ECLI:NL:RBSHE:2005:AU1141

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/845012-05
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op oma met ter beschikkingstelling en verpleging

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 augustus 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn oma. De feiten zijn als volgt: op 13 januari 2005 werd de politie gebeld door de dochter van het slachtoffer, die zich zorgen maakte omdat haar moeder niet reageerde. Bij aankomst troffen de agenten het levenloze lichaam van de 73-jarige vrouw aan in haar woning. De verdachte, de kleinzoon van het slachtoffer, werd later in de woning aangetroffen en verklaarde dat hij door glasgerinkel was gewekt. Forensisch onderzoek toonde aan dat het slachtoffer ten minste drie dagen eerder was overleden, en er werden bloedsporen en andere bewijsmaterialen in de woning aangetroffen die naar de verdachte leidden.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, die eerder bij het slachtoffer had gewoond, opzettelijk en met voorbedachten rade zijn oma van het leven had beroofd. De verdachte ontkende echter de moord en beweerde dat hij niet op de hoogte was van haar overlijden. De rechtbank achtte zijn verklaring niet geloofwaardig, gezien de sterke bewijslast, waaronder vingerafdrukken en bloedsporen van het slachtoffer op de kleding van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege een gedragsstoornis die zich had ontwikkeld tot schizofrenie. Gezien de ernst van het delict en het gevaar voor herhaling, werd de verdachte ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, met aftrek van de voorlopige hechtenis, en benadrukte de noodzaak van beveiliging van de samenleving tegen de risico's die het gedrag van de verdachte met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845012-05
Uitspraakdatum: 18 augustus 2005
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats] [adres]
thans verblijvende: PI Vught - Nw Vosseveld 2 IBA/FSU te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 augustus 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 maart 2005.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2005 tot en met 13 januari 2005
te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, die [slachtoffer] verwurgd en/of (met een of meerdere hard(e)
voorwerp(en)) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen/gestoten/getrapt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte impliciet primair is ten laste gelegd, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte het feit heeft gepleegd na een moment van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de uitvoering van de doodslag. Verdachte dient derhalve van de -impliciet- primair tenlastegelegde moord te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 9 januari 2005 tot en met 13 januari 2005
te 's-Hertogenbosch opzettelijk [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
die [slachtoffer] verwurgd en (met een of meerdere hard(e)
voorwerp(en)) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen/gestoten/getrapt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bijzondere bewijsoverwegingen.
Met betrekking tot de bewijsbeslissing overweegt de rechtbank als volgt.
Het delict
1.1. Op donderdag 13 januari 2005 omstreeks 23.36 uur meldde [getuige 1], de dochter van mevrouw [slachtoffer], de regiopolitie Brabant Noord, dat haar moeder niet reageerde op bellen en kloppen aan haar woning gelegen aan de Boschmeersingel 21a te 's-Hertogenbosch (hierna ook wel de woning). De politie ging ter plaatse en constateerde om 23.50 uur dat de woning was afgesloten. De politie betrad de woning en trof in de slaapkamer op de benedenverdieping het levenloze lichaam aan van mevrouw [slachtoffer] Om 00.58 uur zagen zij in de woning verdachte die verklaarde door het glasgerinkel uit zijn slaap op de bovendieping te zijn gewekt. Hij overhandigde de verbalisanten een sleutel van de woning.
1.2. Forensisch arts A.O. Leenaars stelt vast dat het slachtoffer ten tijde van het onderzoek (14 januari 2005 te 7.00 uur) tenminste drie dagen was overleden.
1.3. De arts-patholoog dr. A.Maes, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), constateert in het sectierapport van 18 januari 2005 dat in de behaarde hoofdhuid letsels waren welke het gevolg zijn geweest van botsend geweld zoals bijvoorbeeld door slaan met een hard voorwerp. Er was geringe hersenkneuzing. Er was perforatie van de rechter oogbol welke het gevolg is geweest van perforerend geweld in het oog met een of ander voorwerp. Als gevolg van samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals waren zowel tongbeen als strottenhoofd gebroken met bloeduitstortingen in de omgeving. Als gevolg van een zeer botsend geweld op de romp waren beiderzijds vrijwel alle ribben op meerdere plaatsen gebroken, ook twee borstwervels waren stuk. Vooral het geweld op de hals en op de romp kunnen als gevolg van adembelemmering c.q. verstikking het overlijden zonder meer verklaren. Het oogletsel en het hoofd en hersenletsel waren ernstig maar niet meteen dodelijk
Het is op grond van alleen de sectiebevindingen niet mogelijk om een volgorde aan te geven in het oplopen van de letsels; ze zijn allemaal bij leven opgelopen.
Dr. Maes concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van meerdere vormen van mechanisch geweld.
1.4. Door de technische recherche is in de woning een sporenonderzoek ingesteld.
Aan en in de woning zijn geen braaksporen aangetroffen. Het slachtoffer was geheel bedekt met bedlinnen/dekens. Daarop lag een grote hoeveelheid foto's, een glazen olifant en een spreuktegel. Direct naast het slachtoffer stonden een zwarte stenen vaas met deksel en een toiletverfrisser. Voor en onder het hoofd werden bloedsporen aangetroffen. Het bloedspoor liep tot op de drempel van de deur van de slaapkamer naar de woonkamer. Het bloedspoor toonde het beeld alsof het slachtoffer met bebloed hoofd en bovenlichaam aan haar benen was gepakt en vanuit de woonkamer tot in de slaapkamer was gesleept.
1.5 In de woning werd met visueel onderzoek onder meer bloed aangetroffen:
- In de hal op de klep van een doos, op papier in een draagtas, op een gedeelte van een speelgoedrobot en op gruis dat werd aangetroffen in een beschadiging in de vloer bij de entree van de hal naar de woonkamer.
- In de badkamer op een mop en op een swifferdoekje in een afvalbak.
- In de woonkamer een concentratie van bloed bij de rechterachterpoot van een buffetkast en op de plint daarnaast.
- Op de swiffer in de keuken.
- Op een swifferdoekje in een tas in de bijkeuken en op tissues in de afvalbak.
- Op stukken beton in een krat op de voorzolder (1e verdieping).
- In de slaapkamer op de eerste verdieping op twee sokken.
1.6 Met Luminolonderzoek werden onder meer bloedsporen aangetroffen in de woonkamer op de salontafel, op de vloer tussen de salontafel/ de bank tegen de muur en het tv-meubel, tussen de bank en de eetkamer, op twee kussens in de bank. Op de drempel tussen de hal en de woonkamer en de vloer van de woonkamer nabij de drempel werd een sterke luminescentie gezien. De luminescenties bevatten veegsporen die passen in het beeld zoals dat kan ontstaan na schoonmaken.
1.7 Verder is bloed aangetroffen op kleding die is veiliggesteld in de woning van getuige [getuige 2] aan de 7e Reit te 's-Hertogenbosch. Meerdere bloedsporen op de voor- en achterzijde van een spijkerbroek van het merk Diesel, op de voor- en achterzijde van een sweatshirt merk Champion, en meerdere bloedsporen in de vorm van spatjes en druppels op beide schoenen van het merk Timberland. Verdachte heeft verklaard dat de kleding van hem is en dat hij de schoenen en het sweatshirt in de woning van mevrouw [slachtoffer] heeft gedragen. Dinsdagmiddag heeft hij de kleding in de woning van [getuige 2] omgewisseld.
1.8 Er zijn van verschillende bloedsporen monsters genomen die het NFI heeft onderworpen aan een DNA-onderzoek. Daarbij is van twee bloedsporen op een sok uit de slaapkamer, een bloedspoor op de Dieselspijkerbroek, een bloedspoor op het sweatshirt en een bloedspoor op de rechter Timberlandschoen van verdachte, alsmede van drie bloedsporen op de betonstukken vastgesteld dat het aangetroffen DNA-profiel overeenkomt met het DNA-profiel van het slachtoffer. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit bedraagt minder dan een op de miljard. Gezien genoemde waarschijnlijkheidsgraad neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het aangetroffen bloed van het slachtoffer is. De op de kleding aangetroffen bloedsporen kunnen zijn ontstaan bij het schoonmaken van een bebloede omgeving, aldus het NFI.
1.9 Het NFI heeft voorts monsters onderzocht van steenachtig materiaal gevonden in de woonkamer, twee van de betondelen die op de voorzolder zijn gevonden en een stukje roodbruin steenachtig materiaal afkomstig uit het haar van het slachtoffer en vastgesteld dat de onderzochte materialen met elkaar overeenkomen. Het betreft zogenaamd "zwaar beton". Daarbij wordt aangegeven dat zwaar beton veel minder vaak voorkomt dan gewoon beton.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de hierboven beschreven onderzoeksresultaten in combinatie met de beschadigingen op de deur van de woonkamer en op de vloer bij de entree van de hal naar de woonkamer de conclusie dat het slachtoffer nabij de deur tussen de woonkamer en de hal van de woning om het leven is gebracht, dat zij vervolgens naar haar slaapkamer is overgebracht en dat zij met de op de voorzolder aangetroffen stukken beton op haar hoofd is geslagen.
Gezien de verklaring van verdachte dat hij op zondagmiddag 9 januari om 16.00 uur naar mevrouw [slachtoffer] is gegaan en haar daar in leven heeft aangetroffen, en het door de forensisch arts vastgestelde tijdstip van overlijden, is mevrouw [slachtoffer] overleden op een tijdstip gelegen tussen zondagmiddag 9 januari 2005 om 16.00 uur en dinsdagmorgen 11 januari 2005 om 07.00 uur.
Daderschap van verdachte.
2.1 Het slachtoffer is de oma van verdachte. Verdachte heeft in de zomer van 2004 enkele maanden bij mevrouw [slachtoffer] gewoond. Zij heeft hem half augustus 2004 uit de woning gezet, blijkens verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 1]. Op zondag 9 januari 2005 heeft hij haar voor het eerst weer bezocht.
Verdachte heeft verklaard dat hij op zondag 9 januari 2005 omstreeks 16.00 uur naar de woning van mevrouw [slachtoffer] is gegaan. Hij is later die dag weer weggegaan. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte omstreeks 23.00 uur in zijn woning aan de 7e Reitstraat kwam en de nacht van zondag op maandag in die woning heeft doorgebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij maandagmiddag naar de woning van het slachtoffer is teruggekeerd. Verdachte heeft vanaf dat moment in de woning aan de Boschmeersingel 21a te 's-Hertogenbosch gewoond tot aan zijn aanhouding vrijdagochtend 14 januari 2005 omstreeks 01.00 uur. Verdachte heeft de woning enkele keren verlaten voor het doen van boodschappen. Dinsdagmiddag is hij naar de 7e Reit geweest om zijn kleding om te wisselen. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het verlaten van de woning de woning steeds heeft afgesloten.
2.2 Verdachte ontkent dat hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Volgens verdachte wist hij niet dat mevrouw [slachtoffer] was overleden. Hij zou in de dagen dat hij in de woning heeft gewoond (het lichaam van) het overleden slachtoffer niet hebben gezien. Hij zou uit respect voor haar privacy de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] niet hebben betreden. Ook heeft hij geen bloed waargenomen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de slaapkamer van het slachtoffer niet heeft betreden, het slachtoffer niet heeft gezien en dat hij niet wist dat ze was overleden niet geloofwaardig. Verdachte heeft vier dagen in de woning gewoond. Het betreft een kleine seniorenwoning. Volgens de verklaring van verdachte zou hij mevrouw [slachtoffer], toen hij maandag bij haar woning kwam, tegen zijn verwachting in niet in haar woning hebben aangetroffen. Ze zou hem verteld hebben dat ze maandag thuis zou zijn. Ook uit de voorraad levensmiddelen kon worden afgeleid dat mevrouw [slachtoffer] niet van plan was haar woning voor langere tijd te verlaten. Verdachte maakte zich, zo verklaarde hij ter terechtzitting, vanwege haar afwezigheid zorgen om mevrouw [slachtoffer]. Indien de verklaring van verdachte dat hij mevrouw [slachtoffer] miste en zich zorgen maakte juist zou zijn is het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte vervolgens het hele huis heeft doorzocht met uitzondering van haar slaapkamer. Ook wekt het bevreemding dat verdachte in die situatie niet verder op zoek is gegaan naar mevrouw [slachtoffer] en contact heeft opgenomen met bekenden van mevrouw [slachtoffer] zoals tante [getuige 1] of zijn moeder.
Nu het dossier bovendien diverse bewijsmiddelen bevat die er op duiden dat verdachte in de slaapkamer is geweest, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] niet heeft betreden kennelijk leugenachtig.
2.3 Bij het dactyloscopisch onderzoek is van een aantal bij het onderzoek in de woning van het slachtoffer veiliggestelde dactyloscopische sporen vastgesteld dat zij afkomstig zijn van verdachte, te weten:
- een afdruk van de rechterhandpalm op het kozijn van de deur woonkamer/slaapkamer, waarvan de technische recherche stelt dat de afdruk gelet op de verschijningsvorm kennelijk veroorzaakt is bij een geopende slaapkamerdeur;
- een vingerafdruk op de spiegeldeur in de slaapkamer;
- een vingerafdruk op het glazen olifantje dat op het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen;
- een vingerafdruk op de vaas die is aangetroffen naast het lichaam van het slachtoffer.
Verdachte heeft voor de aanwezigheid van de vingerafdrukken op het olifantje en de vaas wisselende verklaringen afgelegd. Bij de politie heeft hij verklaard dat zijn vingerafdrukken op de voorwerpen zouden zijn geplaatst in een eerdere periode (de zomer van 2004) dat hij bij het slachtoffer heeft gewoond. Nadat hem was voorgehouden dat dat, gezien de tijd die sindsdien is verstreken en gelet op het feit dat het slachtoffer blijkens verklaringen van getuigen zeer proper was, niet goed mogelijk was, heeft hij ter zitting verklaard dat hij op één van de dagen tussen 10 en 13 januari 2005 de kast in de woonkamer heeft schoongemaakt en daarbij het olifantje en de vaas, die zich bevonden in die kast, opzij heeft gezet. Hoe het olifantje en de vaas vervolgens in de slaapkamer op en bij het lichaam van het slachtoffer terecht zijn gekomen kan hij niet verklaren.
2.4 Bij het luminolonderzoek, uitgevoerd op 16 februari 2005, waarbij ondermeer aan het op het slachtoffer aangetroffen bedlinnen een onderzoek is ingesteld, zijn op twee dekbedhoezen fragmenten van een schoenspoor aangetroffen, waarvan de technische recherche vaststelt dat het profiel past in de profilering van de Timberlandschoenen van verdachte.
De rechtbank acht gelet op het feit dat verdachte in de woning heeft verbleven, dat hij in die periode Timberlandschoenen heeft gedragen en dat op de Timberlandschoenen bloed van het slachtoffer is aangetroffen aannemelijk dat het schoenspoor afkomstig is van de Timberlandschoenen van verdachte.
2.5 Dat verdachte geen bloed zou hebben gezien is onwaarschijnlijk gelet op de bloedsporen die op de kleding van verdachte zijn aangetroffen. Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van de bloedsporen afkomstig van het slachtoffer op zijn kleding. Bovendien zijn er bij het luminolonderzoek op 19 januari 2005 in de woonkamer schoensporen aangetroffen, waarvan wordt vastgesteld dat zij kennelijk geplaatst zijn met sterk verdund bloed. Een schoenspoor werd door de technische recherche vergeleken met de Timberlandschoenen van verdachte. Daarbij is gebleken dat de profilering van het schoenspoor en de linker Timberlandschoen van verdachte voor zover waarneembaar overeenkomt en de afmetingen praktisch/nagenoeg overeenkomen. Hoewel door ontbreken van overeenkomende karakteristieken niet kon worden vastgesteld dat het spoor is veroorzaakt met de betreffende Timberlandschoen acht de rechtbank dit gezien de wel vastgestelde overeenkomsten, gevoegd bij het feit dat verdachte de Timberlandschoenen op dagen dat hij in de woning van het slachtoffer verbleef heeft gedragen en in samenhang met het op de Timberlandschoenen aangetroffen bloed afkomstig van het slachtoffer, wel aannemelijk.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd wettig en overtuigd is bewezen dat verdachte mevrouw [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Verdachte had toegang tot de woning van het slachtoffer en heeft in de periode waarin het slachtoffer is overleden in de woning verbleven. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen dat er in die periode andere personen dan verdachte in de woning van het slachtoffer zijn geweest. Er zijn geen braaksporen aangetroffen in de woning. Verdachte heeft bij het verlaten van de woning de woning steeds afgesloten. De vingerafdrukken van verdachte op het olifantje en de vaas, de schoensporen en het bloed van het slachtoffer op de kleding van verdachte laten redelijkerwijs geen andere uitleg dan dat verdachte is betrokken bij de dood van mevrouw [slachtoffer]. De door verdachte afgelegde verklaringen dat hij niet in de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] is geweest en dat hij in de woning geen bloed heeft gezien beoordeelt de rechtbank als kennelijk leugenachtig. Verdachte heeft deze verklaringen afgelegd om de waarheid, te weten dat hij mevrouw [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, te verhullen.
De raadsman heeft geopperd dat verdachte mogelijk alleen betrokken is geweest bij het schoonmaken van de bebloede woonkamer en zodanig is geschrokken van wat hij zag dat hij, mede ingegeven door zijn stoornis, geen actie heeft ondernomen richting politie dan wel familie.
De rechtbank acht deze mogelijkheid niet reëel, nu verdachte zelf hieromtrent geen enkele opening van zaken heeft gegeven en uitsluitend heeft ontkend het levenloze slachtoffer te hebben gezien en voorts geen verklaring heeft kunnen geven voor het bloed van het slachtoffer op zijn kleding.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de voorlopige hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie de ter beschikkingstelling van verdachte gevorderd, met verpleging van overheidswege.
De op te leggen straf en maatregel.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten bezware van verdachte heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het navolgende.
Verdachte heeft met zijn daad het leven ontnomen aan zijn eigen oma en heeft daardoor onherstelbaar leed toegebracht aan haar nabestaanden. Hij is er niet voor teruggeschrokken om zeer veel geweld te gebruiken tegen een 73-jarige vrouw. Aannemelijk is dat zij heeft geleden, nu alle verwondingen bij leven zij toegebracht. Het slachtoffer heeft in haar laatste momenten ongetwijfeld doodsangsten uitgestaan, mogelijk in de wetenschap dat haar eigen kleinzoon haar om het leven zou brengen. De dood van mevrouw [slachtoffer] heeft grote onrust veroorzaakt in de gemeenschap in het algemeen en in haar directe omgeving in het bijzonder. Gevoelens van angst en onveiligheid worden door dit feit aangewakkerd en versterkt. Tenslotte weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel
uit het algemeen documentatieregister reeds eerder is veroordeeld terzake geweldsmisdrijven.
Bij de oplegging van de gevangenisstraf heeft de rechtbank bovendien rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit, gelet op de conclusie in het hierna te noemen rapport, slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de rechtbank:
Op 11 mei 2005 hebben de psychiater A.C. Bruijns en de psycholoog F.A.M.M. Koenraadt, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusies luiden onder meer:
Resumerend kan worden gesteld dat bij betrokkene een gedragsstoornis is ontstaan, waarna zich een beeld van schizofrenie is gaan ontwikkelen. Bij het tenlastegelegde, indien bewezen, heeft betrokkene gehandeld onder invloed van de beschreven schizofrene problematiek, waarin hij zich niet adequaat op het slachtoffer heeft kunnen afstemmen.
Op grond van het bovenstaande achten wij betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde, indien bewezen.
Het recidivegevaar is ons inziens groot. Vooral mensen in de directe omgeving van betrokkene zullen ook in de toekomst een aanzienlijk risico lopen slachtoffer te worden van een uitbarsting van extreem geweld.
Onderzoekers adviseren derhalve aan verdachte de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een minder ingrijpende maatregel is naar het oordeel van onderzoekers ontoereikend in verband met de ernst van de stoornis, in combinatie met het bij betrokkene ontbreken van enige vorm van besef en inzicht in zijn eigen stoornis.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
Nu ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en er voorts sprake is van gevaar voor herhaling van dergelijke feiten, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist.
Het betoog van de raadsman dat de maatregel niet kan worden opgelegd omdat in de adviezen niet is te lezen of verdachte te behandelen is, wordt verworpen. De vraag of verdachte behandeld kan en wil worden, is niet van doorslaggevend belang bij het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling. De maatregel van ter beschikkingstelling heeft primair tot doel het beveiligen van de samenleving tegen onaanvaardbare risico's die het gedrag van betrokkene oplevert.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten lastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten lastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.A. Brouwer en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 18 augustus 2005.
Mr. Schneider is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 01/845012-05 pag. 11