RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/089047-03
Uitspraakdatum: 29 maart 2005
Verkort vonnis van de economische politierechter in bovengenoemde rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) 1943,
wonende te (woonplaats), (adres),
thans verblijvende te: (verblijfadres) (verblijfplaats).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2005.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 januari 2005. Aan verdachte is tenlastegelegd:
dat hij op of omstreeks 6 juni 2003 in de gemeente Someren, zijnde dit binnen
het vervoersbeperkingsgebied Nederweert, genoemd in bijlage I onderdeel 1
onder 2 behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet
opzettelijk AI-gevoelige dieren (kippen) heeft vervoerd;(zaak 2.1., pagina
664 en volgende alsmede 701 en volgende van het proces-verbaal)
(artikel 3 lid 1 onder a van voornoemde Regeling juncto artikel 30 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, strafbaar gesteld in artikel 1 onder
1e van de Wet op de economische delicten)
dat hij op of omstreeks 25 april 2003 in de gemeente Someren, zijnde dit
binnen het vervoersbeperkingsgebied Nederweert, genoemd in bijlage I onder 2
behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003, tezamen en
in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet
opzettelijk AI-gevoelige dieren (eenden en/of ganzen) heeft vervoerd;(zaak
2.2., pagina 667 en volgende alsmede 716 en volgende van het proces-verbaal)
(artikel 3 lid 1 onder a van voornoemde Regeling juncto artikel 30 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, strafbaar gesteld in artikel 1 onder
1e van de Wet op de economische delicten)
dat hij op of omstreeks 4 juni 2003 in de gemeente Maasbree, zijnde dit binnen
het vervoersbeperkingsgebied Nederweert, genoemd in bijlage I onderdeel 1
onder 2 behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003,
en/of in de gemeente Veghel, zijnde dit binnen het vervoersbeperkingsgebied
Gelderse Vallei-Beneden Leeuwen, genoemd in bijlage I onderdeel i onder 1
behorende bij voornomede Regeling, tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk AI-gevoelige dieren (kippen)
heeft vervoerd;(zaak 2.3., pagina 669 en volgende alsmede 724 en volgende van
het proces-verbaal)
(artikel 3 lid 1 onder a van voornoemde Regeling juncto artikel 30 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, strafbaar gesteld in artikel 1 onder
1e van de Wet op de economische delicten).
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de vijfde regel van feit 3 "bijlage I onderdeel i onder 1" vermeld in plaats van "bijlage I onderdeel 1 onder 1" en in de zesde regel van feit 3 staat "voornomede" vermeld in plaats van "voornoemde". De economische politierechter herstelt deze schrijffouten en leest telkens het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de economische politierechter.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de economische politierechter bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De economische politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
op 6 juni 2003 in de gemeente Someren, zijnde dit binnen het vervoersbeperkingsgebied Nederweert, genoemd in bijlage I onderdeel 1 onder 2 behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk AI-gevoelige dieren (kippen) heeft vervoerd.
op 25 april 2003 in de gemeente Someren, zijnde dit binnen het vervoersbeperkingsgebied Nederweert, genoemd in bijlage I onder 2 behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk AI-gevoelige dieren (eenden en ganzen) heeft vervoerd.
op 4 juni 2003 in de gemeente Maasbree, zijnde dit binnen het vervoersbeperkingsgebied Nederweert, genoemd in bijlage I onderdeel 1 onder 2 behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003, en in de gemeente Veghel, zijnde dit binnen het vervoersbeperkingsgebied
Gelderse Vallei- Beneden Leeuwen, genoemd in bijlage I onderdeel 1 onder 1 behorende bij voornoemde Regeling, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk AI-gevoelige dieren (kippen) heeft vervoerd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde feiten.
De strafbaarheid.
Kader
De ingrijpende gevolgen van de uitbraak begin 2003 van aviaire influenza (a.i.) in Nederland plaatsten de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor vergaande beleidsbeslissingen bij de bestrijding daarvan, waarbij verschillende belangen tegen elkaar afgewogen dienden te worden. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de Minister zich over dit onderwerp regelmatig heeft verstaan met de Tweede Kamer der Staten-Generaal en over de hoofdlijnen van zijn beleid politieke verantwoording heeft afgelegd. Het is primair de taak van de volksvertegenwoordiging om het algemene beleid van de Minister te toetsen.
Het is desondanks zeer wel mogelijk dat van de door de Minister gemaakte beleidskeuzen, reeds omdat het keuzen zijn, gesteld kan worden dat zij ook anders hadden kunnen uitvallen.
Daar, waar de toetsing van het beleid van de Minister in de politieke gremia thuishoort en heeft plaatsgevonden, past de rechter terughoudendheid bij de beoordeling daarvan.
Waar het bij een rechterlijke toetsing van het beleid om gaat, is de vraag of zij rechtens anders had moeten uitvallen. De toetsingsruimte van de rechter is derhalve beperkt, waarop hieronder zal worden teruggekomen.
In het kader van deze procedure zijn met name aan de orde de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 en het daarin vervatte vervoersverbod (artikel 3).
In de visie van de verdediging vormde het vervoersverbod een wezenlijk onderdeel van het destijds vigerende ruimingsbeleid en kan het daar niet los van worden gezien. Het ruimingsbeleid hield in dat gedurende een aantal maanden van 2003 in bepaalde gebieden (onder meer) gezond hobbypluimvee werd gedood, zulks teneinde Nederland zo snel mogelijk weer a.i.-vrij te krijgen.
De bevoegdheid van de Minister om in de gerezen crisis de maatregel tot ruiming van hobbypluimvee in te stellen en een vervoersverbod af te kondigen, was met name gestoeld op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWD) en de EU-richtlijn 92/40.
De economische politierechter hanteert als uitgangspunt dat de onderhavige, op een nationale wet en een communautaire richtlijn gebaseerde, crisisregelgeving te allen tijde diende te worden nageleefd, zulks behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden. De crisis diende immers zo snel en krachtig mogelijk te kunnen worden bestreden, hetgeen vrijwel onvermijdelijk met zich meebrengt dat offers moesten worden gebracht, zowel van overheidszijde als vanuit de maatschappij (bedrijven en particulieren).
Gevoerde verweren en verwerping daarvan
De raadslieden van verdachte hebben ter terechtzitting een aantal verweren gevoerd die zowel afzonderlijk als in onderling(e) verband en samenhang beschouwd tot ontslag van rechtsvervolging zouden moeten leiden.
De economische politierechter zal de gevoerde verweren verwerpen en wel om de volgende redenen:
- Onverbindendheid strafbepaling wegens strijd met een hogere regeling, buiten toepassing laten strafbepaling wegens doeloverschrijding c.q. strijd met het evenredigheidsbeginsel
Art. 36 lid 1 GWD luidt: "het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen".
Naar het oordeel van de economische politierechter heeft de Minister niet gehandeld in strijd met dit artikellid, reeds nu er sprake is van een redelijk doel, te weten de bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Er is voorts géén sprake van overschrijding van hetgeen ter bereiking van dat doel toelaatbaar was.
Van het gevoerde beleid en de daaruit voortvloeiende regelgeving kan wellicht achteraf gezegd worden dat de Minister een andere keuze had kunnen of zelfs moeten maken (zoals het vaccineren van hobbypluimvee), maar in het voorjaar van 2003 was sprake van een crisissituatie, waarbij veel op het spel stond en waarin doortastend moest worden opgetreden. De Minister was kennelijk van mening dat hij de belangen die aan de orde waren het best diende middels de door hem ingevoerde regelgeving, waarin hij werd gesteund door de Tweede Kamer. Naar het oordeel van de economische politierechter is sprake van een verdedigbare keuze, waarbij het doel de middelen heiligde en het evenredigheidsbeginsel werd geëerbiedigd.
Art. 350 lid 2 Sr luidt: "gelijke straf wordt toegepast op hem die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt".
Van strijd met dit artikellid is naar het oordeel van de economische politierechter geen sprake reeds nu de a.i.-gevoelige dieren niet wederrechtelijk werden geruimd. De Minister handelde immers op basis van de GWD en EU-richtlijn 92/40 en met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel.
Artikel 42 Sr luidt: "niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift".
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich niet kan beroepen op art. 42 Sr. De plicht om artt. 350 lid 2 Sr en 36 GWD na te leven werd opzij gezet door de plicht om in de gerezen crisissituatie mee te werken aan het ruimen van hobbypluimvee en het vervoersverbod na te leven.
- Rechtvaardigende noodtoestand
Van een rechtens relevant conflict van plichten kan - gelet op het voorgaande - niet gesproken worden. Een ieder, inclusief verdachte, heeft zich in crisissituaties als de onderhavige aan de dan vigerende regelgeving te houden. Niet aannemelijk is geworden dat in dezen voor verdachte bijzondere omstandigheden hebben gegolden die voor hem een uitzonderingspositie zouden rechtvaardigen.
-
Verontschuldigende noodtoestand
De economische politierechter acht het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte gedreven werd door een innerlijke gewetensdrang onvoldoende onderbouwd en zal het verweer reeds om die reden verwerpen.
De economische politierechter is van oordeel dat er ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
1(oud), 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten
1, 15, 30 en 131 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
1, 2, 3 en 15 van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 (oud).
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3: een geldboete van ? 2900,- subsidiair 58 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de economische politierechter gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.
Bij de strafoplegging zal de economische politierechter enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft met zijn optredens in de media onnodige onrust veroorzaakt in de maatschappij;
- verdachte was de drijvende kracht achter de door hem medegepleegde strafbare feiten;
- verdachte heeft geen blijk gegeven van berouw of spijt.
Bij de strafoplegging zal de economische politierechter anderzijds in het bijzonder rekening houden met het volgende uit de onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- sedert het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad is inmiddels geruime tijd verstreken (bijna twee jaar);
- de uitvoering van het beleid van de Minister heeft bij verdachte geleid tot gevoelens van verdriet en onmacht (waarvoor de economische politierechter begrip op kan brengen), tengevolge waarvan verdachte kennelijk geen andere uitweg heeft gezien dan het plegen van de strafbare feiten.
De economische politierechter is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de economische politierechter bepalen dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De economische politierechter wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 30, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan
(artikel 3, eerste lid en onder a, van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 (oud)).
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 30, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan
(artikel 3, eerste lid en onder a, van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 (oud)).
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 30, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan
(artikel 3, eerste lid en onder a, van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 (oud)).
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Geldboete van EUR 2500,00 subsidiair 50 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. G.A.F.M. Wouters, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Carmiggelt, griffier
en is uitgesproken op 29 maart 2005.