ECLI:NL:RBSHE:2005:AS8385

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/039090.04
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in moordzaak na gebrek aan bewijs

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en doodslag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 maart 2005 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en de zitting vond plaats op 23 februari 2005. De verdachte werd verweten opzettelijk en met voorbedachten rade een slachtoffer van het leven te hebben beroofd op 1 april 2004 te Bladel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht jaar, maar de rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor zowel het primaire als het subsidiaire feit. De rechtbank heeft daarom de vrijspraak uitgesproken en het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, aangezien deze al op 23 juli 2004 was geschorst. Het vonnis werd uitgesproken door voorzitter mr. J.A. van Biesbergen en de leden mr. I.L.P. Crombeen en mr. D.G.M. van den Hoogen, in aanwezigheid van griffier mr. E.G.M. Seelen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/039090-04
Uitspraakdatum: 2 maart 2005
STRAFVONNIS
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) 1964,
wonende te (woonplaats), (adres).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 23 februari 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 juli 2004.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 april 2004 te Bladel opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die (slachtoffer) (telkens) (zakelijk weergeven) met zeer grote kracht vastgepakt, op de grond gegooid en/of geduwd en/of op de grond gehouden en/of het hoofd en/of de (hoofd)haren van die (slachtoffer) vastgepakt en/of het hoofd meermalen, althans eenmaal met zeer grote kracht tegen de grond geslagen en/of meermalen, althans eenmaal met zeer grote kracht met een hard/stomp voorwerp op het hoofd van die (slachtoffer) geslagen, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden;
(Artikel 289 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 april 2004 te Bladel opzettelijk (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die (slachtoffer) (telkens) (zakelijk weergeven) met zeer grote kracht vastgepakt, op de grond gegooid en/of geduwd en/of op de grond gehouden en/of het hoofd en/of de
(hoofd)haren van die (slachtoffer) vastgepakt en/of het hoofd meermalen, althans eenmaal met zeer grote kracht tegen de grond geslagen en/of meermalen, althans eenmaal met zeer grote kracht met een hard/stomp voorwerp op het hoofd van die (slachtoffer) geslagen, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden;
(Artikel 287 Sr)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie eist ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde een gevangenisstraf van 8 jaar minus aftrek van het voorarrest. Voorts verzoekt de officier van justitie om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en aansluitend de executie van de straf.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht, gelet op de omstandigheid dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet kan worden afgeleid wat de oorzaak is geweest van het hoofdletsel dat heeft geleid tot het overlijden van mevrouw (slachtoffer), niet wettig bewezen hetgeen aan verdachte onder primair en subsidiair is tenlastegelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor de onder primair en subsidiair tenlastegelegde feiten onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig is. Dit brengt met zich mee dat verdachte van zowel het primaire als het subsidiaire feit behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte worden afgewezen. De voorlopige hechtenis van verdachte zal worden opgeheven.
DE UITSPRAAK
BESLISSING:
t.a.v. het primair en subsidiair tenlastegelegde:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde wettig noch overtuigend bewezen;
Wijst af het verzoek van de officier van justitie om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 23 juli 2004 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. J.A. van Biesbergen, voorzitter,
mr. I.L.P. Crombeen en mr. D.G.M. van den Hoogen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. Seelen, griffier
en is uitgesproken op 2 maart 2005.
mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.