ECLI:NL:RBSHE:2006:AV2360

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05 / 235
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding in verband met de oprichting van een tijdelijk asielzoekerscentrum en de gevolgen voor de planologische situatie van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 17 februari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van eiser, die zich benadeeld voelde door de oprichting van een tijdelijk asielzoekerscentrum (AZC) nabij zijn woning. Eiser had op 24 januari 2005 beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente Schijndel, waarin zijn verzoek om planschadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 25 november 2005, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemeente vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de komst van het AZC, dat was toegestaan door een vrijstellingsbesluit op basis van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), leidde tot een verslechtering van de planologische situatie van eiser. De rechtbank stelde vast dat de toegenomen verkeersintensiteit en de vermindering van privacy door de aanwezigheid van het AZC een negatieve impact hadden op het woongenot van eiser. De rechtbank volgde de berekeningswijze van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die de schade per jaar had vastgesteld op 5% van het schadebedrag bij blijvende planologische mutatie, wat resulteerde in een schadevergoeding van €5.000,00.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de gemeente. Tevens werd de gemeente gelast om het griffierecht van eiser te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de gemeente te veroordelen in de proceskosten, aangezien eiser in zijn bezwaarschrift geen verzoek om vergoeding van kosten had gedaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden bij de totstandkoming van planologische besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/235
Uitspraak van de meervoudige kamer van 17 februari 2006
inzake
[eiser],
te Schijndel,
eiser,
[gemachtigde],
tegen
de raad van de gemeente Schijndel,
verweerder,
[gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2004 heeft verweerder afwijzend beslist op eisers verzoek tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO).
Het hiertegen door eiser ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij besluit van
7 december 2004 ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 24 januari 2005 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld. Dit beroep is behandeld ter zitting van 25 november 2005, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
Aan de orde is het besluit van verweerder van 7 december 2004, waarbij de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek als bedoeld in artikel 49 van de WRO, ongegrond zijn verklaard.
Ingevolge artikel 49 van de WRO - voorzover thans van belang - kent de raad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van deze wet, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Op 21 december 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schijndel (verder: het college) met toepassing van artikel 17 van de WRO vrijstelling verleend voor het oprichten van een tijdelijk asielzoekerscentrum (hierna: AZC) aa[adres] en wel voor de duur van maximaal vijf jaren. Deze vrijstelling is op 5 januari 2000 in werking getreden en op 13 september 2000 onherroepelijk geworden. Voorts heeft het college, in verband met een andere situering van de gebouwen, op 6 januari 2000 opnieuw voor de duur van vijf jaren vrijstelling ex artikel 17 van de WRO verleend. Deze vrijstelling is op 24 februari 2000 onherroepelijk geworden. Op basis van de vrijstellingen is in april 2000 gestart met de realisering van de gebouwen en de noodzakelijke infrastructuur. Het terrein is vanaf september 2000 in gebruik genomen.
Eiser is eigenaar van het perceel Vlagheide 6b met bijbehorende opstallen. Ten zuidwesten van dit perceel, aan de overzijde van [adres], is het AZC gelegen. Het AZC is opgericht op een tot 'militaire doeleinden' bestemd perceel met een oppervlakte van
50.000 m2 en omvat een 80-tal caravans en een aantal gemeenschappelijke ruimten. De dichtstzijnde gebouwen staan op een afstand van 90 meter van de woning en op 20 meter van het perceel van eiser en hebben een hoogte van 3 meter. Op een afstand van 35 meter van het perceel bevindt zich voorts een school met een hoogte van 4 meter. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer geschiedt via de, van de woning van eiser afgescheiden, zuidoostelijke hoek van het terrein, terwijl zich tegenover het perceel van eiser een ontsluiting voor langzaam verkeer bevindt.
Hoewel het op 5 december 2002 bij verweerders gemeente ingekomen verzoek om planschadevergoeding geen nadere aanduiding bevat van de componenten van de door eiser vermeende waardevermindering van zijn onroerende zaak, concludeert de rechtbank uit de overige gedingstukken dat het met name gaat om een vermindering van het uitzicht en de privacy en een toename van de verkeersintensiteit.
De door verweerder ingeschakelde Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) heeft een vergelijking gemaakt tussen de ingevolge het bestemmingsplan 'Buitengebied' ter plaatste geldende bestemming 'militaire doeleinden', met hoofdzakelijk een opslagfunctie, en de planologische situatie die is ontstaan door de vrijstelling ex artikel 17 van de WRO.
Op grond daarvan is de SAOZ tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van het aspect 'uitzicht' van een verslechtering geen sprake is. Aangaande de aspecten 'privacy' en 'verkeersintensiteit' kan daarentegen volgens de SAOZ wel van een verslechtering worden gesproken.
In zijn besluit van 26 mei 2004 is verweerder van dit advies afgeweken om reden dat van een toegenomen inbreuk op de privacy en/of van toegenomen overlast geen sprake zou zijn, terwijl indien dat wel het geval mocht zijn, dit gezien de aard, ernst en duur daarvan, redelijkerwijs voor rekening van eiser dient te blijven.
Bij zijn beslissing op bezwaar heeft verweerder, in afwijking van eveneens het advies van de Commissie van advies voor de rechtsbescherming (verder: de Commissie), het primiare besluit gehandhaafd met als voornaamste motivering dat op grond van een vergelijking van de maximale planologische mogelijkheden van een planologisch nadeliger positie van eiser niet gesproken kan worden.
In beroep heeft eiser gesteld dat verweerder ten onrechte en ongemotiveerd van het advies van de SAOZ is afgeweken. Verweerder had minimaal een eigen diepgaand onderzoek dienen te verrichten, alvorens tot de conclusie te komen dat van planschade geen sprake is. Eveneens ongemotiveerd acht eiser het afwijken door verweerder van het advies van de Commissie. Ten slotte is eiser van mening dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers ten onrechte een bepalende rol heeft gespeeld in verweerders besluitvorming.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat bij een maximale invulling van de bebouwingsmogelijkheden van de bestemming 'militaire doeleinden' op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' een inbreuk op het uitzicht van eiser zou zijn ontstaan die minimaal even groot zou zijn als de inbreuk ten gevolge van de komst van het AZC.
Anders dan verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat met de door het vrijstellingsbesluit mogelijk gemaakte komst van het AZC sprake is van een verslechtering van eisers planologische situatie in termen van privacy en verkeerintensiteit. Op grond van het genoemd bestemmingsplan hoeft eiser immers enkel rekening te houden met overlast en verkeersbewegingen voor zover die in verband gebracht kunnen worden met de beperkte militaire opslag- en kantoorfunctie van het militaire terrein, alsmede met de daarmee gepaard gaande 24-uurs bewaking. Het komt de rechtbank voor dat in vergelijking hiermee het permanent huisvesten van circa 200 personen op de bestemming 'militaire doeleinden' in de omgeving leidt tot een in planologisch opzicht kwalitatieve wijziging, onder meer tot uitdrukking komend in een grotere mate van aantasting van de privacy ten gevolge van de toegenomen gebruiksintensiteit, alsook in een toenemend aantal - langzaam - verkeersbewegingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende zijn stelling heeft onderbouwd dat de wijziging van een, in de vorm van bewakingspersoneel, zeer beperkte permanente aanwezigheid, in de permanente aanwezigheid van een niet gering aantal van circa 200 personen, met alle verkeersbewegingen vandien, niet leidt tot een planologische verslechtering van de situatie van de omwonenden. Dat eiser, zoals verweerder heeft opgemerkt, door de situering van zijn tuin aan de voorzijde van het woonhuis bewust voor een grotere kans op aantasting van zijn privacy heeft gekozen, doet aan zojuist vastgesteld motiveringsgebrek niet af en kan, indien verweerder daartoe aanleiding vindt, een rol spelen bij de vraag of de toe te kennen schadevergoeding matiging behoeft.
Aangaande de berekening van de schade in het geval als hier aan de orde heeft de SAOZ in haar rapport van augustus 2003 het volgende opgemerkt. In het geval van een blijvende planologische mutatie zou de toegenomen overlast en inbreuk op de privacy, in verband met derving van woongenot, hebben geleid tot een waardevermindering van ? 20.000,00. Aangezien het in casu om een tijdelijk vermindering van het woongenot gaat, is in navolging van hetgeen in het onteigeningsrecht gebruikelijk is, de schade per jaar vastgesteld op 5% van het schadebedrag, derhalve op een totaal van ? 5.000,00. Mede gelet op de aard van de schade, de geringe ernst en de beperkte duur daarvan in het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat haar deze berekeningswijze alleszins redelijk voorkomt.
Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig verweerder in de zijdens eiser gevallen proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt daartoe vooreerst vast dat eiser in zijn bezwaarschrift van 13 juli 2004 niet om vergoeding van zijn in de bezwaarfase gemaakte kosten heeft verzocht. De overige proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien deze niet zijn gemaakt door een professioneel rechtsbijstandverlener als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Indien en voor zover eiser heeft beoogd de rechtbank te verzoeken tot vergoeding van deskundigenkosten in verband met een objectieve schadebepaling, stelt de rechtbank vast dat deze kosten niet nader zijn gespecificeerd en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast de gemeente Schijndel aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad ? 136,00.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mrs. D.J. de Lange en J.H.G. van den Broek als leden in tegenwoordigheid van mr.drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
1
AWB 05/235 4
Uitspraak