RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
meervoudige kamer
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[eiseres], gevestigd te Vierlingsbeek, eiseres,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voorheen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder.
Bij besluit van 13 oktober 2000 heeft verweerder de aanvraag van eiseres in het kader van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer gedeeltelijk goedgekeurd en een subsidie van fl. 308.731,20 (? 140.096,11) verleend.
Bij besluit van 2 april 2001 heeft verweerder de verleende subsidie gewijzigd in een bedrag van fl. 303.064,80 (? 137.524,81).
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brieven van 17 november 2000 en 6 mei 2001 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 10 oktober 2002 heeft verweerder de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en subsidie verleend voor een bedrag ad ? 141.479,82.
Bij brief van 14 november 2002, ingekomen ter griffie op 19 november 2002, heeft eiseres tegen het besluit van 10 oktober 2002 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft de op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift aan de rechtbank toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 28 mei 2004, waar eiseres is verschenen bij haar vennoot [gemachtigde]. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [gemachtigde].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen en eiseres gelegenheid te geven daarop te reageren, hetgeen bij schrijven van 16 juni 2004, respectievelijk 25 september 2004 is geschied.
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 30 november 2004, waar eiseres is verschenen bij haar vennoot [gemachtigde] en bij [gemachtigde]. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] en [gemachtigde].
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit van
10 oktober 2002 in rechte stand kan houden.
De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 1 februari 2000 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor beheerssubsidie in het kader van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de Subsidieregeling). Bij besluit van 13 oktober 2000 heeft verweerder de aanvraag gedeeltelijk goedgekeurd en aan eiseres een subsidie van fl. 308.731,20
(? 140.096,11) verleend. In dit besluit heeft verweerder aangegeven dat de verleende subsidie ingevolge het bepaalde in artikel 102 van de Subsidieregeling nog zal worden aangepast, omdat de Commissie van de Europese Gemeenschap (hierna: de Europese Commissie) de vergoedingen voor de akkerbouwpakketten niet heeft goedgekeurd vanwege de omstandigheid dat bij de vergoedingen geen rekening is gehouden met het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit). Bij besluit van 2 april 2001 heeft verweerder vervolgens de subsidieverlening aangepast als voormeld en het subsidiebedrag nader vastgesteld op fl. 303.064,80 (? 137.524,81). Bij het bestreden besluit van 10 oktober 2002 zijn de tegen voormelde besluiten ingediende bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en is de verleende subsidie nader vastgesteld op ? 141.479,82.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij heeft daartoe in beroep aangevoerd - voor zover hier van belang - dat de verleende subsidie ten onrechte is verminderd voor randen die niet langs een sloot liggen. Voor die randen geldt immers het Lozingenbesluit niet. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres een biologische werkwijze hanteert, waardoor het Lozingenbesluit in haar geval niet geldt.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Subsidieregeling kan voor één of meerdere beheerspakketten beheerssubsidie worden verstrekt, met dien verstande dat in het terrein niet meerdere beheerspakketten op dezelfde oppervlakte kunnen worden ontwikkeld of in stand gehouden.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, van de Subsidieregeling worden subsidies of voorschotten daarop verleend onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie.
Ingevolge artikel 102, tweede lid, van de Subsidieregeling kan de beslissing tot verlening van een subsidie of een voorschot daarop worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Europese Commissie voor deze regeling, of wegens het uitblijven daarvan.
Op grond van artikel 102, eerste lid, van de Subsidieregeling was verweerder derhalve gehouden bij besluit van 13 oktober 2000 de subsidie te verlenen onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank een aantal stukken in het geding gebracht, waaronder een document van de Europese Commissie van 2 juli 2000 met kenmerk DG AGRI/RD D (2000). Uit dit document, alsmede uit het verhandelde ter zitting, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit de noodzaak bestond de component van de beheersvergoedingen, welke samenhing met het verbod chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken, uit het geheel te verwijderen, ten einde goedkeuring van de Europese Commissie te verkrijgen. Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 102, tweede lid, van de Subsidieregeling bevoegd voormelde beslissing tot verlening van subsidie aan eiseres in te trekken of te wijzigen.
Verweerder heeft aangegeven dat de Subsidieregeling mede wordt gefinancierd door de Europese Gemeenschap in het kader van Verordening 1257/1999 (Kaderverordening Plattelandsontwikkeling) en dat bepalingen van communautair recht voorrang hebben ten opzichte van andersluidende bepalingen van nationaal recht, zodat verweerder niet anders kon dan de Subsidieregeling te laten voldoen aan de eisen zoals die in de Kaderverordening Plattelandsontwikkeling zijn neergelegd en de eisen die op grond daarvan door de Europese Commissie zijn gesteld. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder.
Ten aanzien van de grief van eiseres dat zij op biologische wijze produceert en dat de betreffende beheerseenheden niet langs een sloot zijn gelegen, zodat het Lozingenbesluit niet op haar van toepassing is, overweegt de rechtbank als volgt.
De Subsidieregeling is gewijzigd op 23 november 2000 (Stcr. 2000, nr. 228), ten einde deze aan de Kaderverordening Plattelandsontwikkeling te laten voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de Subsidieregeling te worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Bij de toetsing in het kader van een algemeen verbindend voorschrift gaat het om de vraag of het overheidsorgaan in kwestie, in aanmerking genomen de belangen die hem ten tijde van het tot stand brengen van het in geding zijnde besluit bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid tot de bestreden regeling heeft kunnen komen. Hierbij kan de rechtbank niet treden in de vraag of een rechtvaardiger of billijker regeling voorstelbaar is.
In het verweerschrift, alsmede ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de percelen in de lager gelegen gedeelten van Nederland in verband met de afwatering veel vaker worden begrensd of doorsneden door sloten dan percelen in de hogere gedeelten van Nederland, hetgeen tot gevolg heeft dat de aanvragers voor beheerspakketten in de lager gelegen gedeelten veel vaker geconfronteerd worden met de teeltvrije zones uit het Lozingenbesluit, terwijl zij hetzelfde beheerspakket ontwikkelen dan wel instandhouden als de aanvragers op de hoger gelegen gedeelten. Uit een oogpunt van gelijkheid en solidariteit is gekozen voor een generieke verlaging voor alle aanvragers van subsidie. Tevens is voor een generieke verlaging gekozen, omdat het maken van onderscheid tussen aanvragers op wie het Lozingenbesluit wel en niet van toepassing is, in het kader van toezicht en controle op de naleving van de voorschriften van de Subsidieregeling, tot een onwerkbare situatie zal leiden.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot voormelde generieke verlaging, neergelegd in de wijziging van de Subsidieregeling van 23 november 2000, heeft kunnen komen en deze regelgeving ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit.
Niet is gesteld dat de verlaging in het geval van eiseres op onjuiste wijze is geschied.
Op grond van het vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon, voorzitter, en mrs. P.H.C.M. Schoemaker, en M.T. van Vliet en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. J.F.M. Emons als griffier op 22 februari 2005.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.