ECLI:NL:RBSHE:2006:AW2655
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van medeplichtigheid aan moord en hulp bij zelfdoding
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 21 april 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was beschuldigd van medeplichtigheid aan moord, medeplichtigheid aan levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, en voor het meer subsidiair tenlastegelegde werd een gevangenisstraf van 341 dagen geëist, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de heroïne of methadon die aan het slachtoffer was toegediend door de verdachte was verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte pas na het leveren van de drugs op de hoogte was gesteld van de doodswens van het slachtoffer en dat hij niet het risico heeft aanvaard dat het slachtoffer zichzelf met de heroïne het leven zou benemen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij medeplichtig was aan de dood van het slachtoffer. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 20 september 2005, 27 januari 2006 en 7 april 2006, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 augustus 2005, en de rechtbank bevestigde de geldigheid van de dagvaarding en haar bevoegdheid om van de zaak kennis te nemen. De verdachte had in de nacht van 13 op 14 mei 2005 de politie gebeld uit vrees dat een man door een overdosis heroïne zou overlijden, zonder te weten dat het slachtoffer al was overleden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de dood van het slachtoffer.