ECLI:NL:RBSHE:2005:AU1642

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/869010-05
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie, werkstraf en maatregel van schadevergoeding voor medeplegen van opzettelijk brandstichten te Uden

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van opzettelijk brandstichten. De tenlastelegging betrof een incident op 27 maart 2005, waarbij de verdachte samen met anderen een molotovcocktail heeft vervaardigd en deze heeft gebruikt om brand te stichten in de Bedir basisschool in Uden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk en in vereniging handelden, waarbij zij wisten dat de medeverdachte onder invloed van alcohol was en tot gewelddadig gedrag in staat kon worden geacht. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen en geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de jeugdige leeftijd van de verdachte (17 jaar) en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 150 dagen opgelegd, waarvan 126 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 100 uren opgelegd, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.000,- aan de Gemeente Uden, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-betaling. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, aangezien dit niet van zo eenvoudige aard was dat het zich leende voor behandeling in het strafgeding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/869010-05
Uitspraakdatum: 30 augustus 2005
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 augustus 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juli 2005.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 27 maart 2005 in de gemeente Uden, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in een aan de Aldetiendstraat gelegen schoolgebouw (basisschool Bedir), immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
- benzine, althans een brandbare stof, in een fles geschonken en/of (vervolgens)
- een stuk stof afgescheurd en/of (vervolgens)
- dat stuk stof in die fles (met benzine) gedaan en/of (vervolgens)
- open vuur via dat stuk stof met die benzine, althans brandbare stof in aanraking gebracht en (aldus een zogenaamde molotovcoctail gemaakt) en/of vervolgens
- die brandende molotovcoctail door een ruit van voornoemd schoolgebouw gegooid en aldus
door middel van open vuur in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat schoolgebouw en/of in dat schoolgebouw aanwezige goederen te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 27 maart 2005 in de gemeente Uden, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in een aan de Aldetiendstraat gelegen schoolgebouw (basisschool Bedir), immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
- benzine, althans een brandbare stof, in een fles geschonken en/of (vervolgens)
- een stuk stof afgescheurd en/of (vervolgens)
- dat stuk stof in die fles (met benzine) gedaan en/of (vervolgens)
- open vuur via dat stuk stof met die benzine, althans brandbare stof in aanraking gebracht en (aldus een zogenaamde molotovcoctail gemaakt) en/of vervolgens
- die brandende molotovcoctail door een ruit van voornoemd schoolgebouw gegooid en aldus
door middel van open vuur in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat schoolgebouw en/of in dat schoolgebouw aanwezige goederen te duchten was;
en/of zijnde hij verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 27 maart 2005 in de gemeente Uden en/of elders in Nederland bij het plegen van vorenomschreven misdrijf opzettelijk behulpzaam geweest
en/of hebbende hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 27 maart 2005 in de gemeente Uden en/of elders in Nederland tot het plegen van vorenomschreven misdrijf opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen verschaft
hierin bestaande dat op tijd en plaats als voormeld
- hij, en/of zijn mededader(s) een jerrycan (met benzine) heeft/hebben gehaald en/of
- hij, en/of zijn mededader(s) een lap stof heeft/hebben gehaald en/of
- hij, en/of zijn mededader(s) aanwijzingen heeft/hebben gegeven hoe een molotovcoctail te maken
(artikel 157 jo 48 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 16 augustus 2005 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Ter terechtzitting heeft de raadsman het verweer gevoerd dat zijn cliënt vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde feit omdat hij geen – voorwaardelijk – opzet had de Bedir school in brand te steken, nu hij niet dacht dat [medeverdachte] daadwerkelijk van plan was de brandstichting te plegen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat, gelet op de navolgende feiten en omstandigheden uit het dossier, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de opzet had op de brandstichting in de Bedir school.
Op grond van de verschillende verklaringen van de medeverdachten staat vast dat op de bewuste avond van de brandstichting [medeverdachte] dronken was. Daarnaast verklaren verdachten dat zij bekend waren met het feit dat [medeverdachte] een kwade dronk had. Eerder op de avond waren de medeverdachten hier ooggetuige van geweest toen [medeverdachte] onder de invloed van alcohol een putdeksel door de ruit van een school gooide. Verdachten wisten derhalve dat [medeverdachte] op de avond van 27 maart 2005 in staat was tot gewelddadig en agressief gedrag.
Bovendien wisten de medeverdachten dat [medeverdachte] op die avond van plan was de Bedir school in brand te steken. Uit verklaringen in het dossier blijkt dat [medeverdachte] tegen zijn medeverdachten riep dat hij de Bedir in de fik ging steken en dat hij en de medeverdachten toen in Alfred gesproken hebben over het maken van een molotovcocktail.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onaannemelijk dat de uitlatingen van [medeverdachte] niet serieus werden genomen door zijn medeverdachten. Bovendien zijn op het moment dat [medeverdachte] een colafles pakte en daarmee naar buiten ging, de medeverdachten met hem meegelopen en zijn vervolgens zelf aan het werk gegaan om een molotovcocktail te maken. Verdachte en zijn medeverdachten hebben overleg gevoerd over de constructie van de molotovcocktail en hebben [medeverdachte] aanwijzingen gegeven opdat de molotovcocktail goed zou branden. Na het vervaardigen van de molotovcocktail werden in het bijzijn van verdachte en zijn medeverdachten vingerafdrukken van de colafles gewreven. Tenslotte kreeg [medeverdachte] de molotovcocktail aangereikt en verdachten lieten [medeverdachte] daarmee wegfietsen in de richting van de Bedir school.
Vervolgens voert de raadsman aan dat geen sprake is van het primair tenlastegelegde medeplegen van de brandstichting nu niet is voldaan aan de voorwaarden voor medeplegen, te weten een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank overweegt dat gelet op de navolgende feiten en omstandigheden uit het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte medepleger van de brandstichting is geweest.
Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten blijkt dat zij ieder een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het gezamenlijk vervaardigen van de molotovcocktail waarmee [medeverdachte] de brand in de Bedir school stichtte. Voorts gaven verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] aanwijzingen over het gebruik van de molotovcocktail en spoorden hem aan om de brandstichting daadwerkelijk uit te voeren, terwijl zij allen beseften dat [medeverdachte] dronken was en tot de brandstichting in staat kon worden geacht. Het feit dat het [medeverdachte] was die de molotovcocktail door de ruit van de school gooide en dat verdachte daarbij niet aanwezig was, doet niet af aan het feit dat sprake is geweest van medeplegen. Zonder de bijdrage van verdachte en de drie andere medeverdachten, zou de brandstichting niet plaats hebben gevonden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het feit heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n,77x, 77y, 77gg, 157
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van primair medeplegen:
Een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Gemeente Uden met hoofdelijke oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft, mede gezien de eerdere brandstichting bij de Bedir school op 9 november 2004, grote onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt zowel in de plaatselijke (moslim)gemeenschap en vooral bij de leerlingen en de leerkrachten van de Bedir school als tevens bij de Nederlandse (moslim)gemeenschap.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- verdachte is niet de initiatiefnemer van het mede door hem gepleegde strafbare feit geweest;
- de jeugdige leeftijd van verdachte te weten 17 jaar;
- verdachte werd niet eerder veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat met de gevorderde straf onvoldoende rekening wordt gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank wil de ontwikkeling van de jeugdige verdachte niet belemmeren door het opleggen van een langdurige jeugddetentie.
De vordering van de benadeelde partij .
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de gevorderde materiële schade, bij wijze van voorschot.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van haar vordering, aangezien dit niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is
(artikel 157 onder 1 juncto art. 47 lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht)
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 126 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 29 april 2005 reeds geschorst.
T.a.v. primair:
Werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 3.000,- subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Gemeente Uden van een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Gemeente Uden van een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bestaande uit materiële schade, bij wijze van voorschot.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij of een van zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter, tevens kinderrechter plv,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. M.E. Bartels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. D.M. van Loon-Cox, griffier
en is uitgesproken op 30 augustus 2005.