ECLI:NL:RBSHE:2005:AT3307

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
109604 EX RK 04-136
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • A. Adang
  • J. Strijbos
  • M. Schoorlemmer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de begrippen 'dezelfde feiten' en 'berechting' in het kader van de Schengen uitvoeringsovereenkomst en Schengen Informatie Systeem

Deze beschikking van de Rechtbank 's-Hertogenbosch betreft een verzoekschrift dat op 19 april 2004 is ingediend. De zaak draait om de uitleg van de begrippen 'dezelfde feiten' en 'berechting' zoals genoemd in artikel 54 van de Schengen uitvoeringsovereenkomst (SUO). De rechtbank heeft eerder op 16 juli 2004 een beschikking gegeven waarin werd bepaald dat de republiek Italië moest worden opgeroepen voor de voortzetting van de mondelinge behandeling, die op 26 januari 2005 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn de partijen verschenen, waaronder de verzoeker, de Staat der Nederlanden en de republiek Italië, vertegenwoordigd door een afgevaardigde.

De verzoeker, aangeduid als [de man], heeft aangevoerd dat het onrechtmatig is dat de Italiaanse justitiële autoriteiten niet reageren op zijn verzoeken. De republiek Italië heeft verweer gevoerd en betoogd dat er geen sprake is van 'berechting' in de zin van artikel 54 SUO, omdat de vrijspraak in Italië niet betekent dat er geen vervolging had mogen plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zich gedeeltelijk hebben voorgedaan op het grondgebied van Nederland, wat van invloed is op de toepassing van de SUO.

De rechtbank heeft prejudiciële vragen geformuleerd voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, met betrekking tot de interpretatie van 'dezelfde feiten' en 'berechting'. De vragen zijn gericht op de betekenis van deze termen in het kader van de Schengen uitvoeringsovereenkomst, met specifieke verwijzingen naar de feiten van de zaak van [de man]. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst en verdere beslissingen aangehouden totdat er duidelijkheid is van het Hof.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Zaaknummer : 109604 / EX RK 04-136
Datum beschikking :23 maart 2005
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het op 19 april 2004 ter griffie ingediende verzoekschrift met bijlagen namens:
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procureur mr. A.J. van de Rakt,
gericht tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage,
en
DE REPUBLIEK ITALIË,
waarvan de zetel is gevestigd te Rome,
verweerder,
verschenen bij de heer [afgevaardigde].
Partijen zullen hierna [de man], de Staat en de republiek Italië worden genoemd.
1. Inleiding
In deze zaak is eerder een beschikking gegeven op 16 juli 2004, waarbij onder meer is bepaald dat voor de voortzetting van de mondelinge behandeling de republiek Italië diende te worden opgeroepen. De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2005. Partijen zijn verschenen, verzoeker bijgestaan door zijn procureur voornoemd, de Staat bij zijn advocaat mr. C.M. Bitter en de republiek Italië vertegenwoordigd door de heer [afgevaardigde], en hebben hun standpunten (verder) doen bepleiten. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2. De verdere beoordeling
2.1. [de man] heeft onder meer aangevoerd dat hij nimmer door de Italiaanse justitiële autoriteiten is gedagvaard zodat hij zich niet op behoorlijke wijze tegen de jegens hem ingebrachte beschuldigingen heeft kunnen verweren, dat het Italiaanse vonnis volgens mededeling van het KLPD onherroepelijk is en dat hij van de zijde van de Italiaanse autoriteiten nimmer iets over zijn veroordeling heeft vernomen. Volgens [de man] is een en ander is in strijd met artikel 6 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EV) en daarmee onrechtmatig.
Door de republiek Italië is een afschrift van het vonnis van de arrondissementsrechtbank van Milaan van 22 november 1999, als bedoeld onder 2.2 van de beschikking van 16 juli 2004, in het geding gebracht. Uit dat vonnis blijkt dat [de man] is gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting in de strafzaak waarin voormeld vonnis is gewezen. Het vonnis is bij verstek gewezen nu [de man] niet is verschenen. De stellingen van [de man] dat hij niet is gedagvaard is derhalve niet juist. Reeds daarom gaat zijn daarmee verband houdende stelling dat er sprake is van strijd met artikel 6 EV en onrechtmatig handelen jegens hem, niet op. Voorts staat niet alleen volgens mededeling van de republiek Italië ter zitting van 26 januari 2005 tegen dat vonnis nog een rechtsmiddel open maar ook in het geval dat niet zo zou zijn brengt dat nog niet mee dat er sprake is van strijd met artikel 6 EV en onrechtmatig handelen jegens [de man]. Dat [de man] van de zijde van de Italiaanse autoriteiten nimmer iets over zijn veroordeling heeft vernomen is weliswaar niet betwist maar brengt evenmin mee dat er sprake is van schending van artikel 6 EV en onrechtmatig handelen van de republiek Italië jegens [de man]. Van een niet rechtmatige signalering kan op deze gronden dan ook niet worden gesproken.
2.2. Volgens [de man] heeft de republiek Italië voorts niet voldaan aan het bepaalde in de artikelen 57 en 95, tweede lid, SUO hetgeen volgens hem eveneens onrechtmatig is.
Artikel 57 SUO bepaalt in welk geval een overeenkomstsluitende partij een andere overeenkomstsluitende partij om de nodige inlichtingen verzoekt. Daarbij is bepaald dat dit verzoek wordt gedaan indien de overeenkomstsluitende partij dat nodig acht. Reeds omdat er geen sprake is van een verplichting maar van een bevoegdheid tot het inwinnen van inlichtingen kan het nalaten daarvan niet onrechtmatig worden geacht en niet leiden tot de conclusie dat de signalering niet rechtmatig zou zijn.
Artikel 95 SUO bepaalt onder meer dat de signalerende overeenkomstsluitende partij vóór de signalering nagaat of aanhouding op grond van het nationale recht van de aangezochte overeenkomstsluitende partij is toegestaan en dat zij bij twijfel verplicht is de overeenkomstsluitende partijen vooraf te raadplegen. Voor zover de republiek Italië zou hebben nagelaten dienovereenkomstig te handelen levert dat nog geen onrechtmatigheid jegens [de man] op en brengt dat nog niet mee dat de signalering niet rechtmatig zou zijn.
2.3. [de man] heeft nog aangevoerd dat het onrechtmatig is dat de Italiaanse justitiële autoriteiten niet reageren op hetgeen waarop [de man] hen door tussenkomst van het KLPD heeft gewezen. Wat daar verder ook van zij, het niet reageren brengt nog niet mee dat de signalering op zichzelf jegens [de man] niet rechtmatig moet worden geacht.
2.4. De republiek Italië heeft verweer gevoerd tegen de stelling van [de man] dat hij op grond van het bepaalde in artikel 54 SUO nimmer door of namens de Italiaanse staat vervolgd had mogen worden en dat alle met die vervolging verband houdende handelingen onrechtmatig zijn. Volgens de republiek Italië is bij vonnis van 23 juni 1983 ten aanzien het onder 1 ten laste gelegde feit, de invoer van een hoeveelheid heroïne vanuit Italië naar Nederland op 26 maart 1983, gegeven de vrijspraak voor dit feit, geen uitspraak gedaan over de schuld van [de man]. Er is volgens de republiek Italië ten aanzien van dat feit geen sprake van berechting als bedoeld in artikel 54 SUO zodat [de man] in Italië voor de uitvoer van heroïne opnieuw vervolgd en, in aanmerking nemende dat er aanvullend bewijs was aangaande de betrokkenheid van [een persoon]], veroordeeld mocht worden. Het ne bis in idem beginsel zoals neergelegd in artikel 54 SUO is volgens de republiek Italië niet geschonden. Bovendien heeft de republiek Italië een verklaring als bedoeld in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder a SUO afgelegd, zodat zij niet door artikel 54 SUO is gebonden.
2.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 54 SUO kan, voor zover hier van belang, een persoon die bij onherroepelijk vonnis door een overeenkomstsluitende partij is berecht, door een andere overeenkomstsluitende partij niet worden vervolgd terzake van dezelfde feiten.
[de man] is in Nederland vervolgd voor (1) de invoer van een hoeveelheid van ongeveer 5500 gram heroïne vanuit Italië in Nederland op of omstreeks 26 maart 1983, samen met [een persoon] 2] het aanwezig hebben van een hoeveelheid van ongeveer 1000 gram heroïne in Nederland in of omstreeks de periode van 27 tot en met 30 maart 1983, en (3) het voorhanden hebben van vuurwapens met munitie in Nederland in de maand maart 1983. Feit 1 is niet wettig en overtuigend bewezen verklaard en [de man] is daarvan vrijgesproken. Voor de feiten 2 en 3 is hij veroordeeld. In Italië is [de man] samen met anderen vervolgd voor het op of omstreeks 27 maart 1983 in bezit hebben en samen met een ander, [een persoon]], meerdere keren naar Nederland exporteren van een aanzienlijke hoeveelheid, ongeveer 5 kilo, heroïne met als verzwarende omstandigheid dat hij gehandeld heeft als lid van een criminele organisatie. Hij is hiervoor, behoudens de verzwarende omstandigheid, veroordeeld.
2.5.1. De republiek Italië heeft zich beroepen op de uitzondering van artikel 55, eerste lid aanhef en onder a, SUO. Dit beroep kan reeds niet slagen omdat de feiten zich ook gedeeltelijk hebben voorgedaan op het grondgebied van Nederland en ingevolge het slot van voormelde bepaling de uitzondering niet van toepassing is indien de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partij waarin het vonnis werd gewezen.
2.5.2. Voor de toepassing van artikel 54 SUO is van belang of er sprake is van berechting in Nederland terzake dezelfde feiten als waarvoor [de man] in Italië is vervolgd. Indien dat het geval is dan had [de man] in Italië niet vervolgd mogen worden voor die feiten en is de opname van de signalerende gegevens dienaangaande niet rechtmatig. Het relevante feitencomplex in deze zaak komt er op neer dat [de man] rond 27 maart 1983 een partij van ongeveer 5 kilogram heroïne in Italië in bezit had, dat deze heroïne vanuit Italië naar Nederland is vervoerd en dat [de man] in de periode van 27 tot 30 maart 1983 een hoeveelheid van 1000 gram van die partij heroïne aanwezig heeft gehad. Voor beantwoording van de vraag of het aanwezig hebben van ongeveer 1000 gram heroïne in Nederland in of omstreeks de periode van 27 tot en met 30 maart 1983 hetzelfde feit is als het in bezit hebben van ongeveer 5 kilogram heroïne in Italië op of omstreeks 27 maart 1983, is van belang wat dient te worden verstaan onder 'dezelfde feiten' als bedoeld in artikel 54 SUO. Hetzelfde geldt voor de vraag of het bij de export van heroïne van Italië naar Nederland en de import van heroïne vanuit Italië in Nederland om dezelfde feiten gaat als bedoeld in artikel 54 SUO, in aanmerking nemende ook dat de medeverdachten van [de man] niet geheel dezelfde zijn. Voorts dient te worden vastgesteld of [de man] voor wat betreft de import van heroïne moet worden geacht te zijn berecht in Nederland, gegeven de vrijspraak wegens gebrek aan bewijs van de import van heroïne. Van belang daarbij is wat onder 'berecht' in de zin van de SUO moet worden verstaan, meer in het bijzonder of daaronder vrijspraak dient te worden begrepen. Aangezien de beantwoording van deze vragen de uitleg van de SUO noodzakelijk maakt acht de rechtbank het aangewezen hieromtrent prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te stellen. De rechtbank zal in verband daarmee de behandeling van deze zaak schorsen en na te melden vragen aan voornoemd Hof voorleggen.
3. De beslissing
De rechtbank:
verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de navolgende vragen te beantwoorden:
1. wat dient te worden verstaan onder dezelfde feiten in de zin van artikel 54 SUO? (Is het aanwezig hebben van ongeveer 1000 gram heroïne in Nederland in of omstreeks de periode van 27 tot en met 30 maart 1983 hetzelfde feit is als het in bezit hebben van ongeveer 5 kilogram heroïne in Italië op of omstreeks 27 maart 1983, in aanmerking nemende dat de partij heroïne in Nederland onderdeel uitmaakte van de partij heroïne in Italië? Is de export van een partij heroïne van Italië naar Nederland hetzelfde feit als de import van dezelfde partij heroïne vanuit Italië in Nederland, in aanmerking nemende ook dat de medeverdachten van [de man] in Nederland en Italië niet geheel dezelfde zijn. ? Is er ten aanzien van het geheel van handelingen bestaande in bezit in Italië, export uit Italië, import in Nederland, aanwezig hebben in Nederland van bedoelde heroïne sprake van 'dezelfde feiten'?)
2. is er sprake van berechting van een persoon als bedoeld in artikel 54 van de SUO indien het aan die persoon ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is verklaard en die persoon daarvan bij vonnis is vrijgesproken?
schorst de behandeling van onderhavige zaak en houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mrs. Adang, Strijbos en Schoorlemmer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.