ECLI:NL:RBSHE:2006:AU9507

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
136698/FT-EA 06-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring na mislukte schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 11 januari 2006 een verzoek tot faillietverklaring afgewezen. Het verzoek was ingediend door mr. J.J.J.M. van Ruth, gemachtigde van de verzoekster, die eerder op 7 oktober 2002 was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 23 december 2005 vastgesteld dat de verzoekster toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van verplichtingen die voortvloeiden uit de schuldsanering, waardoor zij geen recht had op een schone lei. De rechtbank overwoog dat de schuldsaneringsregeling nog niet was beëindigd, omdat de slotuitdelingslijst nog niet was goedgekeurd. Het uitspreken van het faillissement zou de lopende schuldsaneringsregeling beëindigen, wat nadelige gevolgen zou hebben voor de schuldeisers met vorderingen die onder de regeling vallen.

De verzoekster voerde aan dat zij nieuwe schulden had en dat schuldeisers een uitverkoop wilden houden, wat haar faillissement zou uitlokken. De rechtbank oordeelde dat verzoekster geen belang had bij het uitspreken van haar faillissement, aangezien de kosten van afwikkeling niet gedekt zouden zijn en er geen uitzicht was op aanvullend actief voor de schuldeisers. De rechtbank benadrukte dat in de belangenafweging de schuldeisers met vorderingen onder de schuldsaneringsregeling voorrang moesten krijgen. De rechtbank concludeerde dat het onredelijk zou zijn als schuldeisers met nieuwe vorderingen zouden profiteren van de afloscapaciteit die was ontstaan door het moratorium ten laste van de schuldeisers met oudere vorderingen.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in faillissementszaken, vooral wanneer er sprake is van een lopende schuldsaneringsregeling en nieuwe schulden.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Rekestnummer : 136698/FT-EA 06 - 10
Afwijzing verzoek faillietverklaring
Gezien het verzoekschrift, ingediend ter griffie van deze rechtbank op 3 januari 2006 door mr. J.J.J.M. van Ruth, gemachtigde van:
[verzoekster]]
geboren op [datum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
strekkende tot faillietverklaring van [verzoekster] voornoemd.
Gelet op het verhandelde in raadkamer van 4 januari 2006.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verzoekster op 7 oktober 2002 is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van deze rechtbank van 23 december 2005 is vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsanering voorvloeide verplichtingen is tekortgeschoten en dat zij om die reden de schone lei niet heeft verdiend. Hoewel de uit de schuldsaneringsregeling voorvloeide verplichtingen van de schuldenaar zijn geëindigd op 7 oktober 2005 eindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ingevolge artikel 356 lid 2 Faillissementwet pas op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Omdat de slotuitdelingslijst nog niet is opgesteld en goedgekeurd is de toepassing van de schuldsaneringsregeling derhalve nog niet beëindigd. Het uitspreken van het faillissement zou tot gevolg hebben dat de (nog) lopende schuldsaneringsregeling van rechtswege eindigt; de schuldeisers met vorderingen die niet onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen delen vervolgens mee bij de verdeling van het binnen de schuldsaneringsregeling bijeengebrachte actief.
De schuldenaar heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe schulden en dat de schuldeisers uitverkoop willen houden. Met het uitlokken van haar eigen faillissement beoogt verzoekster dit te voorkomen. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij thans een WAO-uitkering ontvangt en bezig is met een (aanvullende) bijstandsuitkering. Zij is alleenstaande ouder, belast met de zorg van 4 (van in totaal 9) kinderen. Verzoekster geeft verder aan dat zij er niet in slaagt rond te komen van haar huidige inkomen.
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
De omstandigheid dat de schuldsaneringsregeling nog op (het vermogen van) verzoekster van toepassing is staat er niet aan in de weg om vanwege het bestaan van nieuwe (niet onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallende) schulden het faillissement uit te spreken. Dit volgt uit de artt. 3b en 312 Faillissementswet.
In het kader van de schuldsanering heeft reeds een inventarisatie van het inkomen en vermogen van verzoekster plaatsgevonden; voor zover verzoekster de beschikking had over vermogen dat voor uitwinning in aanmerking kwam heeft uitwinning plaatsgevonden.
De uitwinning van het vermogen van verzoekster alsmede de afdrachten van inkomsten boven het vrij te laten deel van het inkomen heeft er toe geleid dat in drie jaar tijd een boedelactief is bijeengebracht van (thans nog) € 2.036,08. Aangenomen moet worden, gezien de inhoud van de openbare verslagen in de schuldsaneringsregeling alsmede de opgave van verzoekster ter zitting, dat geen additionele verhaalsmogelijkheden bestaan of in de nabije toekomst zullen ontstaan voor de schuldeisers van verzoekster. Na afwikkeling van de schuldsaneringsboedel is het vermogen van verzoekster volledig geliquideerd en vereffend en zou er geen taak meer voor de curator resteren.
Onder deze omstandigheden heeft verzoekster geen (door de Faillissementswet beschermd) belang bij het doen uitspreken van haar faillissement. De kosten van afwikkeling zijn niet gedekt, althans zullen bestreden moeten worden uit het actief, bijeengebracht binnen de schuldsanering, terwijl geen enkel uitzicht bestaat op het realisering van aanvullend actief ten behoeve van de schuldeisers.
In de afweging van belangen tussen schuldeisers met vorderingen die onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen en de schuldeisers met nieuwe vorderingen dienen de belangen van eerstgenoemden te prevaleren. Niet alleen acht de rechtbank het onredelijk dat de schuldeisers met nieuwe vorderingen (die ten tijde van het ontstaan van hun vorderingen bekend moeten worden verondersteld met de schuldsanering van hun schuldenaar) zouden profiteren van de afloscapaciteit die is ontstaan als gevolg van het moratorium ten laste van de schuldeisers met vorderingen die dateren van vóór de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar daarenboven is dit de enige manier waarop (een deel van) de schuldeisers nog een geringe uitkering tegemoet kan zien. Bij afwikkeling door een curator staat vast dat het volledige actief uit de schuldsanering aangewend dient te worden ter bestrijding van de faillissementskosten.
Op vorenstaande gronden dient het verzoek te worden afgewezen.
Beschikkende:
Wijst het verzoek af.
Gedaan in raadkamer van de rechtbank voornoemd van heden 11 januari 2006 door mr. W. Schoorlemmer, rechter in deze rechtbank, in tegenwoordigheid van T.G.M. Schelle, griffier.