ECLI:NL:RBSHE:2006:AX1422

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05 / 2477
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieaanvraag en liquiditeitsberekening in het kader van de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil over een subsidieaanvraag op grond van de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI. Eiser, een ondernemer in de agrarische sector, had een verzoek om subsidie ingediend dat door verweerder op 30 juni 2005 ongegrond was verklaard. Eiser stelde dat zijn bedrijf, dat was getroffen door de Aviaire Influenza-epidemie, recht had op subsidie vanwege een liquiditeitstekort. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de daaropvolgende afwijzing door verweerder zorgvuldig onderzocht.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen liquiditeitstekort was, ondanks de vordering van eiser op een bedrijf ter waarde van € 75.000,00. Verweerder had deze vordering betrokken in de liquiditeitsberekening, wat volgens de rechtbank gerechtvaardigd was. Eiser had aangevoerd dat hij de vordering niet kon innen vanwege de huidige zekerheden en rendementen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdeed aan de opeisbaarheid van de vordering. De rechtbank benadrukte dat een ondernemer in staat moet zijn om zijn vorderingen te innen als onderdeel van zijn normale bedrijfsvoering.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie, omdat hij niet had aangetoond dat het financiële tekort niet door hemzelf of door reguliere geldverstrekkers kon worden gefinancierd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de beslissing van verweerder werd bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/2477
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2006
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eiser,
[gemachtigden]
tegen
[verweerder]
[gemachtigden]
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2004 heeft verweerder afwijzend beslist op eisers verzoek om subsidie op grond van de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI (hierna: de Regeling).
Het hiertegen door eiser ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij besluit van 30 juni 2005 ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 5 augustus 2005 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld. Dit beroep is behandeld ter zitting van 10 maart 2006, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. Aan de orde is het besluit van verweerder van 30 juni 2005, waarbij de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om hem subsidie op grond van de Regeling toe te kennen, ongegrond zijn verklaard.
2. Op de datum van de aanvraag, 21 april 2004, had eiser een vleeskuikenbedrijf dat op [adres]ies, [a[adres]] in totaal 185.000 vleeskuikens hield. Het bedrijf op de locatie [adres] is ondergebracht in de [bedrijf] die op haar beurt voor 50% deelneemt in de [bedrijf], die een aantal uitzendbureaus exploiteert. In verband met de op 28 februari 2003 uitgebroken Aviaire Influenza-epidemie (vogelpest) zijn beide locaties op 17 april 2003 preventief geruimd. Het bedrijf heeft 5 maanden leeggestaan. Op 4 september 2003 is de locatie [adres] herbevolkt en op 9 september 2003 de locatie [adres]. De geleden schade betreft het gemiste resultaat over de periode van de leegstand. De schade is berekend op basis van het gemiddelde resultaat over de drie aan het schadejaar voorafgaande jaren. De totale schade heeft eiser bepaald op ? 109.500,00. Op 30 december 2003 heeft eiser de exploitatie de locatie [adres] overgedragen aan de [bedrijf], het bedrijf van zijn broer.
In een verklaring heeft de bank van eiser verklaard dat, gelet op de omvang en de staat van het bedrijf, de mogelijkheden voor verdere financiering uitgeput zijn.
3. Mede met het oog op het beoordelingsmemorandum van 4 november 2004 heeft verweerder zijn primaire afwijzing van het subsidieverzoek gebaseerd op zijn vaststelling dat van een liquiditeitstekort geen sprake is en derhalve evenmin van ernstige continuïteitsproblemen. Hoewel verweerder bij de beslissing op bezwaar de liquiditeitsberekening per 31 december 2003 in vergelijking van die van 4 november 2004 heeft bijgesteld, heeft dit niet tot een positieve beslissing geleid, omdat ook op grond van de aangepaste liquiditeitsberekening niet van een liquiditeitstekort kan worden gesproken
4. Verweerder heeft dienaangaande opgemerkt dat eiser een vordering bestaande uit tantièmes van ? 75.000,00 op [bedrijf] heeft. Omdat dit een reguliere vordering betreft, ziet verweerder niet in dat het innen daarvan onmogelijk zou zijn. Het ontbreken van liquide middelen bij [bedrijf], daargelaten of dit daadwerkelijk zo is, doet aan het kunnen opeisen van de vordering niet af. Verweerder heeft deze vordering dan ook in de berekening van het liquiditeitstekort betrokken.
5. Eiser heeft gesteld dat het tekort van zijn bedrijf niet kan worden aangevuld vanuit liquide middelen van [bedrijf] nu de bank dit niet toestaat, omdat op basis van de huidige zekerheden en rendementen de maximale financiering is bereikt.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling van 12 maart 2004 (Staatscourant 15 maart 2004, nr. 51) - voor zover hier van belang - kan op aanvraag subsidie worden verstrekt aan ondernemers in de agrarische sector en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf die uitsluitend als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de op 28 februari 2003 uitgebroken Aviaire Influenza-epidemie en gegeven de omvang van hun inkomensverlies en de draagkracht van de onderneming, zodanig ernstig getroffen zijn dat zij de bedrijfsvoering noch op eigen kracht noch met behulp van door de rijksoverheid of andere overheden getroffen voorzieningen, met uitzondering van de voorziening getroffen in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 kunnen voortzetten.
8. Ter zitting is vastgesteld dat enkel nog in geschil is het antwoord op de vraag of de vordering van eiser op [bedrijf], bestaande uit tantièmes ten bedrage van ? 75.000,00, dient te worden betrokken bij de ingevolge dit artikellid noodzakelijke liquiditeitsberekening. Een ondernemer komt immers slechts voor een tegemoetkoming in aanmerking indien het ontstane financiële tekort niet meer door de ondernemer zelf of door de reguliere geldverstrekker kan worden gefinancierd.
9. Verweerder heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat deze vraag positief dient te worden beantwoord.
Daartoe wordt vooreerst vastgesteld dat de stelling als zou bedoelde vordering in het geheel niet bestaan voor de eerste maal ter zitting is aangevoerd. Gelet hierop mocht verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de door eiser zelf aangeleverde stukken, waaronder de jaarstukken, bij zijn berekening tot uitgangspunt nemen. In deze stukken is onderhavige vordering onder de post 'overige vorderingen' opgenomen, zodat verweerder terecht van het bestaan daarvan is uitgegaan. Waaraan wordt toegevoegd dat eventuele fouten in de jaarstukken voor rekening en risico van eiser dienen te blijven.
10. Mede gelet op de aard van de vordering, tantièmes, deelt de rechtbank voorts verweerders standpunt dat het een reguliere in eisers vermogen vallende vordering betreft, die in beginsel door eiser bij [bedrijf] kan worden opgeëist. Een dergelijke handelwijze moet tot de normale gang van zaken van een ondernemer worden gerekend. De, overigens door verweerder gemotiveerd bestreden, stelling als zouden ter voldoening van de schuld uit [bedrijf] geen middelen liquide gemaakt kunnen worden, doet aan de opeisbaarheid van de vordering als zodanig niet af. Hetzelfde geldt voor eisers vermoeden dat door het daadwerkelijk opeisen van de vordering de liquiditeitspositie van [bedrijf] dermate wordt verzwakt, dat de door [bedrijf] aan eiser uit te keren managementvergoeding in gevaar komt. Nog afgezien van de omstandigheid dat eiser dit vermoeden pas tijdens de behandeling ter zitting aan de orde heeft gesteld, valt niet in te zien dat eventuele liquiditeitsproblemen van [bedrijf] op verweerder, respectievelijk verweerders Fonds, zouden kunnen worden afgewenteld.
11. Het beroep is derhalve ongegrond.
12. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. W.P.C.G. Derksen en mr. J.H.G. van den Broek als leden in tegenwoordigheid van mr.drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
1
AWB 05/2477 3
uitspraak