ECLI:NL:RBSHE:2006:AV6567

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
139022 EX RK 06-38
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 maart 2006 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker tegen de rechter die betrokken was bij een ontbindingsprocedure. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was in zijn oordeel, onder andere vanwege een beschikking van 30 november 2005 en het horen van een getuige die volgens verzoeker niet van tevoren was aangekondigd. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat vereist dat er feiten en omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.

De rechtbank concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een objectief bestaande vrees voor vooringenomenheid. De rechter heeft zijn oordeel gebaseerd op feiten die door partijen zijn aangevoerd, en het staat de rechter vrij om aan deze feiten de betekenis toe te kennen die hij passend acht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de getuige die door verzoeker werd genoemd, niet als getuige is gehoord, maar als vertegenwoordiger van de werkgeefster is verschenen. De rechtbank oordeelt dat de opmerkingen van de rechter tijdens de mondelinge behandeling niet duiden op partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen grond was voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken door de drie rechters op dezelfde datum.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 139022 / EX RK 06-38
Beschikking van 20 maart 2006
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
tegen
[de rechter],
in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch bij de behandeling van de zaak met zaaknummer [zaaknummer],
verweerder.
Partijen zullen hierna respectievelijk "verzoeker" en "de rechter" worden genoemd.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen gedateerd 18 februari 2006;
- het dossier van voormelde zaak;
- de schriftelijke reactie van de rechter met bijlagen gedateerd 27 februari 2006;
- de "conclusie van repliek naar aanleiding van verweerschrift" van verzoeker gedateerd 6 maart 2006.
Bij fax en brief van 28 februari 2006 zijn verzoeker en de rechter opgeroepen respectievelijk uitgenodigd om op 8 maart 2006 te verschijnen teneinde te worden gehoord naar aanleiding van het ingediende verzoekschrift.
Verzoeker heeft in zijn conclusie van repliek naar aanleiding van verweerschrift aangekondigd dat hij niet ter zitting zou verschijnen. Hij is vervolgens niet verschenen. De rechter is wel ter zitting verschenen.
Het verzoek en het verweer
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure ex artikel 7:685 BW (verder te noemen: "ontbindingsprocedure") bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven. Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de rechter - gezien de inhoud van zijn beschikking van 30 november 2005 - de zaak op vooringenomen wijze heeft behandeld althans de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Voor hetgeen verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek heeft aangevoerd, verwijst de rechtbank verder naar het verzoekschrift en de conclusie van repliek naar aanleiding van verweerschrift.
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. Hij heeft de rechtbank verzocht om ondanks het feit dat de behandeling van het ontbindingsverzoek reeds is gesloten geen niet-ontvankelijkheid uit te spreken, nu de door hem gegeven beschikking geen eindbeschikking is. Hij heeft voorts onder meer aangevoerd dat het feit dat hij tot een ander oordeel dan verzoeker is gekomen, niet betekent dat hij partijdig is.
De beoordeling
De ontvankelijkheid
Verzoeker is ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover dit niet louter ziet op de inhoud van de door de rechter gegeven beschikking. Daartegen kan immers slechts door het aanwenden van een rechtsmiddel worden opgekomen. Overigens staat tegen een beschikking ex artikel 7:685 BW slechts in uitzonderingsgevallen hoger beroep open.
Het verzoek
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door het functioneren van verzoeker als advocaat uit eigen beweging toe te voegen aan de stellingen van partijen, welk functioneren de rechter vervolgens als leidraad zou hebben genomen bij de beoordeling van het functioneren van verzoeker als docent.
Uit de in de ontbindingsprocedure overgelegde stukken blijkt evenwel dat verzoekster in de ontbindingsprocedure (zijnde de toenmalige werkgeefster van verzoeker) het functioneren van verzoeker als advocaat mede ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek. Dat de rechter dit functioneren uit eigen beweging zou hebben toegevoegd is aldus feitelijk niet juist.
Evenmin levert de omstandigheid dat de rechter zijn oordeel mede heeft gebaseerd op het functioneren van verzoeker als advocaat, inhoudelijke grond op voor wraking. Het betreft hier de inhoud van de beschikking. Het staat de rechter vrij om aan feiten en omstandigheden die door partijen zijn aangevoerd de betekenis toe te kennen die hij geraden acht. In de betreffende overwegingen is ook geen grond voor een objectief bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter gelegen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter een niet van tevoren aangekondigde getuige, zijnde mevrouw [naam], die niet meer werkzaam zou zijn bij de betrokken werkgeefster, een verklaring heeft laten afleggen, welke verklaring hij mede heeft gebruikt in zijn beoordeling. Deze mevrouw [naam] is bovendien, volgens verzoeker, gehuwd met een griffiemedewerker.
Uit het dossier van de zaak blijkt dat mevrouw [naam] niet is gehoord als getuige, doch ter zitting is verschenen als vertegenwoordigster van de werkgeefster en in die hoedanigheid ter zitting het woord heeft gevoerd. Het staat de rechter vrij om aan de verklaring van een persoon die ter zitting namens een partij is verschenen de betekenis toe te kennen die hij geraden acht. In de betreffende overwegingen in de beschikking is geen grond voor een objectief bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter gelegen.
Dat mevrouw [naam] gehuwd is met een griffiemedewerker is niet bevestigd kunnen worden. Doch ook indien dat zo is, is in die omstandigheid evenmin enige grond voor een objectief bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter gelegen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter vooringenomen is blijkens de rechtsoverweging onder 8.2.
Deze overweging luidt:
8.2. De overheersende indruk van wat [verzoeker] daar tegenover heeft gesteld is meer dat hij van zichzelf een gunstiger beeld wil geven dan dat hij werkelijk alle klachten kan bestrijden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van deze overweging geenszins volgt dat er een objectief bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter bestaat.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter verschillende stukken die verzoeker in de ontbindingsprocedure heeft ingebracht ten onrechte buiten de behandeling heeft gelaten. De rechter is evenwel vrij in de waardering van ingebrachte stukken. De stelling van verzoeker betreft dan ook een inhoudelijk bezwaar tegen het oordeel van de rechter. Een dergelijk bezwaar kan - zoals hiervoor reeds is overwogen - geen onderdeel zijn van een wrakingsprocedure.
Verzoeker heeft in zijn conclusie van repliek naar aanleiding van verweerschrift nog aangevoerd dat de rechter na afloop van de mondelinge behandeling in het bijzijn van de griffier tegen hem heeft gezegd: "Wat bent u nog veerkrachtig na alles wat er gebeurd is." Hij heeft gesteld dat hij hierop heeft geantwoord dat "zijn twee jonge kinderen hem ertoe brachten om verdere stappen in zijn leven te maken", waarop de rechter met "verheven stem" zou hebben gezegd dat hij "de zaal maar moest verlaten en het anders nog erger voor mijzelf [zichzelf, toevoeging rechtbank] zou maken." De rechter heeft hieromtrent bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangevoerd dat deze opmerkingen positief waren bedoeld. Hij heeft verklaard dat hij de laatste opmerking heeft gemaakt in de context dat de wederpartij de zaal reeds had verlaten en hij niet met één partij in de zittingszaal wenste achter te blijven. Verzoeker heeft niet weersproken dat de opmerking van de rechter in deze context is gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit deze opmerkingen van de rechter niet volgt dat hij partijdig is dan wel de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van [de rechter] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J.G.N.M. Willard, mr. J.H. Wiggers en mr. N.M. Spelt en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2006.