RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de Voorzieningenrechter van 1 december 2005
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde mr. M.B.P. Geeraedts,
Stichting Ziekenfonds VGZ, te Eindhoven, verweerder,
gemachtigde mr. J.P.M.F. Verkennis.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft verweerder verzoeksters aanvraag ingevolge de Ziekenfondswet (Zfw) voor vergoeding van het geneesmiddel Neupogen afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek strekt er toe te bepalen dat verweerder de aanvragen voor Neupogen dient te honoreren en dat de voorlopige voorziening in ieder geval van kracht blijft tot zes weken na het besluit op het bezwaarschrift, zulks met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 november 2005, waar de gemachtigde van verzoekster is verschenen, bijgestaan door de internist-hematoloog dr. S.J.L. Brada, verbonden aan het Jeroen Bosch ziekenhuis in ‘s-Hertogenbosch. Tevens was de echtgenoot van verzoekster ter zitting aanwezig. Verweerder is verschenen bij gemachtigde en zijn medisch adviseur drs. H.F. van der Werf.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien het in de bodemprocedure bestreden besluit naar voorlopig oordeel onrechtmatig is te achten en om die reden zal worden vernietigd, terwijl tevens voldoende spoedeisend belang aanwezig is.
Bij twijfel omtrent de rechtmatigheid van het in geding zijnde besluit zal dienen te worden bezien of na afweging van de betrokken belangen grond bestaat voor het treffen van een voorziening. Daarbij dient het belang van de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewogen tegen het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Ten aanzien van de vraag of dit geval een voorlopige voorziening moet worden getroffen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3. Verzoekster is geboren op […] 1935 en lijdt aan het myelodysplastisch syndroom. Zij wordt behandeld met erythropoietine met het doel het aantal bloedtransfusies te reduceren. Omdat dit geneesmiddel bij verzoekster een onvoldoende hematologische respons teweeg bracht, heeft de behandelend internist-oncoloog van verzoekster, C. Knibbeler-van Rossum, Neupogen voorgeschreven, een geneesmiddel met de werkzame stof G-CSF. Op 18 november 2005 heeft de behandelaar een tweede serie van dertig injecties aan verzoekster voorgeschreven. Hoewel verweerder deze aanvraag niet heeft gehonoreerd, heeft de interne ziekenhuisapotheek nietttemin op 21 november 2005 10 injecties afgeleverd.
4. Blijkens hetgeen ter zitting naar voren is gebracht heeft verweerder verzoeksters aanvraag bij het besluit van 28 oktober 2005 afgewezen omdat niet is voldaan aan de in bijlage 2, punt 13 onder a van de Regeling farmaceutische hulp 1996 vermelde voorwaarde dat voor de verstrekking van Neupogen een algemeen aanvaarde indicatie moet bestaan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerders medisch adviseur drs. H.F. van der Werf ter zitting gewezen op de productinformatie van fabrikant Amgen, waarin is vermeld dat de veiligheid en werkzaamheid van Neupogen bij toediening aan patiënten met het myelodysplastisch syndroom niet zijn vastgesteld. Voorts heeft drs. Van der Werf gesteld dat een soortgelijke vaststelling is gedaan door EMEA, het Europees orgaan voor het registreren van geneesmiddelen.
5. In haar brief van 17 november 2005 heeft de behandelend internist-oncoloog Knibbeler-van Rossum aangegeven dat het een bekend gegeven is dat het toevoegen van de stof G-CSF aan de erythropoietine de hematologische respons kan verbeteren. Buiten Nederland is dit een geaccepteerde indicatie. Naast het gegeven dat met het voorgeschreven medicijn de hematologische respons kan verbeteren, is bij verzoekster als gevolg van een Leucopenie de kans op infecties toegenomen. Dit is voor de internist Knibbeler-van Rossum een bijkomend argument om het medicijn Neupogen voor te schrijven.
Ter zitting heeft de internist-hematoloog dr. Brada aangegeven dat hij is gepromoveerd op het gebied van de behandeling van het myelodysplastisch syndroom en heeft hij uitvoerig en onder verwijzing naar (recente) wetenschappelijke onderzoeksresultaten en publicaties betoogd dat de inzichten omtrent de behandeling van het myelodysplastisch syndroom aanzienlijk zijn veranderd en dat er voor verzoekster een algemeen aanvaarde indicatie bestaat voor de verstrekking van Neupogen.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zfw, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde ter voorziening in zijn geneeskundige verzorging aanspraak op farmaceutische zorg.
8. In artikel 8, derde lid, van de Zfw staat vermeld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de inhoud en omvang van de aanspraken nader kan worden geregeld en voor het tot gelding brengen van de aanspraken voorwaarden kunnen worden gesteld.
9. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Verstrekkingenbesluit bepaalt dat farmaceutische zorg omvat de aflevering van de bij ministeriële regeling aangewezen geregistreerde geneesmiddelen.
10. In de Regeling farmaceutische hulp 1996 (verder: de Regeling) is nader uitgewerkt welke geneesmiddelen voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 1 van de Regeling bepaalt dat de farmaceutische hulp de geregistreerde geneesmiddelen omvat, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling.
Artikel 2 van de Regeling bepaalt dat, indien een geneesmiddel, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling, behoort tot een van de in bijlage 2 bij deze regeling genoemde categorieën van geneesmiddelen, de farmaceutische hulp slechts aflevering van dat geneesmiddel omvat indien voldaan is aan de bij die categorie vermelde voorwaarden.
11. Blijkens bijlage 2, punt 13, onder a van de Regeling bestaat alleen aanspraak op een recombinant granulocyt (-macrofaag) koloniestimulerende faktor, waartoe Neupogen behoort, voor een verzekerde die wordt behandeld met cytostatica voor een kwaadaardige aandoening, voor dit geneesmiddel een algemeen aanvaarde medische indicatie heeft en verstrekking geschied op voorschrift van een specialist met oncologische ervaring.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen met name verdeeld worden gehouden door het antwoord op de vraag of voor verzoekster een algemeen aanvaarde medische indicatie bestaat voor de behandeling met Neupogen. Voor de beantwoording van die vraag dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter aansluiting te worden gezocht bij de overweging uit het arrest van het Hof van Justitie van 12 juli 2001, registratienummer C-157/99 en de naar aanleiding van dat arrest gevolgde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, namelijk dat in het kader van de vraag of een behandeling in de kring der beroepsgenoten gebruikelijk is, beoordeeld dient te worden of deze door de internationale wetenschap voldoende is beproefd en deugdelijk bevonden. Bij die beoordeling dienen alle beschikbare relevante gegevens in aanmerking te worden genomen, waaronder met name literatuur, wetenschappelijke onderzoeken en gezaghebbende meningen van specialisten.
13. De voorzieningenrechter kent bij zijn beoordeling betekenis toe aan de ter zitting gegeven uiteenzetting over de (voortschrijdende) inzichten met betrekking tot de behandeling van het myelodysplastisch syndroom door dr. Brada, die op dit gebied kennelijk als bij uitstek deskundig moet worden aangemerkt. Dr. Brada heeft zijn zienswijze onderbouwd middels verwijzing naar internationale literatuur. Gelet op deze gegevens en met inachtneming van het aan de genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Centrale Raad van Beroep ontleende criterium, oordeelt de voorzieningenrechter dat het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt van verweerder niet kan worden gedragen door de enkele verwijzing naar de samenvatting van de productkenmerken van Neupogen en de informatie van EMEA. De voorzieningenrechter concludeert derhalve dat verweerder bij het voorbereiden en het nemen van het besluit van 28 oktober 2005 over onvoldoende gegevens beschikte om tot een verantwoord besluit te kunnen komen en dat dit besluit derhalve onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.
14. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat verweerder in het kader van de heroverweging in bezwaar, na raadpleging van alle beschikbare relevante gegevens en advisering door het College voor Zorgverzekeringen, alsnog een nadere onderbouwing van zijn standpunt kan geven dat (nog) niet is voldaan aan de voorwaarde dat voor de verstrekking van Neupogen een algemeen aanvaarde indicatie moet bestaan.
15. Na afweging van het spoedeisende belang van verzoekster om althans voorlopig in aanmerking te komen voor verstrekking van het door haar behandelend internist-oncoloog geïndiceerde geneesmiddel Neupogen, tegen het belang van verweerder bij handhaving van zijn besluit, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van zodanige twijfel omtrent de rechtmatigheid van het thans bestreden primaire besluit, dat een voorlopige voorziening moet worden toegewezen, in die zin dat met ingang van 22 november 2005 -de dag van binnenkomst van het verzoek om een voorlopige voorziening- aan verzoekster het geneesmiddel Neupogen dient te worden vergoed, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
16. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
17. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat door verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht ad € 37,00 dient te worden vergoed.
18. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat met ingang van 22 november 2005 -de dag van binnenkomst van het verzoek om een voorlopige voorziening- aan verzoekster de verstrekking van het geneesmiddel Neupogen wordt vergoed, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- gelast de Stichting Ziekenfonds VGZ aan verzoekster te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 37,00;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Stichting Ziekenfonds VGZ aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. H.M.H. de Koning als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier op 1 december 2005.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.