vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 141822 / KG ZA 06-290
Vonnis in kort geding van 31 mei 2006
de GEMEENTE EINDHOVEN, gevestigd te Eindhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. C.P. Liesker,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
4. [gedaagde sub 4],
allen wonende te Eindhoven,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. P.J.A. van de Laar.
Eiseres zal hierna 'de gemeente' genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal "[gedaagde sub 1]" en gedaagden sub 3 en 4 zullen "kinderen [gedaagde sub 3 en 4]" genoemd worden; gezamenlijk zullen alle gedaagden ook worden aangeduid als "[gedaagden].".
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente
- de pleitnota van [gedaagden] tevens houdende de eis in reconventie
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [gedaagde sub 1] was vanaf 1992 huurder van een woonwagenstandplaats, bestemd tot gebruik voor één te bewonen woonwagen, aan de [X-straat] te Eindhoven.
2.2. Wegens handelen in strijd met de bepalingen van de huurovereenkomst ([gedaagde sub 1] gaf een gedeelte van het gehuurde in gebruik aan een derde en dat nog wel voor bedrijfsdoeleinden) heeft de kantonrechter te Eindhoven bij vonnis van 6 mei 1999 de huurovereenkomst ontbonden en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeeld tot ontruiming. Dat vonnis is in hoger beroep bekrachtigd bij vonnis van deze rechtbank van 28 juli 2004. Daartegen is geen beroep in cassatie meer ingesteld.
2.3. De executie van deze onherroepelijk geworden veroordeling tot ontruiming is éénmaal opgeschort (KG vonnis van 17-02-2005), zulks op de gronden dat verplichtingen van de gemeente jegens de inmiddels aldaar gedoogde kinderen [gedaagde sub 3 en 4] aan volledige ontruiming in de weg stonden en dat, zolang dat het geval was, de gemeente geen belang bij ontruiming enkel door [gedaagde sub 1] had. Na het weggevallen zijn van deze grond voor opschorting is (de gemeente had inmiddels aan de kinderen [gedaagde sub 3 en 4] een redelijk alternatief geboden) heeft de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 11 oktober 2005 andermaal de ontruiming tegen alle ook thans gedaagden uitgesproken. Een herhaalde poging van [gedaagden] om uitstel van executie te verkrijgen is bij vonnis van 13 maart 2006 afgewezen. [gedaagden] hebben tegen deze laatste twee vonnissen hoger beroep ingesteld, welke beroepen nog aanhangig zijn.
Op 4 april 2006 heeft de gemeente de door [gedaagden] ingenomen standplaatsen aan de [X-straat] ontruimd.
2.4. Na deze ontruiming hebben [gedaagden] zichzelf onderdak verschaft in een gewone tourcaravan (plm. 4 m; derhalve geen woonwagen/chalet) en een motorhome (camper), geplaatst op een ongebruikt gedeelte, bekend als standplaats [nummer], van het woonwagencentrum aan de [Y-straat] te Eindhoven, eigendom van de gemeente. Daarvoor hebben zij geen toestemming van de gemeente.
3. Het geschil in conventie
3.1. De gemeente vordert in conventie, zakelijk weergegeven:
1. [gedaagden] te veroordelen tot ontruiming van de door hen ingenomen standplaats aan de [Y-straat] [nummer];
2. [gedaagden] te verbieden om enige andere aan de gemeente toebehorende standplaats onrechtmatig in te nemen en hen te veroordelen om daags na sommatie een dergelijke standplaats te ontruimen.
Grondslag van deze vorderingen is dat [gedaagden] deze standplaats zonder recht of titel in beslag hebben genomen en herhaling daarvan te vrezen valt.
3.2. Het verweer van [gedaagden] komt zakelijk weergegeven op het volgende neer:
- de gemeente Eindhoven heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen;
- indien de gemeente in deze al recht tot ontruiming zou hebben, dan zou de gemeente gezien alle omstandigheden misbruik maken van recht, zeker tegenover de kinderen en kleinkinderen jegens wie de gemeente onrechtmatig handelt nu zij geen rekening houdt met hun belangen;
- de vordering met betrekking tot het niet in gebruik mogen nemen van standplaatsen op andere woonwagencentra te Eindhoven gaat veel te ver gezien het feit dat [gedaagden] ook nog geen gebruik heeft gemaakt van enige standplaats op een ander woonwagencentrum te Eindhoven.
3.3. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagden] vorderen in reconventie, zakelijk weergegeven, dat de gemeente wordt bevolen om hen een standplaats met gebruikelijke aansluitingen aan te bieden.
Grondslag van deze vordering is:
4.1.1. De gemeente heeft hieromtrent toezeggingen gedaan, te weten: (1) in het algemeen aan alle woonwagenbewoners in Eindhoven, (2) in ieder geval aan de kinderen [gedaagde sub 3 en 4] en (3), bij monde van zekere [heer F], ook aan [gedaagde sub 1].
4.1.2. De overheidstaak van de gemeente legt haar de plicht op om aan [gedaagden] drie standplaatsen te verstrekken.
4.2. De gemeente heeft verweer gevoerd, dat - voor zover van belang - hierna bij de beoordeling zal worden besproken.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Het gaat in dit geding uitsluitend om de standplaats aan de [Y-straat] [nummer]. Al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd omtrent de voorheen door [gedaagden] ingenomen standplaats aan de [X-straat], is voor dit geding slechts zeer zijdelings van betekenis. De juistheid van de op die standplaats betrekking hebbende vonnissen en van de daarin uitgesproken ontruimingen staat in dit geding niet ter discussie.
5.1.1. Daarmee staat vast dat het huurrecht van [gedaagde sub 1] eindigde wegens, zoals de kantonrechter overwoog, verwijtbare tekortkomingen van [gedaagde sub 1]. Na beëindiging op deze grond van het huurrecht had de gemeente geen enkele verplichting naar burgerlijk recht meer om aan [gedaagde sub 1] een vervangende standplaats aan te bieden.
5.1.2. Het beroep van [gedaagden] op beleidsnotities van het gemeentebestuur faalt. Slechts jegens reguliere huurders die enkel om planologische beleidsredenen (woningbouwplannen ter plaatse) hun standplaatsen zullen moet prijsgeven, heeft de gemeente op grond van de bestaande huurovereenkomsten een vanzelfsprekende verplichting, neergelegd in de bedoelde beleidsnota's, om vervangende standplaatsen aan te bieden. Maar [gedaagde sub 1] valt niet in die categorie: hij heeft door eigen toedoen zijn huurrecht verloren en is geen reguliere huurder meer.
5.1.3. Het beroep van [gedaagden] op een in een voorlopig getuigenverhoor op 26 februari 2006 afgelegde verklaring van [heer F] omtrent een toezegging van een vervangende standplaats, faalt omdat die verklaring wordt tegengesproken door andere getuigen en los daarvan geen betrekking lijkt te hebben op de gevolgen van ontbinding van de huur wegens wanprestatie door [gedaagde sub 1].
5.2. Op de eventuele aanspraken van de kinderen [gedaagde sub 3 en 4] op vervangende woonruimte komt de rechter in dit geding niet meer terug. In het vonnis van 11 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter daarover geoordeeld met als conclusie (r.o. 4.8) dat de gemeente hen voldoende alternatieve woonruimte heeft aangeboden, waarvan zij evenwel verkozen geen gebruik te maken. Daarmee had de gemeente jegens hen aan haar verplichtingen voldaan; verdergaande verplichtingen heeft zij niet meer.
5.3. Het beroep van [gedaagden] op de belangen van hun minderjarige kinderen faalt. Tijdelijk hebben dezen op dit moment in de camper of caravan enig dak boven hun hoofd. Zouden de voor hun welzijn mede-verantwoordelijke autoriteiten dat als een onvolwaardige en voor hun ontwikkeling bedreigende woonvoorziening aanmerken, dan is hier te lande voldoende opvang beschikbaar om in te kunnen grijpen. Hetzelfde geldt als ontruiming er toe zou leiden dat de ouders voor een zwervend bestaan zouden kiezen. Aan de belangen van de (klein)kinderen ontlenen [gedaagden] geen recht op een standplaats.
5.4. Vast staat dat [gedaagden] de huidige locatie zonder recht of titel in bezit heeft genomen. Na de vaststelling, hiervoor, dat de gemeente geen enkele bijzondere verplichting meer jegens [gedaagden] heeft, heeft de gemeente in beginsel het volste recht om met een beroep op haar eigendomsrecht de ontruiming daarvan te vorderen. Zij kan echter haar bevoegdheid daartoe niet uitoefenen, voor zover zij die misbruikt (art. 3:13 BW).
5.5. Het beroep van [gedaagden] op misbruik van recht, in samenhang beschouwd met hun beroep op het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang, strekt kennelijk ten betoge dat er een zodanige onevenredigheid tussen het belang van de gemeente bij ontruiming en het belang van [gedaagden] bestaat, dat de gemeente naar redelijkheid niet tot de uitoefening van die bevoegdheid in kort geding kan komen. Dienaangaande wordt overwogen:
5.5.1. De gemeente heeft reeds geruime tijd geleden besloten om ter realisatie van het bestemmingsplan "Tongelresche Akker" en de daarin voorziene woningbouw het woonwagencentrum aan de [Y-straat] op te heffen. Vrijkomende plaatsen (thans zeven) worden niet meer verhuurd, zij worden ontmanteld (dat is: elektriciteit en overige voorzieningen worden afgesloten; bergingen worden afgebroken) en de gemeente heeft, naar bleek uit tijdens de zitting getoonde foto's, de wederingebruikneming van de meeste ervan fysiek verhinderd door het plaatsen van zeer royale betonelementen. Dergelijke locaties hebben dan het karakter van "woonwagenstandplaats" verloren; zij vallen veeleer aan te merken als braakliggende, ongebruikte stukjes grond.
5.5.2. Deze vaststellingen betekenen dat de gemeente met betrekking tot de noodzaak om te kunnen beschikken over door [gedaagden] thans bezette grond geen argumenten kan ontlenen aan het belang van een richtige verdeling van schaarse woonwagenstandplaatsen, omdat [gedaagden] geen grond bezetten die andere woonwagenbewoners als woonwagenstandplaats zouden kunnen gebruiken.
5.5.3. In dit kort geding is genoegzaam gebleken dat de gemeente geen andere plannen met de ontmantelde voormalige standplaatsen heeft, dan deze ongebruikt te laten totdat het gehele woonwagencentrum aan de [Y-straat] ten behoeve van woningnieuwbouw zal worden ontruimd. Dat wordt niet vóór het einde van 2006 voorzien (DV, punt 5). Ook dit aspect maakt het belang van de gemeente bij onmiddellijke ontruiming buitengewoon gering.
5.5.4. Wel heeft de gemeente een te respecteren belang dat volstrekt duidelijk blijft dat dergelijke ontmantelde locaties niet naar willekeur illegaal kunnen worden bezet door anderen (DV, punt 13). Daarom zal de rechter de ontruiming in ieder geval uitspreken.
5.5.5. Tegenover deze beperkte belangen van de gemeente staat het concrete belang van [gedaagden] om ergens te kunnen verblijven (in feite: de fysieke onvermijdelijkheid om ergens te moeten verblijven) in afwachting van een betere en meer definitieve oplossing. Hoewel de gemeente formeel-juridisch ten volle gelijk heeft dat [gedaagden] de problemen in dit verband overwegend over zichzelf hebben afgeroepen en dat de gemeente niet gehouden is daarvoor oplossingen aan te dragen, toch kan de rechter de ogen niet sluiten voor deze fysieke realiteit en de omstandigheid dat de suggesties van de gemeente ter zitting weinig reëel waren. Immers, niet erg waarschijnlijk is dat particuliere campinghouders [gedaagden] zullen toelaten of dat omliggende gemeenten willen of kunnen bijdragen aan oplossingen. Betwijfeld moet worden of het verwijzen van [gedaagden] naar een onbestemd "elders" (openbare ruimte? parkeerplaatsen? parken of pleinen? te kraken bedrijfsterreinen?) niet meer problemen zal oproepen dan hen in arren moede met een caravan en camper van bescheiden omvang voorlopig maar te laten waar zij nu staan in een omgeving waar hun aanwezigheid meer aanvaard wordt dan elders wellicht het geval is.
De rechter gaat er daarbij van uit dat [gedaagden]. niet méér of andere voorzieningen ter plaatse neerzetten dan de bescheiden caravan en camper die zij daar thans hebben staan en zal dat in het dictum tot uitdrukking brengen.
5.5.6. Bij afweging op de voet van artikel 3:13 BW van al deze belangen komt de rechter tot het navolgende oordeel:
Ontruiming op dit moment of op zeer korte termijn kan geen gebruiksbelang van de gemeente bij het ingenomen stukje grond dienen, terwijl het op zich gerechtvaardige belang van de gemeente om illegale wildgroei op het terrein [Y-straat] te voorkomen ook gediend blijft met het uitspreken van de onvermijdelijke ontruiming op iets langere termijn. Dit belang van de gemeente acht de rechter onevenredig gering ten opzichte van het belang van [gedaagden] om tenminste nog een paar maanden enige lucht te verkrijgen om zelf een oplossing te vinden. Dan levert het forceren van ontruiming op zeer korte termijn misbruik van recht op terwijl een uit te spreken ontruiming op termijn van zes maanden zodanig recht doet aan alle betrokken belangen dat de gemeente daarna geen misbruik meer maakt van haar bevoegdheid tot ontruiming. Afzonderlijke ontruiming (dus niet tegelijk met maar eerder dan de definitieve ontmanteling van het centrum aan de [Y-straat]) dient het gemeentelijk belang dat niet een massale ontruiming op het laatste moment behoeft te worden afgewacht.
5.5.7. Ten overvloede wordt overwogen dat deze afweging is gebaseerd op de concrete omstandigheden van dit bijzondere geval en dat voor anderen die mochten overwegen om ontmantelde voormalige standplaatsen in bezit te nemen, die afweging gans anders kan uitvallen.
5.5.8. De rechter vindt in de omstandigheid dat het hier om een plek gaat die een vorm van woonbestemming heeft gehad, ondanks dat het niet om een gebouwde onroerende zaak gaat, grond om lid 1 en lid 3 van artikel 557a Rv. analoog toe te passen.
5.6. Het verweer dat het onderdeel van de vordering betrekkelijk het na ontruiming innemen van weer andere standplaatsen te ver gaat, faalt. Na de ontruiming van [gedaagden] van standplaats aan de [X-straat] hebben zij onmiddellijk wederrechtelijk de huidige plek op de [Y-straat] ingenomen. Herhaling van die handelwijze valt redelijkerwijs te verwachten en de gemeente heeft om zulks te voorkomen een genoegzaam belang bij toewijzing van dit onderdeel van haar vordering.
5.7. In conventie zijn [gedaagden] met betrekking tot het tijdstip van ontruiming deels in het gelijk gesteld; de rechter vindt daarin grond de kosten te compenseren.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Zoals hiervoor en in de eerdere daarbij genoemde vonnissen reeds werd overwogen, bestaat er voor de gemeente geen enkele verplichting naar burgerlijk recht om aan [gedaagden]. of één van hen een vervangende standplaats aan te bieden.
6.2. Indien al een dergelijke wettelijke verplichting op de gemeente als gemeentelijke overheid zou rusten, waar de rechter geenszins van overtuigd is, dan kan een dergelijke publiekrechtelijke verplichting niet voor de burgerlijke rechter worden afgedwongen.
6.3. [gedaagden] dienen als in reconventie geheel in het ongelijk gestelde partij in de kosten daarvan te worden veroordeeld.
7.1. veroordeelt [gedaagden] (gedaagden sub 1 tot en met 4) om binnen één week na betekening van dit vonnis de standplaats, gelegen te Eindhoven aan de [Y-straat] nummer [nummer] met al de hunnen en het hunne en al degenen die van hunnentwege de standplaats occuperen te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging van de gemeente de bevolen ontruiming zelf op kosten van [gedaagden] te doen uitvoeren, alles onder bepaling dat dit onderdeel van dit vonnis niet vóór 1 december 2006 kan worden ten uitvoer gelegd indien en zolang [gedaagden] niet méér of andere voorzieningen ter plaatse neerzetten dan de bescheiden caravan en camper die zij daar thans hebben staan;
7.2. veroordeelt [gedaagden] niet opnieuw onrechtmatig - en zonder toestemming van de gemeente - in gebruik te nemen een aan de gemeente in eigendom toebehorende standplaats, gelegen in de gemeente Eindhoven, met veroordeling van [gedaagden] om een dag na sommatie daartoe deze opnieuw ingenomen standplaats te ontruimen en ontruimd te houden met al de hunnen en het hunne en al degenen die van hunnentwege die standplaats occuperen, met machtiging van de gemeente de bevolen ontruiming zelf op kosten van [gedaagden]. te doen uitvoeren,
7.3. bepaalt dat de veroordelingen onder 7.1 en 7.2 tot een termijn van één jaar na 1 december 2006 ook ten uitvoer zullen kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet,
7.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5. compenseert de kosten in conventie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6. wijst het meer of anders gevorderde af;
7.7. wijst de vorderingen af,
7.8. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 816,00 salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.