ECLI:NL:RBSHE:2006:AX5824

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
141859 - KG ZA 06-294
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H.W. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de organisatie van de Nationale Taptoe in 2006 en de financiële gevolgen van de evaluatie van de Taptoe-2005

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Hertogenbosch werd behandeld, vorderde de besloten vennootschap Brabanthallen Exploitatie Maatschappij B.V. (hierna: Brabanthallen) dat de gedaagden, Stichting Nationale Taptoe en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie), verplicht zouden worden om de Nationale Taptoe in 2006 tot en met 2008 in de Brabanthallen te organiseren. De achtergrond van het geschil ligt in de evaluatie van de Taptoe-2005, die resulteerde in een financieel tekort van € 105.000. Dit tekort leidde tot intensief overleg tussen de betrokken partijen over de toekomst van de Taptoe, waarbij de Stichting Nationale Taptoe en Defensie uiteindelijk besloten om de Taptoe-2006 niet in 's-Hertogenbosch, maar in Rotterdam te organiseren.

De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 30 mei 2006 geoordeeld dat Brabanthallen niet in zijn vorderingen kon worden ontvangen. De rechter oordeelde dat de evaluatie van de Taptoe-2005, hoewel positief beoordeeld op andere fronten, door het financiële tekort een doorslaggevende rol speelde in de beslissing van de gedaagden om de Taptoe niet in 's-Hertogenbosch te houden. De rechter wees erop dat er onvoldoende garanties waren dat het tekort in de toekomst gedekt kon worden door de gemeente en provincie, en dat de gedaagden in redelijkheid konden besluiten om naar een andere locatie te gaan.

De voorzieningenrechter heeft Brabanthallen als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, die voor elk van de gedaagden afzonderlijk zijn begroot op € 1.248,00. Dit vonnis benadrukt de terughoudendheid die in kort geding procedures wordt betracht, vooral wanneer de gevolgen van een beslissing onomkeerbaar kunnen zijn voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 141859 / KG ZA 06-294
Vonnis in kort geding van 30 mei 2006
in de zaak van
1. de besloten vennootschap BRABANTHALLEN EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
2. de besloten vennootschap Libéma Exploitatie B.V.
beide gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
procureur mr. M.A.M. Bannenberg,
tegen
1. de stichting STICHTING NATIONALE TAPTOE, gevestigd te Breda en kantoorhoudende te Vught,
gedaagde,
procureur mr. J.E.Lenglet
2. de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Defensie), gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. H.E.G. van der Flier,
Eisers zullen hierna ook "Brabanthallen" (enkelvoud) worden genoemd en gedaagden "Stichting Nationale Taptoe" en "Defensie".
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- een conclusie van antwoord van de Stichting Nationale Taptoe
- een conclusie van antwoord van Defensie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Brabanthallen
- de pleitnota van de Stichting Nationale Taptoe.
- de pleitnota van Defensie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Inleiding
Ten processe kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Van 1954 tot en met 1976 werd jaarlijks de "Taptoe Delft" gehouden. Met ingang van 1976 werd deze jaarlijkse nationale Taptoe op kazerneterreinen in Breda gehouden en georganiseerd door de Stichting Nationale Taptoe in samenwerking met Defensie, zulks tot en met het jaar 2004.
2.2. Het houden van de Taptoe op kazerneterreinen impliceerde aanzienlijke ondersteuning door Defensie, ook financieel. De noodzaak tot bezuiniging noopte Defensie om zijn steun aan de Taptoe te beperken en oplossingen te zoeken in het houden van de Taptoe elders dan op kazernes. Reeds in de periode 2003 tot en met 2005 heeft Stichting Nationale Taptoe daarover onder meer overleg gepleegd met Brabanthallen, de gemeente 's-Hertogenbosch (hierna: de gemeente) en de provincie Noord Brabant (hierna: de provincie) en overigens ook met anderen elders met het oog op weer andere mogelijke locaties.
Resultaat van dit overleg was dat twee voor dit geding relevante overeenkomsten zijn gesloten:
(i) een "Samenwerkingsovereenkomst" d.d. 17 juni 2005 tussen de Stichting Nationale Taptoe en de gemeente 's-Hertogenbosch (Brabanthallen, prod. 9);
(ii) een "Contract voor het accomoderen van de Nationale Taptoe" d.d. 20 september 2005 tussen de Stichting Nationale Taptoe en Brabanthallen (Brabanthallen, prod. 8).
In deze overeenkomsten wordt vastgelegd dat de Taptoe-2005 zal worden gehouden in de Brabanthallen te 's-Hertogenbosch, zoals ook is geschied.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat deze overeenkomsten, mede gezien de voorafgegane correspondentie, expliciet uitgaan van de wederzijdse intentie om de Taptoe ook in de jaren na 2005 in de Brabanthallen te 's-Hertogenbosch te houden, zulks echter nog niet definitief, maar afhankelijk van een evaluatie van de Taptoe-2005 (DV, punt 11; Pleitnota Brabanthallen, punt 10). In overeenstemming daarmee spreekt de accommodatie-overeenkomst tussen Brabanthallen en de Stichting Nationale Taptoe voor die verdere jaren van een "reservering" en niet van een "huur".
2.4. De Taptoe-2005 bleek te zijn afgesloten met een ongedekt financieel tekort van € 105.000. Tussen alle betrokkenen (partijen, de gemeente en de provincie) heeft betrekkelijk intensief overleg plaatsgevonden over mogelijkheden om een dergelijk tekort voor de toekomst gedekt te krijgen. Dat overleg heeft niet tot een in de ogen van de Stichting Nationale Taptoe en Defensie bevredigend resultaat geleid. In de loop van april 2006 hebben Stichting Nationale Taptoe en Defensie met een beroep op de resultaten van de evaluatie aan respectievelijk Brabanthallen en de gemeente 's-Hertogenbosch kenbaar gemaakt dat de Taptoe-2006 niet in 's-Hertogenbosch maar in Rotterdam zal worden gehouden.
3. Het geschil
3.1. Brabanthallen vordert, zakelijk weergegeven:
primair: gedaagden te veroordelen om de Taptoe in 2006 tot en met 2008 in de Brabanthallen te organiseren en een persbericht van die strekking te doen uitgaan;
subsidiair: gedaagden te veroordelen om de onderhandelingen met Brabanthallen over de organisatie van de Taptoe-2006 te hervatten.
Grondslag van de primaire vorderingen is: de gesloten overeenkomst en de mededeling van de positief uitgevallen evaluatie, althans: het door de Stichting Nationale Taptoe en/of Defensie zich niet tijdig beroepen hebben op een negatieve evaluatie (DV, punt 42).
Grondslag van de subsidiaire vordering is: het ontijdig afbreken van de onderhandelingen door de Stichting Nationale Taptoe en Defensie.
3.2. Gedaagden hebben, ieder afzonderlijk, de vorderingen bestreden. Op hetgeen zij daartoe aanvoerden en op hetgeen partijen over en weer nader nog hebben aangevoerd, zal waar nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechter gaat, gelet op de daarvan onafhankelijke uitkomst van dit geding, voorbij aan het debat over de door gedaagden opgeworpen vragen:
(i) of in deze kwestie Brabanthallen, de gemeente en de provincie optraden als een "consortium" (een in het recht niet beschreven rechtsfiguur)
(ii) of de positie van eisers sub 1 een andere is dan die van eiseres sub 2.
Een en ander zou slechts van belang worden indien geoordeeld zou moeten worden dat de Stichting Nationale Taptoe en/of Defensie zich definitief hadden verbonden om de Taptoe-2006 en later in 's-Hertogenbosch te houden en het dan de vraag is wie de nakoming van die verbintenis jegens wie in rechte kan afdwingen.
4.2. De rechter gaat er op grond van een in de producties terug te vinden veelheid van uitingen van zowel de Stichting Nationale Taptoe als van Defensie van uit dat de evaluatie van de Taptoe-2005 op alle fronten door beide gedaagden positief was beoordeeld, met één uitzondering slechts: het teleurstellende financiële resultaat van ? 105.000 tekort.
Naar het oordeel van de rechter heeft de Stichting Nationale Taptoe vanaf begin januari 2006 dat tekort bij Brabanthallen (onder meer op een bespreking d.d. 16 februari 2006) voldoende tijdig en herhaaldelijk aan de orde gesteld om een beroep daarop nog in april 2006 mogelijk te maken. Tot definitieve besluitvorming over een Taptoe-2006 in 's-Hertogen-bosch was het voordien niet gekomen.
4.3. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijk tekort bij de evaluatie geen doorslaggevende rol zou mogen spelen. Omtrent de normen aan de hand waarvan de evaluatie zou moeten plaatsvinden, is in de overeenkomsten en de daaraan voorafgaande correspondentie immers niets te vinden.
Deze vaststelling leidt tot het oordeel dat het gedaagden in redelijkheid vrijstond om het tekort-2005 van ? 105.000 doorslaggevende factor in de evaluatie te betrekken, ook als dat het enige punt is waarop die evaluatie negatief uitvalt. Dit oordeel brengt aan de andere kant met zich mee dat, indien belanghebbenden (Brabanthallen, gemeente, provincie) in het over dat tekort gevoerde overleg garanties konden geven waarmee een dergelijk tekort naar redelijke verwachting voor de komende jaren zou kunnen worden gedekt, het gedaagden gezien de voorgeschiedenis en de uitgesproken intentieverklaringen niet vrij stond om aan een andere locatie de voorkeur te geven.
Dienaangaande wordt overwogen:
4.3.1. Naar aanleiding van overleg op 4 april 2006 heeft de gemeente in haar brief d.d. 5 april 2006 aan de Staatssecretaris van Defensie mede namens de provincie beider bereidheid bevestigd dat gemeente en provincie voor de komende vijf jaren ieder een exploitatiebijdrage van € 25.000 per jaar (tezamen € 50.000 per jaar) zouden verstrekken (naast een eenmalige bijdrage in het tekort-2005 van tweemaal € 35.000). De brief verwijst tevens naar een in dat overleg van 4 april 2006 door Brabanthallen gegeven garantie van € 100.000.
4.3.2. Over die garantie van Brabanthallen en de al dan niet daaraan door Brabanthallen gekoppelde voorwaarden, bestaat onzekerheid en geschil (CvA Defensie, punt 2.28; Stichting Nationale Taptoe, prod. 37). Voor de rechter is onduidelijk hoe hard die voorwaarden waren en wat de consequenties zijn van de inkleding van de toezegging van Brabanthallen. Op dat moment (begin april) lag daaromtrent in concreto slechts als schriftelijke toezegging voor: de brief d.d. 8 maart 2006 van Brabanthallen aan de Stichting Nationale Taptoe (Brabanthallen, prod. 20) dewelke slechts spreekt van maatregelen in de operationele sfeer die "een resultaatbijdrage van € 100.000 kunnen realiseren". Dat is geen garantie maar een verwachting omtrent positieve effecten van dergelijke operationele maatregelen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat in het op 4 en 11 april gevoerde overleg deze verwachting is geherformuleerd als een betrekkelijk onvoorwaardelijke en harde garantie.
Wellicht dat nader onderzoek van het in begin april verhandelde tot een andere, voor Brabanthallen gunstiger feitenvaststelling kan leiden, maar een kort geding leent zich niet voor een dergelijk onderzoek.
4.3.3. Op grond van het in de beide voorgaande alinea's overwogene is onvoldoende aannemelijk geworden dat de Bossche belanghebbenden dekking hebben aangeboden voor een begroot structureel tekort van nog altijd omstreeks € 50.000 en moet voorshands worden aangenomen dat de Stichting Nationale Taptoe en Defensie daarin grond konden vinden om in zee te gaan met de gemeente Rotterdam, die bereid was tot een exploitatiebijdrage van € 200.000, waarmee het tekort was ondervangen.
4.4. Bij zijn oordeel neemt de rechter mede in aanmerking dat toewijzing van het primair gevorderde leidt tot een voor het jaar 2006 onomkeerbare situatie en toewijzing van het subsidiair gevorderde tot ernstige tijdsproblemen bij of zelfs onmogelijkheid van de organisatie van de Taptoe-2006.
De terughoudendheid die de voorzieningenrechter in kort geding betaamt ten aanzien van het geven van een in zijn consequenties voor het jaar 2006 onomkeerbaar oordeel brengt met zich mee dat in dit geval, waarin het resultaat waartoe de financiële evaluatie van de Taptoe-2005 had behoren te leiden, onvoldoende vast staat, de gevorderde voorzieningen zowel het primair als het subsidiair behoren te worden geweigerd. In dergelijke gevallen heeft het de voorkeur, ook als Brabanthallen ten gronde en na vaststelling van alle relevante feiten in het gelijk zou worden gesteld, dat de zaak zich oplost in schadevergoeding.
4.5. Brabanthallen dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van elk der gedaagden te worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Brabanthallen in de kosten van het geding, voor elk van de gedaagden afzonderlijk begroot op € 1.248,00, waarvan € 248,00 verschotten en € 1.000,00 salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2006.