ECLI:NL:RBSHE:2005:AT9857

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
110594 HA ZA 04-1120
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in verband met arbitrageovereenkomst

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank 's-Hertogenbosch, heeft de rechtbank op 20 juli 2005 uitspraak gedaan in een incident betreffende de onbevoegdheid van de rechtbank. De eiseres, Martens Cartonnages BV, had een vordering ingesteld tegen [de man], die zich op zijn beurt beriep op een arbitrageovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor een beroep op onbevoegdheid op grond van een arbitrageovereenkomst, de partij die zich daarop beroept, dit in de eerste schriftelijke conclusie moet doen. De Hoge Raad heeft in eerdere jurisprudentie bepaald dat dit beroep tijdig moet worden ingediend, anders kan het niet meer worden opgeworpen. In dit geval had [de man] zijn beroep op onbevoegdheid niet in zijn eerste conclusie ingediend, maar pas later in de procedure. Hierdoor heeft hij impliciet de bevoegdheid van de rechtbank aanvaard door eerst een conclusie tot vrijwaring in te dienen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [de man] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 27 juli 2005 opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie van partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 110594 / HA ZA 04-1120
Vonnis in incident van 20 juli 2005
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARTENS CARTONNAGES BV,
gevestigd te Helmond,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. J.J.J.M.D. Maas,
tegen
[de man],
wonende te Boxtel,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. C.A.J.M. Snijders,
advocaat mr. A.W. Kouwets te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Martens en [de man] genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 april 2004;
- incidentele conclusie van eis tot vrijwaring;
- conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident;
- vonnis in het vrijwaringsincident van 24 november 2004;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
- de incidentele conclusie van antwoord op de exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van repliek in de hoofdzaak.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Bij incidentele conclusie vordert [de man] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen. Hij legt aan deze vordering ten grondslag dat niet deze rechtbank, maar een arbiter ter zake bevoegd is. [de man] voert hiertoe aan dat hij met Martens overeenkomsten is aangegaan onder toepasselijkheid van de Leveringsvoorwaarden voor de Grafische Industrie.
Artikel 21 van deze Leveringsvoorwaarden bevat een arbitraal beding dat luidt:
"Alle geschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de leverancier dan wel van nadere tussen hen gesloten overeenkomsten, zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het reglAement van de stichting Scheidsgerecht voor de Grafische Industrie, gevestigd te Amstelveen aan de Startbaan 10 (Postbus 220, 1180 AE Amstelveen)."
[de man] stelt zich op het standpunt dat partijen derhalve arbitrage zijn overeengekomen en de rechtbank zich mitsdien in de hoofdzaak op grond van artikel 1022 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) onbevoegd dient te verklaren.
2.2. Martens Cartonnages BV voert als verweer tegen de incidentele vordering het volgende aan.
[de man] heeft bij incidentele conclusie van eis tot vrijwaring de mogelijkheid gehad om de thans bij incidentele conclusie van eis van 9 maart 2005 opgeworpen exceptie van onbevoegdheid naar voren te brengen. [de man] heeft dat niet gedaan, hetgeen ingevolge artikel 128 lid 3 Rv. en 203 lid 3 Rv. ertoe leidt dat de exceptie van onbevoegdheid niet meer kan worden opgeworpen.
Daarnaast stelt Martens zich op het standpunt dat de rechtbank zich in haar tussenvonnis van 24 november 2004 al (voor een gedeelte) inhoudelijk uitgesproken heeft in deze zaak, zodat het onmogelijk is voor [de man] om de zaak aan de rechtsmacht van de rechtbank te onttrekken.
Ten slotte stelt Martens dat [de man] op grond van artikel 128 lid 3 Rv. reeds in zijn conclusie van 7 juli 2004 voor antwoord in de hoofdzaak had dienen te concluderen. Nu hij zulks heeft nagelaten, dient op zijn conclusie van antwoord in de hoofdzaak van 9 maart 2005 geen acht meer te worden geslagen.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4. Wil een partij ontvangen kunnen worden in haar beroep op onbevoegdheid van de
rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt wegens een overeenkomst tot arbitrage, dan dient zij zich "voor alle weren" op het bestaan van zodanige overeenkomst te beroepen (art. 1022 lid 1 Rv.). De Hoge Raad heeft deze regel aldus uitgelegd dat voor een zodanig beroep voldoende, maar tevens noodzakelijk is dat die partij de onbevoegdheid inroept in de eerste namens of door haar genomen schriftelijke conclusie (HR 29 april 1994; NJ 1994, 488).
In het onderhavige geval was de eerste door [de man] ingediende conclusie haar incidentele conclusie van eis tot vrijwaring, ingediend op 7 juli 2004, welke heeft geleid tot het vonnis van 24 november 2004. Het beroep op onbevoegdheid van de rechtbank is aldus niet gedaan in de eerste door [de man] ingediende conclusie, maar pas later in de procedure.
Hoewel in dit geval wèl voldaan is aan het bepaalde in artikel 1022, lid 1 Rv, er was immers door [de man] nog geen verweer opgeworpen, dient de door de Hoge Raad geformuleerde regel in verband met een goede procesorde strikt te worden toegepast. Door (eerst) een conclusie tot vrijwaring te nemen heeft [de man] impliciet de bevoegdheid van de rechtbank aanvaard. Het gaat dat niet aan om daar zonder enige nadere motivering op terug te komen door een beroep op (nota bene door de wederpartij gehanteerde) algemene voorwaarden.
2.5. Het voorgaande leidt tot afwijzing van de incidentele eis van [de man]. De overige weren van Martens behoeven dan ook geen bespreking meer.
2.6. [de man] zal in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, nu uit het voorgaande volgt dat hij dit incident nodeloos heeft veroorzaakt.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst de incidentele vordering van [de man] af;
3.2. veroordeelt [de man] in de kosten van het incident, aan de zijde van Martens Cartonnages BV tot op heden begroot op € 894,00.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 juli 2005 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie van partijen.
Houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2005.