beschikking
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 133144 / EX RK 05-227
Beschikking van 15 maart 2006
[verzoeker],
[woonplaats] ,
verzoeker,
procureur mr. A.T.L. van Zandvoort
advocaat mr. R.G.J. Bodaert
INTERBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
gemachtigde mr. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen te Beek-Ubbergen.
Partijen zullen hierna "[verzoeker]" en "Interbank" worden genoemd.
Op 11 oktober 2005 heeft [verzoeker] ter griffie een verzoekschrift ingediend met de hierna in punt 3 weergegeven strekking. Dit verzoekschrift is behandeld ter zitting van de meervoudige civiele raadkamer op 25 januari 2006, alwaar [verzoeker] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Bodaert. Namens Interbank zijn verschenen de heer P. van den Heuvel, werkzaam bij Interbank als fraudecoordinator, en mr. Van den Borne-Verheijen, werkzaam bij Interbank op de afdeling juridische zaken. Interbank heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd, waartoe pleitnotities zijn overgelegd.
2.1. Op 13 augustus 2001 hebben IDM Leasemaatschappij B.V. als lessor, PFP Adviesgroep B.V. als lessee en Centraal Automobielbedrijven B.V. als leverancier een driepartijen financiële lease-overeenkomst gesloten met betrekking tot een Mercedes Benz met kenteken [nummer] (hierna: de Mercedes). Bestuurder van PFP Adviesgroep B.V. was op dat moment de heer [A].
2.2. [verzoeker] is van 14 september 2001 tot 25 november 2002 bestuurder geweest van PFP Adviesgroep B.V. Op 25 november 2002 werd de heer [B] de nieuwe bestuurder.
2.3. Op 7 juni 2002 heeft [verzoeker] aangifte gedaan van verduistering van de Mercedes. Hiervan stelde hij tevens de leasemaatschappij in kennis. Nadat de Mercedes in september 2002 weer terecht was, stelde [verzoeker] ook daarvan de leasemaatschappij in kennis.
2.4. PFP Adviesgroep B.V. heeft de Mercedes op 28 december 2002 verkocht aan een derde, zonder toestemming van de leasemaatschappij. De tot dan verschuldigde lease-termijnen waren niet volledig voldaan.
2.5. Op 20 februari 2003 heeft Interbank [verzoeker] geregistreerd in het incidentenwaarschuwingssysteem EVA, een door financiële instellingen opgezet systeem om te voorkomen dat de continuïteit en de integriteit van de financiële sector, de belangen van de cliënten en/of de financiële belangen van de instellingen zelf, in gevaar worden gebracht. Het systeem bestaat uit een intern verwijzingsregister, het "IVR", en een extern verwijzingsregister, het "EVR". Het IVR is slechts toegankelijk voor geautoriseerde functionarissen van de deelnemer zelf. Het EVR is toegankelijk voor deelnemers aan het incidentenwaarschuwingssysteem, doch in het EVR worden uitsluitend naam en geboortedatum geregistreerd en niet de gedraging die aanleiding was voor de registratie. Alleen een geautoriseerde functionaris van de veiligheidsafdeling van een deelnemer kan bij de geautoriseerde functionaris van de veiligheidsafdeling van de deelnemer die het incident geregistreerd heeft informeren naar de aanleiding van de registratie. [verzoeker] staat geregistreerd in zowel het IVR als het EVR.
2.6. Bij brieven van 30 december 2004, 3 maart 2005 en 31 mei 2005 heeft [verzoeker] Interbank in eerste instantie gevraagd om de aanleiding van de registratie uit te leggen en vervolgens verzocht de registratie ongedaan te maken.
2.7. Interbank heeft [verzoeker] hierop laten weten dat de registratie onder meer is verricht vanwege verduistering van de Mercedes. Interbank heeft tot dusver geweigerd de registratie ongedaan te maken.
3.1. [verzoeker] verzoekt op grond van artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens Interbank te bevelen om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking alle gegevens van [verzoeker] die Interbank heeft opgenomen in het incidentenregister, het interne verwijzingsregister en het externe verwijzingsregister als bedoeld in het "protocol incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen van 21mei 2002" te verwijderen en verwijderd te houden, op een zodanige wijze dat niet kenbaar zal zijn dat deze gegevens in de registers opgenomen zijn geweest, op straffe van een onmiddellijk en zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat Interbank hiermee in gebreke blijft.
3.2. [verzoeker] legt aan dit verzoek ten grondslag dat de registratie van zijn gegevens is gebaseerd op onjuiste aannames en valse beschuldigingen. Volgens [verzoeker] is de registratie voor het doel of de doeleinden van de verwerking niet terzake dienend. Bovendien kan [verzoeker] thans bij geen enkele financiële instelling meer aankloppen voor een lening noch kan hij als bestuurder van een vennootschap financiële zaken regelen.
4.1. Interbank heeft zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat van onjuiste aannames en valse beschuldigingen geen sprake is. [verzoeker] heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte bij het aangaan van de lease-overeenkomst alsmede aan verduistering van de Mercedes door deze zonder toestemming van de leasemaatschappij te verkopen.
5.1. Ingevolge artikel 36, lid 1 Wet Bescherming Persoonsgegevens is verwijdering van persoonsgegevens slechts dán mogelijk wanneer de betreffende persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
5.2. Vooraleer de vraag kan worden beantwoord of de geregistreerde gegevens feitelijk onjuist en/of voor het doel of de doeleinden van de verwerking niet terzake dienend zijn, zoals [verzoeker] stelt, dient te worden vastgesteld welke gegevens nu precies geregistreerd zijn.
5.3. Uit het protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen (hierna: het protocol) blijkt dat in de incidentenregisters gedragingen van (rechts)personen worden vastgelegd die hebben geleid of kunnen leiden tot het benadelen van financiële instellingen, met dien verstande dat in het EVR uitsluitend naam en geboortedatum van de betreffende persoon worden geregistreerd. Naar gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden aangenomen, betreffen de gegevens van [verzoeker] die Interbank in de incidentenregisters heeft geregistreerd de "gedragingen" (betrokkenheid bij) valsheid in geschrifte en verduistering.
5.4. Ter adstructie van zijn standpunt dat de registratie van de kwalificatie (betrokkenheid bij) valsheid in geschrifte feitelijk onjuist is, heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij de handtekening van [A] niet heeft vervalst, zoals Interbank stelt. Volgens [verzoeker] heeft [A] de overeenkomst zelf ondertekend. [verzoeker] stelt bij het aangaan van de lease-overeenkomst in het geheel niet betrokken te zijn geweest.
5.5. Deze stelling kan, gezien de gemotiveerde betwisting ervan door Interbank, naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen stand houden. Zo heeft Interbank naar voren gebracht dat het nummer van de mobiele telefoon (06-21201442) dat op de aankoopfactuur van de Mercedes was weergegeven als zijnde van de heer [A], niet aan [A] toebehoort maar aan [verzoeker]. Interbank stelt zich op het standpunt dat zij, gelet hierop, op zijn minst een gerechtvaardigd vermoeden heeft dat sprake is van (betrokkenheid bij) valsheid in geschrifte door [verzoeker] bij het aangaan van de lease-overeenkomst.
5.6. De rechtbank merkt hierbij nog op dat [verzoeker] ter zitting desgevraagd heeft verklaard niet te weten of voornoemd telefoonnummer ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst hem toebehoorde. Het komt de rechtbank opmerkelijk voor dat [verzoeker] niet in staat was deze vraag ontkennend dan wel bevestigend te beantwoorden.
5.7. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, waar het gaat om de registratie van de kwalificatie (betrokkenheid bij) valsheid in geschrifte, geenszins aannemelijk is geworden dat de geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn.
5.8. Ook ten aanzien van de kwalificatie (betrokkenheid bij) verduistering overweegt de rechtbank dat van de feitelijke onjuistheid ervan niet is gebleken. Interbank heeft in dit verband naar voren gebracht dat [verzoeker] de Mercedes op 28 december 2002 zonder toestemming van Interbank heeft doorverkocht, terwijl ook de opbrengst ervan niet aan Interbank is voldaan.
5.9. De rechtbank overweegt dat [verzoeker] niet heeft weersproken dat de Mercedes op 28 december 2002 is doorverkocht aan een derde. [verzoeker] heeft evenwel ten stelligste betwist dat hij bij die verkoop betrokken is geweest. Ter adstructie van zijn standpunt dienaangaande heeft hij aangevoerd dat hij daarbij ook niet betrokken kón zijn, daar hij ten tijde van de verkoop geen bestuurder meer was van PFP Adviesgroep B.V..
5.10. De rechtbank overweegt dat [verzoeker] ter zitting desgevraagd heeft verklaard, de Mercedes, toen die in september 2002 weer terecht was, niet te hebben teruggebracht naar de leasemaatschappij. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat PFP Adviesgroep B.V. gedurende de gehele periode dat de Mercedes zoek was, geen leasetermijnen heeft betaald. Ook toen de Mercedes weer terecht was en bij [verzoeker] voor de deur stond, zijn in het geheel geen leasetermijnen betaald. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker], als zijnde bestuurder van PFP Adviesgroep B.V., in ieder geval tot 25 november 2005, de datum waarop de heer [B] de nieuwe bestuurder werd , verantwoordelijk dient te worden gehouden voor de betaling van de leasetermijnen. Volgens Interbank is bij haar, door voornoemde gedragingen van [verzoeker], een gerechtvaardigd vermoeden ontstaan dat [verzoeker] bij de verduistering van de Mercedes betrokken is geweest. Interbank heeft voorts nog aangevoerd over een verklaring te beschikken van de heer [B] waarin is vermeld dat hij in opdracht van [verzoeker] de Mercedes aan een derde heeft verkocht.
5.11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de enkele stelling van [verzoeker] dat hij ten tijde van de verkoop geen bestuurder meer was van PFP Adviesgroep B.V., nog niet maakt dat hij in het geheel niet bij die verkoop was betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker] dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de registratie van de gedraging (betrokken bij) verduistering als feitelijk onjuist dient te worden aangemerkt.
5.12. Ten slotte overweegt de rechtbank dat voor zover nog andere gegevens van [verzoeker] zijn geregistreerd, de feitelijke onjuistheid daarvan niet is gesteld noch anderszins is gebleken.
5.13. Nu van de feitelijke onjuistheid van de geregistreerde gegevens niet is gebleken, dient te worden vastgesteld of de registratie voor het doel of de doeleinden terzake dienend is.
5.14. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat het doel van de registratie blijkens het protocol onder meer is: het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn op het ontkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen.
5.15. De rechtbank stelt vast dat in het protocol beleidsafspraken tussen financiële instellingen zijn vastgelegd met betrekking tot de registratie in de incidentenregisters, ten behoeve van het incidentenwaarschuwingssysteem. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft het incidentenwaarschuwingssysteem rechtmatig bevonden. Ook de rechtbank is niet gebleken dat dit systeem of het protocol in strijd is met de wet.
Ook het doel van de registratie dient derhalve als rechtmatig te worden aangemerkt.
5.16. Met Interbank is de rechtbank van oordeel dat het evident is dat de kennelijk geregistreerde gedragingen van [verzoeker] (betrokkenheid bij verduistering en valsheid in geschrifte), waarvan Interbank een redelijk vermoeden heeft, kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen. Reeds hierom dient het er naar het oordeel van de rechtbank voor gehouden te worden dat registratie van de gegevens van [verzoeker] voor het doel ter zake dienend is.
5.17. Dat de registratie anderszins in strijd is met de wet is gesteld noch gebleken.
5.18. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] afwijzen.
5.19. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Interbank worden begroot op € 244,-, zijnde in rekening gebrachte vast recht. Dat Interbank daarboven kosten heeft gemaakt die als te liquideren kosten aan te merken zijn, is gesteld noch gebleken.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Interbank tot op heden begroot op EUR 244,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, mr. J.F.M. Strijbos en mr. F.H.E. Boerma en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2006.