ECLI:NL:RBSHE:2005:AT2671

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/070667-04
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een werkgeefster in verband met de onveilige opbouw van een torenkraan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 16 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werkgeefster, die werd beschuldigd van het in gevaar brengen van haar werknemers door een torenkraan op een onveilige fundering te laten bouwen. De tenlastelegging omvatte schendingen van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het Wetboek van Strafrecht, waarbij werd gesteld dat de werkgeefster op 31 oktober 2002 in Cuijk een torenkraan had laten opbouwen op een funderingsblok dat niet voldeed aan de vereiste afmetingen, zoals voorgeschreven door de fabrikant. Tijdens de opbouw viel de kraan om, wat leidde tot ernstige verwondingen en zelfs dodelijke slachtoffers onder de werknemers. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de werkgeefster op de hoogte was van de onveilige situatie of dat zij redelijkerwijs had moeten weten dat de fundering niet voldeed aan de eisen. De rechtbank concludeerde dat de werkgeefster niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de gevolgen van het ongeval, en sprak haar vrij van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van kennis van veiligheidsvoorschriften en de verantwoordelijkheden van werkgevers in de bouwsector.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/070667-04
Uitspraakdatum: 16 maart 2005
STRAFVONNIS
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[bedrijf].,
gevestigd te (vestigingsplaats)(adres).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 september 2004. Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 31 oktober 2002 te Cuijk als werkgeefster, als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voornoemde wet of de daarop berustende bepalingen, aangezien zij toen en aldaar door drie, in elk geval een of meer, van haar werknemer(s) arbeid deed verrichten op een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 aan een arbeidsmiddel in de zin van artikel 1, lid 3, onder h, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, bestaande die arbeid uit het opbouwen van een torenkraan, terwijl
- zij in strijd met artikel 7.5, lid 5, van het Arbeidsomstandighedenbesluit de montage van de torenkraan, zijnde een arbeidsmiddel in de zin van artikel 1, lid 3, sub h, van voornoemde wet, niet op een veilige wijze, met inachtneming van de aanwijzingen van de fabrikant, heeft laten plaatsvinden, immers het bij dit type torenkraan (MD345B) behorende instructieboek van de fabrikant van de torenkraan (Potain) vermeldt een groter funderingsblok bij de haakhoogte waarvoor de kraan ten tijde van het ongeval werd opgebouwd dan het funderingsblok waarop de torenkraan zich tijdens de montage bevond en/of
- zij in strijd met artikel 7.6, lid 2, van het Arbeidsomstandighedenbesluit werknemers heeft belast met het ombouwen van de torenkraan, die daartoe niet over specifieke deskundigheid en ervaring bezaten, immers die werknemers hadden geen, althans onvoldoende (specifieke) deskundigheid met betrekking tot de voor de betreffende torenkraan vereiste afmetingen en/of het gewicht van het funderingsblok en/of
- zij in strijd met artikel 7.3, lid 3, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (een) arbeidsmiddel(en) ter beschikking van die werknemers heeft gesteld die niet geschikt was/waren voor het uit te voeren werk en/of daartoe niet behoorlijk was/waren aangepast, immers was het funderingsblok, dat deel uitmaakt van het arbeidsmiddel als geheel, waarop de torenkraan was gemonteerd te klein, waardoor de torenkraan tijdens de opbouw is omgevallen,terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van bovengenoemde werknemer(s) ontstond of te verwachten was;
[artikel 32, lid 1, Arbeidsomstandighedenwet 1998]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
1. zij op of omstreeks 31 oktober 2002 te Cuijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een torenkraan heeft laten opbouwen, waarbij de torenkraan op een (betonnen) funderingsblok van te geringe afmetingen (in verhouding tot de haakhoogte van de torenkraan) is gemonteerd, (mede) waardoor de torenkraan tijdens de montage is omgevallen en daarbij (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2), die zich ten tijde van het omvallen in en/of op de (omvallende) torenkraan bevonden in zijn val heeft meegesleurd en/of door de (omvallende) torenkraan zijn geraakt, waardoor het (mede) aan haar schuld is te wijten dat voornoemde (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) aan de gevolgen van het opgelopen letsel door het omvallen van de torenkraan zijn overleden;
[artikel 307 Wetboek van Strafrecht]
en
2. zij op of omstreeks 31 oktober 2002 te Cuijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een torenkraan heeft laten opbouwen, waarbij de torenkraan op een (betonnen) funderingsblok van te geringe afmetingen (in verhouding tot de haakhoogte van de torenkraan) is gemonteerd, (mede) waardoor de torenkraan tijdens de montage is omgevallen en daarbij(slachtoffer 3), die zich ten tijde van het omvallen op de (omvallende) torenkraan bevond in zijn val heeft meegesleurd en/of door de (omvallende) torenkraan is geraakt, waardoor het (mede) aan haar schuld te wijten is dat voornoemde(slachtoffer 3) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of zodanig lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn beroepsbezigheden is ontstaan, te weten drie, in elk geval een of meer ribfractu(u)r(en) en/of een pneumothorax en/of een peesruptuur;
[artikel 308 Wetboek van Strafrecht]
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 2 maart 2005 gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat in het primair tenlastegelegde in de zestiende regel de passage "de betreffende torenkraan" wordt gewijzigd in "het betreffende funderingsblok".
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De vordering van de officier van justitie.
Ten aanzien van primair tenlastegelegde: een geldboete van ? 25.000,--
De bewijsbeslissing.
Aan verdachte is primair tenlastegelegd dat zij drie, in elk geval een of meer, van haar werknemers arbeid heeft laten verrichten, bestaande uit het opbouwen van een torenkraan in strijd met bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit, kort gezegd omdat de fundering te klein was, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar voor of ernstige schade aan de gezondheid van [een van] haar werknemer[s] ontstond of te verwachten was.
Subsidiair wordt verdachte verweten dat het [mede] aan haar schuld is te wijten dat vorenbedoelde werknemers aan de gevolgen van het opgelopen letsel door het omvallen van de kraan zijn overleden respectievelijk zwaar gewond zijn geraakt, doordat de kraan op een funderingsblok van te geringe afmetingen werd gemonteerd.
De officier van justitie heeft daartoe gesteld dat de onderhavige torenkraan werd opgebouwd op een fundering met een afmeting van 5 m x 5 m x 1 m, terwijl in het door de firma Potain [de fabrikant van deze torenkraan] verstrekte instructieboek, in hoofdstuk 18a op pagina 16, stond vermeld dat de afmeting van de fundering minimaal 5,6 m x 5,6 m x 1,35 m moest zijn. Verdachte was hiervan op de hoogte, althans had hiervan op de hoogte dienen te zijn. Door desondanks de torenkraan op te laten bouwen op een kleinere fundering dan het instructieboek voorschreef, heeft verdachte een gevaar gecreëerd voor de werknemers die hiermede waren belast. Op grond hiervan acht de officier van justitie het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Uit de door de officier van justitie geciteerde passage uit het instructieboek [hoofdstuk 18a, pagina 16] noch uit enig ander bewijsmiddel dat zich in het aan de rechtbank verstrekte dossier bevindt, is de rechtbank gebleken dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat de fabrikant van de kraan, de firma Potain, voor de onderhavige torenkraan, zoals opgebouwd in Cuijk, een poer met de minimale afmeting van 5,6 m x 5,6 m x 1,35 m had aanbevolen.
Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zij haar werknemers aan [ernstig] gevaar blootstelde door hen de torenkraan te laten opbouwen op een poer van 5 m x 5 m x 1 m. De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK
Vrijspraak, achtende de rechtbank het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. J. Buhrs en mr. G.A.F.M. Wouters, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier
en is uitgesproken op 16 maart 2005.