en 22 november 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij uitspraak van 14 december 2005 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 11 oktober 2005 geschorst. Bij uitspraak van 18 januari 2006 heeft de voorzieningenrechter de getroffen voorziening gehandhaafd, in de zin dat het besluit van 11 oktober 2005 geschorst blijft tot en met 6 weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 gedeeltelijk gegrond verklaard voorzover gericht tegen het feit dat in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet uit het vrijstellingsbesluit zelf kenbaar is op welke gronden de vrijstelling voor de verlegging van de [adres] en de aanleg van het parkeerterrein procedureel zijn losgekoppeld van de eveneens tot de eerste fase van het centrumplan behorende bouwaanvraag voor het zogenoemde AH-blok en de in de ruimtelijke onderbouwing gegeven motivering met betrekking tot de toets van de aanvraag aan het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De overige bezwaren zijn ongegrond verklaard en het besluit van 11 oktober 2005 is met de in de considerans gegeven motivering in stand gelaten.
Bij brieven van respectievelijk 26 april 2006 en 15 april 2006 hebben verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 Awb. Voorts hebben verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 bij brieven van de hiervoor genoemde data beroep ingesteld tegen het besluit van 14 maart 2006.
De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn gevoegd behandeld ter zitting van 1 juni 2006, waar verzoekers sub 1 zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verzoekster sub 2 is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij zijn gemachtigden. Tevens waren namens verweerder ter zitting aanwezig [gemachtigde]
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening als hier bedoeld moet worden beoordeeld of het nadeel, dat verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 zullen ondervinden als gevolg van de uitvoering van het bestreden besluit onevenredig is in verhouding tot de met dit besluit te dienen belang. Veelal zal eerst aanleiding zijn een voorziening te treffen indien, op grond van de beschikbare gegevens, moet worden geoordeeld dat er gerede twijfel bestaat of het in de hoofdzaak bestreden besluit in stand kan blijven. Voor zover toetsing aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de bodemprocedure wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor het geschil in de bodemprocedure.
3. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 18 januari 2006 aanleiding gezien om de verleende vrijstelling van 11 oktober 2005 voor de wegomlegging geschorst te houden tot en met zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar gelet op het feit dat op dat moment nog geen bouwvergunning en vrijstelling was verleend voor de realisering van het zogenoemde Albert Heijnblok en verweerder wel een koppeling had gemaakt tussen het bouwplan en de wegomlegging. Bij besluit van 14 maart 2006 heeft verweerder de verleende vrijstelling van 11 oktober 2005 ten behoeve van de wegomlegging gehandhaafd. Voor de realisering van het bouwplan heeft verweerder bij besluit van 25 april 2006 onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, bouwvergunning verleend aan [betrokkene]
4. De voorzieningenrechter zal in deze procedure beoordelen of er aanleiding bestaat verweerders besluit van 14 maart 2006 te schorsen totdat hierover in beroep is beslist.
5. Feiten.
De wegomlegging betreft het in zuidelijke richting verleggen van het gedeelte van de [adres] tussen de [adres] en het pand [adres] 20. De werkzaamheden omvatten het 20 m verleggen van de weg ten opzichte van het huidige tracé, de herinrichting van de weg, het uitvoeren van alle daarmee verband houdende werkzaamheden, het uitvoeren van civieltechnische werken, zoals aanpassing van de riolering, en het realiseren van een nieuw parkeerterrein.
Het verleggen van de [adres] is onderdeel van de 1e fase van het bestemmingsplan "Centrumplan [verweerder]". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 maart 2006. Onderdeel van de eerste fase van het centrumplan is naast de wegverlegging ook het realiseren van commerciële ruimte met appartementen, het zogenoemde Albert Heijnblok.
6. Wettelijk kader.
De aanvraag om vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingplan "Petrus Dondersplein/Heesakkers E.O. " ten behoeve van het verleggen van de [adres] dateert van 4 mei 2005. De aanvraag heeft overeenkomstig artikel 19a van de WRO ter inzage gelegen van 13 mei tot en met 9 juni 2005. De inspraakreacties zijn verwerkt in het principebesluit van 5 juli 2005 tot het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar.
7. Gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: GS) hebben bij besluit van 26 juli 2005 besloten tot categorieaanwijzing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO ten aanzien van projecten die passen binnen de 1e fase van het[verweerder]]
Het principebesluit tot het verlenen van vijstelling en het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar heeft ter inzage gelegen van 8 juli tot en met 4 augustus 2005. Naar aanleiding van de terinzagelegging is een achttal zienswijzen ontvangen.
8. In artikel 19, eerste lid, van de WRO is bepaald dat de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling kan verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van de gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
9. Ingevolge het tweede lid van artikel 19 van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.Daarin is bepaald dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in ieder geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
In artikel 19a, eerste lid, van de WRO is bepaald dat het vrijstellingsbesluit een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen, die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen, bevat.
10. Ingevolge artikel 76a, eerste lid, van de Wet geluidhinder (Wgh) worden bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikel 82, 82a, 83, 85, 100 en 100a, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
2. Gedeputeerde staten nemen bij hun beslissing over het verlenen van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, het bepaalde in dat lid in acht.
11. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh is bepaald dat behoudens het in de artikelen 82a, 83 en 100a, bepaalde voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 50 dB(A) is.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen waarden worden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, van de gevel van andere gebouwen dan woningen, alsmede van andere geluidsgevoelige objecten binnen een zone.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh is bepaald dat onverminderd artikel 82a, gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 55 dB(A) en voor woningen in stedelijk gebied 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
12. Standpunten van partijen.
Als motivering voor het volgen van de vrijstellingsprocedure heeft verweerder gesteld dat hij, vooruitlopend op het bestemmingsplan, medewerking wenst te verlenen aan de wegverlegging om zodoende aan te tonen dat de ontwikkeling in het winkelgebied serieus ter hand wordt genomen en tegemoet wordt gekomen aan de steeds groter wordende maatschappelijk druk dat er wat moet gebeuren in het dorpscentrum. Daarnaast heeft verweerder praktische motieven aangevoerd voor het naar voren halen van de wegomlegging, te weten de dringende uitbreiding bij Albert Hein van de huidige supermarkt en het bieden van een oplossing voor tijdelijke of permanente huisvesting van winkels die ter uitvoering van de plannen gesloopt moeten worden. Door het gescheiden in procedure te brengen van de beide onderdelen van de eerste fase, beoogt verweerder de gewenste tijdwinst te kunnen bereiken. Verweerder heeft benadrukt dat het met spoed kunnen realiseren van de verlegging van de weg ook van belang is om problemen tijdens de bouwwerkzaamheden te voorkomen, zoals parkeerproblemen, het geleiden van bouwverkeer en het garanderen van de veiligheid van de bezoekers van de winkels. Voorts heeft het afzonderlijk in procedure brengen van de wegomlegging en het bouwplan voor het zogenoemde AH-blok te maken gehad met het feit dat de gemeente verantwoordelijk is voor de wegomlegging en Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling de aanvrager is voor het bouwen van het AH-blok.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat reeds tijdens de planvorming tot het inzicht is gekomen dat de verkeersbelasting en daarmee samenhangende effecten ten aanzien van de geluidsbelasting en luchtkwaliteit gunstiger zijn dan eerder was verondersteld. Verweerder heeft dit bewerkstelligd door een 30 km/uur zone in te voeren in de Nieuwstraat en een 60 km/uur maatregel in de Vughterweg/Theerestraat en Gestelseweg/Esscheweg. Verweerder baseert zich voor de berekeningen met betrekking tot de uitvoering van de Wgh en het Besluit Luchtkwaliteit op de berekeningen en de akoestische onderzoeken die zijn neergelegd in diverse rapportages van Adviesbureau RBOI Middelburg BV en Goudappel Coffeng.
13. Verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 hebben in hun verzoeken en ter zitting twijfels geuit met betrekking tot het akoestisch onderzoek en de verkeerstellingen die zijn verricht ter beoordeling van de geluidbelasting en de luchtkwaliteit.
14. Verzoekers sub 1 wonen op het adres [adres] 12-14. Door de wegomlegging komt deze weg dichterbij hun woning. Zij stellen dat de verkeerstellingen zoals verweerder deze heeft gepresenteerd te rooskleurig zijn. Verzoekers sub 1 wijzen er op dat het bij het centrum ter hoogte van hun woning om een driesprong gaat. Volgens hen houden de door verweerder gepresenteerde verkeerstellingen hiermee geen rekening. Er komt en gaat verkeer van de [adres]-west naar de [adres] -oost, van de [adres]-west naar het Petrus Dondersplein en de [adres] -oost naar het Petrus Dondersplein. Verweerder heeft de verkeersaantrekkende werking van de centrumfunctie onderschat, aldus verzoekers sub 1. Onder verwijzing naar een bezwaarschriftprocedure aanhangig bij GS tegen een door GS bij besluit van 12 december 2005 verleende ontheffing aan verweerder in het kader van de Wgh voor een hogere grenswaarde ten behoeve van de [adres], stellen zij zich op het standpunt dat de geluidbelasting op hun woning hoger ligt dan verweerder stelt. Verweerders stelling dat een geluidswal gerealiseerd kan worden om zodoende aan de voorkeursgrenswaarde te komen is niet realiseerbaar. Een geluidswal is vogens hen niet mogelijk ingevolge artikel 15.1 van de planvoorschriften behorende bij de bestemming "verkeers- en verblijfsdoeleinden VV" van het nieuwe bestemmingsplan.
15. Oordeel van de voorzieningenrechter.
Vastgesteld wordt dat aan de formele vereisten voor het volgen van de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, tweede lid, van de WRO is voldaan. Bij raadsbesluit van 2 maart 2006 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Centrum [verweerder]" vastgesteld. Nu voorts de in artikel 19a van de WRO opgenomen voorbereidingsprocedure is geschreven voor de vrijstellingsbesluiten als bedoeld in het eerste en het tweede lid van artikel 19 van de WRO heeft verweerder zich terecht en op goede gronden bevoegd geacht tot het verlenen van vrijstelling als hier bedoeld.
16. Volgens de Wgh is sprake van een reconstructie van de weg indien in combinatie met fysieke werkzaamheden op of aan een weg een toename van de geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen van 1,5 Db(A) of meer aan de orde is. Indien de geluidsbelasting met 1,5 Db(A) toeneemt en de geluidsbelasting na reconstructie hoger is dan 51,5 Db(A) zijn aanvullende maatregen noodzakelijk om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeurgrenswaarde. GS hebben bij besluit van 12 december 2005 op verzoek van verweerder krachtens artikel 83 van de Wgh voor het bestemmingsplan "Centrum [verweerder]" een hogere grenswaarde vastgesteld. De geluidbelasting op de gevels van de betrokken woningen overschrijdt de voorkeurgrenswaarde van 50 Db(A) die ingevolge artikel 82 van de Wgh geldt. Aangezien volgens GS maatregelen ter bestrijding van wegverkeerslawaai aan de bron door beperking van verkeersintensiteit of andere verkeersmaatregelen gegeven de aard en de functie van de [adres] geen mogelijkheid tot vermindering van de geluidbelasting op de gevels van de woningen bieden hebben GS hogere grenswaarden vastgesteld. Uit de gedingstukken en ter zitting is gebleken dat op 20 maart 2006 naar aanleiding van onder andere het bezwaar van verzoekers sub 1 een aanvullend akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden ter bepaling van de geluidbelasting en geluidtoename ten gevolge van de verlegging van de [adres]. Uit het onderzoek is gebleken dat de woning van verzoekers sub 1 een toename in geluidbelasting krijgt van 2 Db(A) of meer waardoor sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh. GS hebben zich blijkens een nadere toelichting van 1 mei 2006 hangende de bezwaarprocedure op het standpunt gesteld dat mits de locatie van het geluidscherm voldoende duidelijk wordt en realiseerbaar is, het besluit van 12 december 2005 in stand kan blijven omdat in het geval van een geluidscherm geen hogere grenswaarde voor de woning van verzoekers sub 1 nodig is omdat de geluidbelasting in dat geval niet met 2 Db(A) toeneemt.
17. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat ter hoogte van de woning van verzoekers sub 1 op basis van artikel 15 van het bestemmingsplan kan worden voorzien in een geluidsafschermende voorziening. Verweerder gaat er mitsdien vanuit dat GS, nu verondersteld mag worden dat er ter hoogte van de woning van verzoekers sub 1 na plaatsing van een geluidscherm, geen sprake is van reconstructie van de weg in de zin van de Wgh, geen aanleiding zullen zien om tot de conclusie te komen dat in het besluit van 12 december 2005 ten onrechte voor de woning van verzoekers sub 1 geen hogere grenswaarde is vastgesteld.
18. Desgevraagd hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting na bestudering van artikel 15 van de planvoorschriften medegedeeld dat dit artikel de plaatsing van een geluidscherm niet mogelijk maakt. Gelet op artikel 15.1 (bestemmingsomschrijving) in samenhang gelezen met artikel 15.2 (bouwvoorschriften) zijn de op de plankaart voor "Verkeers-en verblijfsdoeleinden (VV)" aangewezen gronden bestemd voor de limitatief genoemde doeleinden zoals weergegeven onder a tot en met l van dit artikellid. Uitsluitend op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Nu het plaatsen van een geluidscherm niet wordt genoemd onder a tot en met l van artikel 15.1 van de planvoorschriften sluit de voorzieningenrechter niet uit dat, zonder wijziging van het bestemmingsplan op dit punt, voor de verlegging van de [adres] ter hoogte van de woning van verzoekers sub 1 een hogere grenswaarde zal moeten worden vastgesteld.
19. Betwijfeld moet derhalve worden of verweerder in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor de omlegging van de [adres] en het bestreden besluit van 14 maart 2006 in beroep kan worden gehandhaafd.
20. In het licht van het vorenstaande bestaat, na afweging van de betrokken belangen en teneinde een onomkeerbare situatie te voorkomen, aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, in die zin dat verweerders besluit van 14 maart 2006 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de uitspraak op de beroepen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter meegewogen dat GS nog geen besluit op bezwaar betreffende de vaststelling van hogere grenswaarden heeft genomen. Uit de gedingstukken is echter gebleken dat een voortzetting van de hoorzitting van de hoor-en adviescommissie bezwaar-en beroepschriften van GS op 26 juni a.s. zal plaatsvinden. Gelet hierop verwacht de voorzieningenrechter dat een besluit op bezwaar van GS op korte termijn is te verwachten.
21. Nu het bestreden besluit van 14 maart 2006 reeds om voornoemde reden geschorst blijft, gaat het karakter van de hier te verrichten beoordeling te boven om alle grieven van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 te behandelen. Zulks zal aan de orde komen tijdens de behandeling van de beroepszaken.
22. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoekers sub 1 gemaakte proceskosten. Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van verzoekster sub 2 bestaat geen aanleiding nu niet gebleken is dat zij gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De proceskosten van verzoekers sub 1 zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ? 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt ? 322,00;
* wegingsfactor 1.
23. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat door de gemeente [verweerder] aan verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 het betaalde griffierecht ten bedrage van respectievelijk ? 141,00 en ? 281,00 zal worden vergoed.
24. Nu geen bewijsstukken zijn overgelegd aangaande de door verzoekers sub 1 gemaakte reiskosten, komen deze niet voor vergoeding in aanmerking.
25. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerders besluit van 14 maart 2006 wordt geschorst tot de bekendmaking van de uitspraak op de door verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 ingestelde beroepen;
- gelast de gemeente [verweerder] aan verzoekers sub 1 en verzoekster sub 2 te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad ? 141,00 en ? 281,00;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers sub 1 gemaakte proceskosten vastgesteld op ? 644,00;
- wijst de gemeente [verweerder] aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- wijst af hetgeen anders of meer is verzocht.
Aldus gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.A. Autar als griffier op 22 juni 2006.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden:
AWB 06/2117 en AWB 06/1960 8
uitspraak