ECLI:NL:RBSHE:2005:AT6266

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
123824/FT-RK 05.376
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een schuldenaar met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 mei 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van een schuldenaar, ingediend door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het College Zorgverzekeringen (CZ). Het UWV vorderde een bedrag van € 16.707,51 wegens verschuldigde premies op grond van de Wet SUWI, de Werkloosheidswet en de Wet Arbeidsongeschiktheid. Het CZ vorderde een bedrag van € 10.257,49 ter zake van premies op grond van de Ziekenfondswet. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat een faillietverklaring alleen mogelijk is als er sprake is van meerdere schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen andere schuldeisers zijn dan het UWV, en dat het CZ niet kan worden aangemerkt als zelfstandig inningsbevoegd schuldeiser. Dit betekent dat het CZ niet kan worden beschouwd als een crediteur in de zin van de Faillissementswet. De rechtbank concludeert dat er geen verdeling van het vermogen van de schuldenaar onder verschillende schuldeisers kan plaatsvinden, omdat er slechts één crediteur is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke regeling die de rol van het UWV en het CZ in de invordering van premies regelt, en dat een faillissement in dit geval niet de juiste weg is voor de verdeling van de vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector civiel recht
AFWIJZING VERZOEK FAILLIETVERKLARING
Rekestnummer : 123824/FT-RK 05.376
De Rechtbank 's-Hertogenbosch.
Gezien het verzoekschrift, ingediend ter griffie van deze rechtbank op 4 maart 2005 door de procureur mr. B.M. Lips te Sint Oedenrode namens:
1. UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN
gevestigd te Amsterdam
2. COLLEGE ZORGVERZEKERINGEN
gevestigd te Amstelveen,
strekkende tot faillietverklaring van:
[de man]
[adres]
[woonplaats]
Gelet op het verhandelde in raadkamer van 25 mei 2005.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) stelt op grond van de Wet Suwi, de Werkloosheidswet en de Wet Arbeidsongeschiktheid als beheerder van het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Arbeidsongeschiktheidsfonds, de Wachtgeldfondsen en de Arbeidsongeschiktheidskas te vorderen te hebben een bedrag van € 16.707,51 wegens uit hoofde van genoemde wetten verschuldigde premies, zoals tot uitdrukking gebracht in terzake aan [de man] gepresenteerde premienota's.
Het College Zorgverzekeringen (CZ) stelt dat zij als beheerder van de Algemene Kas van [de man] te vorderen heeft een bedrag van € 10.257,49 ter zake van op grond van de Ziekenfondswet (Zfw) verschuldigde premies, waarvoor aan [de man] premienota's zijn verzonden.
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
In zijn arrest van 22 maart 1985 (NJ 1985/548 m.nt. G) heeft de Hoge Raad als uitgangspunt vooropgesteld dat het stelsel van de Faillissementswet beoogt een verdeling door de curator van het vermogen van de schuldenaar onder diens gezamenlijke schuldeisers. Hieruit volgt volgens de Hoge Raad in datzelfde arrest dat 'voor faillietverklaring geen plaats is ten aanzien van een schuldenaar die niet meer dan een schuldeiser heeft'.
'Is er slechts één crediteur die op betaling wacht, zij het met meerdere vorderingen op de schuldenaar, dan dient een bijzondere, niet een algemene executie plaats te vinden' (aldus Polak-Wessels I, Kluwer 1999, p. 93 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
Artikel 15 leden 3 en 5 Ziekenfondswet bepalen (voor zoveel hier van belang):
'3. De werkgever is gehouden zowel de door de verzekerde als door hem zelf verschuldigde premie te betalen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de verschuldigde premie vast voor alle sectoren van het bedrijfs- en beroepsleven en vordert deze in overeenkomstig de bepalingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen.
5.Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stort de ontvangen bedragen in de Algemene Kas. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld betreffende de afdracht en de verantwoording van de ontvangen bedragen'.
Voornoemde bepalingen in onderling verband en samenhang bezien brengen de rechtbank tot de conclusie dat het UWV krachtens wetsbepaling de exclusief aangewezen instantie is waar het betreft de vaststelling van de ingevolge de Ziekenfondswet verschuldigde premies alsook de invordering daarvan. De enkele omstandigheid dat het UWV krachtens het 5e lid van art. 15 Zfw gehouden is de op grond van de Ziekenfondswet verschuldigde premies te storten in de Algemene kas, waarvan het CZ de beheerder is (art. 1q lid 2 Zfw: Het College zorgverzekeringen is belast met het beheer van de Algemene Kas.'') en daarmee ook materieel belanghebbende partij bij de betaling ervan heeft niet tot gevolg dat het CZ als crediteur van de door het UWV geïnde premies moet worden beschouwd.
Het CZ kan niet worden aangemerkt als zelfstandig inningsbevoegd schuldeiser zodat zij om die reden in haar verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij ontbeert de ingevolge art. 6 lid 3 Faillissementswet vereiste kwaliteit van schuldeiser.
Aangezien de rechtbank niet gebleken is dat [de man] nog andere schuldeisers (naast het UWV) onbetaald laat ziet de rechtbank in het licht van de hiervoor aangehaalde rechtspraak geen verdelende taak voor de faillissementscurator weggelegd. Immers, ook al dient een deel van het door het UWV te incasseren bedrag uiteindelijk in de door het CZ beheerde Algemene Kas terecht te komen, dan nog is een faillissement voor de verdeling van het vermogen van de schuldenaar over de verschillende kassen zinloos. Er is immers een wettelijke regeling getroffen op grond waarvan UWV gehouden is de door haar geïncasseerde bedragen te verdelen. In het kader van een eventuele uitdeling heeft de curator ter zake de onbetaald gebleven vorderingen zoals vermeld in het inleidend verzoekschrift alleen met het UWV als crediteur van doen.
Op vorenstaande gronden dient het verzoek te worden afgewezen.
BESCHIKKENDE:
Wijst het verzoek af.
Gedaan in raadkamer van de rechtbank voornoemd van heden 25 mei 2005 door mr. W. Schoorlemmer, rechter in deze rechtbank, in tegenwoordigheid van T.G.M. Schelle, griffier.