ECLI:NL:RBSHE:2006:AV2889

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
137585 KG ZA 06-56
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H.W. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige klachtbehandeling in het onderwijs en de rol van de burgerlijke rechter

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Hertogenbosch werd behandeld, heeft eiser, een leraar in het basisonderwijs, een kort geding aangespannen tegen de Stichting Onafhankelijke Klachtencommissie Machtsmisbruik in het Onderwijs 'KOMM' en leden van de klachtencommissie. Eiser vorderde onder andere dat de Stichting zou worden veroordeeld om alle klagende ouders en betrokkenen te informeren dat de klachten tegen hem ongegrond waren verklaard, en dat de klachtencommissie haar uitspraak zou ondertekenen. De klachtencommissie had eerder zes van de zeven klachten tegen eiser gegrond verklaard, waaronder klachten over ongepast gedrag in de klas en het apart nemen van leerlingen.

Eiser stelde dat de klachtencommissie de klachten niet met de vereiste zorgvuldigheid had behandeld en dat de uitspraak inhoudelijk niet voldeed aan de eisen. Hij voerde aan dat de klachtencommissie het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden en dat de uitspraak onvoldoende gemotiveerd was. De Stichting en de klachtencommissie voerden verweer en betwistten dat er onrechtmatig was gehandeld. De rechtbank oordeelde dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering en dat de Stichting c.s. niet onrechtmatig hadden gehandeld. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de klachtencommissie niet gehouden was om het verweerschrift van eiser terug te zenden en dat er voldoende gelegenheid was geweest voor eiser om zijn verweer te voeren. De rechtbank benadrukte dat de motiveringseisen voor klachtencommissies niet gelijk zijn aan die voor vonnissen van de burgerlijke rechter. Eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op EUR 1.064,00 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 februari 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 137585 / KG ZA 06-56
Vonnis in kort geding van 27 februari 2006
in de zaak van
[eiser],
[woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.C.M. van der Ven,
advocaat mr. I.P.C. Sindram te Malden,
tegen
1. de stichting
STICHTING ONAFHANKELIJKE KLACHTENCOMMISSIE MACHTSMISBRUIK IN HET ONDERWIJS "KOMM",
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
2. [lid van de klachtencommissie],
[woonplaats],
3. [lid van de klachtencommissie],
[woonplaats],
4. [lid van de klachtencommissie],
[woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. T.G.M. Gersjes te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Stichting c.s. genoemd worden. Gedaagden sub 2, 3 en 4 zullen hierna tezamen als "klachtencommissie" worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. [eiser] heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De advocaat van [eiser] heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De advocaat van de Stichting c.s. heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. [eiser] is van beroep leraar in het basisonderwijs. Tot de zomer van 2004 werkte hij als leerkracht en adjunct-directeur op diverse basisscholen in Nijmegen. Op 1 augustus 2004 werd hij aangesteld als locatiedirecteur van de [X]school in het dorp [H]. Dat is een school in het bijzonder onderwijs met 160 leerlingen. Het bevoegd gezag is: de Stichting Waldrick Scholen, die in totaal 3 scholen beheert. Naast zijn functie als locatiedirecteur werd [eiser] belast met het verzorgen van de gymlessen aan groep 7/8.
2.2. De Stichting houdt zich bezig met de behandeling van klachten in het onderwijs. De Stichting werkt op contractuele basis met onderwijsinstellingen als de Stichting Waldrick Scholen, die op deze wijze uitvoering geeft aan de wettelijke plicht een regeling in het leven te roepen voor de behandeling van klachten.
2.3. Op 1 maart 2005 hebben negen ouders bij de Stichting een klaagschrift ingediend naar aanleiding van klachten over het functioneren van [eiser]. De Stichting heeft de behandeling van de klachten opgedragen aan de door haar geformeerde (externe) klachtencommissie.
2.4. Bij brief van 28 maart 2005 heeft de klachtencommissie [eiser] uitgenodigd om schriftelijk verweer te voeren tegen de klachten. Op 15 april 2005 heeft [eiser] zijn verweerschrift met bijlagen naar de klachtencommissie gestuurd.
2.5. Op 19 mei 2005 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.6. Op 9 juli 2005 heeft de klachtencommissie uitspraak gedaan. De klachtencommissie heeft zes van de zeven klachten gegrond verklaard, te weten:
- het binnenlopen in de kleedkamer;
- het apart nemen van een leerling;
- vijf keer uit de gymles sturen van een leerling;
- het eten van een Mars in de klas;
- het spelletje staarttikkertje en
- de preek dat het gedrag van de kinderen beneden alle peil was.
De klachtencommissie heeft zich van het geven van advies aan het bevoegd gezag, waartoe zij ingevolge de toepasselijke klachtenregeling bevoegd was, onthouden, zulks gelet op de reeds genomen maatregelen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat -:
I. de Stichting te veroordelen om alle klagende ouders, de ouderraad van de [X]school, alle aan de [X]school verbonden leerkrachten en andere personeelsleden, het bestuur van de Stichting Walrick Scholen, de medezeggenschapsraad van de Stichting Walrick Scholen en de KBO per aangetekende brief in een door de rechter te bepalen bewoording te berichten dat ingevolge de uitspraak van de rechter de uitspraak van de klachtencommissie van 9 juli 2005 wordt ingetrokken en wordt vervangen door de uitspraak dat alle klachten tegen [eiser] ongegrond zijn, althans in een door de rechter te bepalen bewoording te berichten dat de uitspraak van de klachtencommissie op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Het voorgaande op straffe van de verbeurte van een dwangsom;
II. de klachtencommissie op straffe van de verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot ondertekening van de onder I. bedoelde brief;
III. de Stichting c.s. op straffe van de verbeurte van een dwangsom hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een voorschot op de schadevergoeding van EUR 10.000,--, althans tot elk ander bedrag;
IV. de Stichting c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering het navolgende ten grondslag.
De Stichting c.s. hebben de klachten tegen [eiser] niet behandeld met de zorgvuldigheid die van hen mag worden verwacht.Bovendien voldoet de uitspraak inhoudelijk niet aan de eisen die daar redelijkerwijs aan mogen worden gesteld.
Ter toelichting heeft [eiser] het volgende aangevoerd:
- De Stichting c.s. hebben de klachten ten onrechte aangemerkt als klachten over machtsmisbruik.
- De klachtencommissie heeft inbreuk gemaakt op het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, enerzijds door na te laten het verweerschrift naar [eiser] terug te sturen nadat bleek dat hij geen verweer had gevoerd tegen de afzonderlijke klachten en anderzijds door het verslag van de externe vertrouwenspersoon mw. [Y] niet aan [eiser] ter beschikking te stellen terwijl de klachtencommissie dat verslag wel in haar oordeelsvorming heeft betrokken.
- De klachtencommissie heeft haar uitspraak onvoldoende gemotiveerd.
- Door in haar uitspraak te verwijzen naar artikel 3 heeft de klachtencommissie de suggestie versterkt dat [eiser] zich jegens de leerlingen schuldig zou hebben gemaakt aan seksuele misdragingen.
Uit het voorgaande volgt dat de Stichting c.s. jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld, als gevolg waarvan [eiser] schade lijdt in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. [eiser] houdt de Stichting c.s. hoofdelijk aansprakelijk voor zijn schade.
3.3. Het verweer van de Stichting c.s. komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
a. [eiser] is niet onvankelijk in zijn vordering.
b. Het ontbreekt [eiser] aan een belang, althans aan een spoedeisend belang.
c. De Stichting c.s. betwisten jegens [eiser] onrechtmatig te hebben gehandeld.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] grondt zijn vordering op onrechtmatige daad, daarin bestaande dat de klachtencommissie de klachten niet heeft behandeld met vereiste zorgvuldigheid en dat de uitspraak inhoudelijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Indien daarvan sprake is, dan heeft [eiser] een voldoende spoedeisend belang dat de eventuele schadelijke gevolgen van een dergelijke onzorgvuldige behandeling en kwalitatief onvoldoende uitspraak op de kortst mogelijke termijn worden rechtgezet.
4.2. Het verweer dat [eiser] niet ontvankelijk is, wordt verworpen.
Het bevoegd gezag van de [X]school heeft aan de Stichting c.s. opgedragen om een oordeel te geven over de gedragingen van [eiser] waarover geklaagd is. Het geval kan zich voordoen dat de wijze waarop de Stichting c.s. deze opdracht uitvoeren, jegens [eiser] onrechtmatig is geweest. Omdat de klachtenregeling niet voorziet in de mogelijkheid van hoger beroep, moet [eiser] het oordeel over deze door hem gestelde onrechtmatige wijze van uitvoering van de klachtbehandeling, aan de burgerlijke rechter kunnen voorleggen.
Daarbij dient in het oog te worden gehouden dat deze rechtsgang slechts kan dienen om een onrechtmatige wijze van klachtbehandeling, die oorzaak is geweest van een kennelijk onjuiste en voor [eiser] schadelijke uitspraak, recht te zetten. Het in dergelijke gevallen openstaande beroep op de burgerlijke rechter kan evenwel niet misbruikt worden voor een verkapt hoger beroep van de uitspraak van de geschillencommissie.
4.3. Het verwijt dat de Stichting c.s. het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden, is ongegrond.
4.3.1. De klachtencommissie was niet gehouden om het verweerschrift naar [eiser] terug te zenden wegens onvoldoende tegenspraak van de feiten waarop de klacht berustte. Had zij dat wel gedaan, dan zou zij zelfs de schijn van partijdigheid wegens meeprocederen op zich hebben kunnen laden. Bovendien heeft [eiser] bij gelegenheid van de hoorzitting, op 19 mei 2005, alle kans gehand om de feiten waarop de klachten betrekking hadden, alsnog tegen te spreken. Blijkens eigen stellingen (DV, alinea's 23 en 24) heeft [eiser] toen alleen het eten van een reep Mars voor de klas tegengesproken en van de overige incidenten erkend dat deze hebben plaatsgevonden. Hoor en wederhoor heeft dan plaatsgevonden.
4.3.2. [eiser] heeft ter zitting van 19 mei 2005 kennis kunnen nemen van het bestaan en van tenminste een gedeelte van de inhoud van het verslag van de externe vertrouwenspersoon, mw. [Y]. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] bij die gelegenheid heeft aangedrongen op overhandiging aan hem van het volledig verslag (daargelaten op welke wijze dat zonder schending van haar vertrouwelijke opdracht zou kunnen geschieden). Bovendien blijkt uit de uitspraak (pg. 4, 3e alinea) dat dat verslag slechts een rol heeft gespeeld voor de feitenvaststelling betrekkelijk de aan [eiser] verweten incidenten, waarvan hij alle, op dat met de Mars na, al had erkend. De gang van zaken rond dat verslag levert geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor op.
4.4. Het verwijt dat de klachtencommissie haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd, is ongegrond. Aan de motivering van uitspraken van klachtencommissies kunnen niet dezelfde eisen worden gesteld als aan de motivering van vonnissen van de burgerlijke rechter. [eiser] heeft in zijn verweerschrift en tijdens de hoorzitting nauwelijks verweer gevoerd tegen de feitelijkheden waarop de klachten betrekking hadden. Op grond daarvan kon de klachtencommissie tot het oordeel komen dat (1) die feiten als onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan en (2) dat te zijnen aanzien daarmee sprake was van ontoelaatbaar of grensoverschrijdend gedrag.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en het staat, verweven als het is met de waardering van de feiten door de klachtencommissie, welke waardering aan die commissie is voorbehouden, in dit kort geding verder niet ter discussie.
4.5. Het verwijt dat de klachten ten onrechte zijn aangemerkt als "klachten over machtsmisbruik" en derhalve ongegrond hadden moeten worden verklaard, vindt geen steun in de uitspraak van de klachtencommissie en wordt verworpen.
In die uitspraak valt het woord "machtsmisbruik" niet te lezen. De commissie kwalificeert de door haar vastgestelde feiten als "ontoelaatbare of grensoverschrijdende gedragingen" (blz. 5, 2e alinea) hetgeen deze rechter een aanmerkelijk lichtere kwalificatie acht, dan "machtsmisbruik". Het enkele feit dat de klachten in het onderhavige geval aan de externe klachtencommissie zijn voorgelegd, impliceert niet dat de klachten door de Stichting c.s. als machtsmisbruik zijn aangemerkt. Uit de toelichting bij de klachtenregeling blijkt immers dat alle klachten (dus ongeacht het karakter of de ernst daarvan) kunnen worden voorgelegd aan de externe klachtencommissie.
De kwalificatie als "ontoelaatbare of grensoverschrijdende gedragingen" is niet onbegrijpelijk en overigens aan de commissie voorbehouden.
4.6. A fortiori geldt hetzelfde voor het verwijt dat de klachtencommissie in haar uitspraak de suggestie zou hebben gewekt dat [eiser] zich jegens leerlingen schuldig zou hebben gemaakt aan seksuele misdragingen.
Het feit dat de klachtencommissie in haar uitspraak heeft verwezen naar artikel 3 van de klachtenregeling en de toelichting daarop, kan dat verwijt niet dragen. De in de uitspraak cursief aangehaalde passage uit de toelichting maakt duidelijk dat het bij die verwijzing slechts ging om het beoordelen van de stap van de mede-aangeklaagde heer [Z], algemeen directeur van de drie scholen, om de bijeenkomst van 9 maart 2005 te doen houden, teneinde geruchtvorming te voorkomen.
4.7. Gelet op het voorgaande kan voorshands niet worden aangenomen dat de Stichting c.s. jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld. Mitsdien zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting c.s. worden begroot op:
- vast recht EURO 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting c.s. tot op heden begroot op EUR 1.064,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2006.