ECLI:NL:RBSHE:2004:BQ3280

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107187 HA ZA 04-503
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ziekenhuis voor medische fouten en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij A] en het ziekenhuis, vertegenwoordigd door de stichting STICHTING JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS. De zaak betreft medische aansprakelijkheid na een incident op 3 september 1999, waarbij [partij A] viel en een distorsie van de enkel werd gediagnosticeerd. Ondanks herhaalde bezoeken aan het ziekenhuis bleven klachten aanhouden, en pas na een röntgenonderzoek op 3 maart 2000 werd een gedisloceerde oude calcaneus fractuur vastgesteld. [partij A] stelde het ziekenhuis aansprakelijk voor de vermeende kunstfout en vorderde schadevergoeding, inclusief buitengerechtelijke kosten en smartengeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis niet alleen een toerekenbare tekortkoming vereist is, maar ook schade en een causaal verband tussen die schade en de tekortkoming. De rechtbank oordeelde dat de betwisting van het rapport van de deskundige, prof. dr. [D], onvoldoende was gemotiveerd. Dit rapport concludeerde dat, zelfs als de diagnose eerder was gesteld, de behandeling en afloop vrijwel zeker niet anders zouden zijn geweest. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat er een causaal verband was tussen de vermeende tekortkoming en de schade van [partij A].

De rechtbank wees de vorderingen van [partij A] af en compenseerde de proceskosten, waarbij beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. De uitspraak benadrukt het belang van een goed onderbouwd deskundigenrapport en de noodzaak voor eiseres om haar stellingen te onderbouwen met voldoende bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK 'S HERTOGENBOSCH
VONNIS
Zaaknummer : 107187 / HA ZA 04-503
Datum uitspraak : 1 december 2004
Vonnis van de rechtbank 's Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[partij A],
wonende te [adres],
eiseres,
procureur mr. T.P.M. Kouwenaar,
tegen:
de stichting STICHTING JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS,
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht
als vervolg op het tussenvonnis d.d. 12 mei 2004.
Partijen zullen hierna “[partij A]” en “het ziekenhuis” worden genoemd.
1. De verdere procedure
Het verdere verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 28 september 2004.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. Op 3 september 1999 is [partij A] gevallen. In het ziekenhuis is de diagnose distorsie van de enkel gesteld. Radiologisch onderzoek laat geen bijzonderheden zien. [partij A] blijft klachten houden en bezoekt het ziekenhuis achtereenvolgens op 8, 13 en 20 september 1999, 1, 7 en 13 oktober 1999 en op 10 en 17 november 1999. Op 3 maart 2000 wordt [partij A] opnieuw gezien en wordt een röntgenonderzoek verricht waarbij een gedisloceerde oude calcaneus fractuur met callusvorming wordt geconstateerd. De radioloog adviseert vervolgens een CT-scan teneinde de diagnose calcaneusfractuur uit te sluiten of te bevestigen. Op 13 april wordt deze CT-scan gemaakt waardoor de diagnose fractuur intra-articulair door calcaneo-cuboidgewricht in het anterieur deel van de calcaneus wordt bevestigd. Op 24 augustus 2000 is een triple arthrodese uitgevoerd.
2.3. [partij A] heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld. Partijen besluiten gezamenlijk tot het laten uitvoeren van een medische expertise. Op 30 november 2001 en 29 april 2002 is door prof. dr. [G], als radioloog verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht, een rapport uitgebracht. Voorts is overeenstemming bereikt over het voorleggen van het geschil aan prof. [C] hoogleraar chirurgie en verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht. [D] heeft op 27 februari 2003 gerapporteerd. De medisch adviseur van de raadsman van [partij A] heeft [D] aanvullende vragen gesteld, waarna [D] op 22 juli 2003 nader heeft gerapporteerd.
3. Het geschil
3.1. De vordering strekt tot vergoeding van de schade die [partij A] als gevolg van de beweerdelijke kunstfout heeft geleden, buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten.
3.2. [partij A] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. Op 3 september 1999 is geen juiste diagnose gesteld en nadien is de geneeskundige behandeling tekortgeschoten tot het moment waarop de juiste diagnose is gesteld. Een juiste diagnose zou tot een volledig ander resultaat en genezingsproces hebben geleid. Voorts wordt de conclusie van [D], dat de behandeling vrijwel zeker dezelfde zou zijn geweest en de afloop eveneens vrijwel zeker niet anders zou zijn geweest als de diagnose wel tijdig en juist was gesteld, betwist.
3.3. Het ziekenhuis voert het volgende verweer. In het diagnostisch proces in het ziekenhuis is geen zodanig delay dat dit als een toerekenbaar tekortschieten aan de behandelend arts(en) en/of het ziekenhuis kan worden toegerekend. Van een beroepsfout en daarmee aansprakelijkheid is mitsdien geen sprake. Voorts ontbreekt het causaal verband tussen de beweerde beroepsfout(en) en de gestelde schade. Betwist wordt dat [partij A] schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt althans aan het ziekenhuis kan worden toegerekend. Ten aanzien van het gevorderde smartengeld is onvoldoende gesteld teneinde te kunnen vaststellen dat aan de vereisten van art. 6:106 BW is voldaan. Het gevorderde bedrag is niet in overeenstemming met de hier te lande geldende normen. Tenslotte zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten betwist.
3.4. Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd zal zonodig onder de beoordeling worden teruggekomen.
4. De verdere beoordeling
4.1 Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat, naast een toerekenbare tekortkoming, ook sprake is van schade en een causaal verband tussen die schade en de toerekenbare tekortkoming. Als er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat zijdens het ziekenhuis een beroepsfout is gemaakt, hetgeen gemotiveerd is betwist, kan de vordering van [partij A] eerst dan worden toegewezen als het causaal verband tussen de (veronderstellenderwijs aangenomen) toerekenbare tekortkoming en de door [partij A] gestelde schade is komen vast te staan.
4.2. In het rapport van de – na onderlinge overeenstemming van partijen hiertoe – door partijen geraadpleegde deskundige, prof. dr. [D] [D] d.d. 27 februari 2003 is – voor zover relevant – het hiernavolgende vermeld:
“ Ik kan daarom niet anders dan vaststellen dat bij deze consulten op de polikliniek chirurgie nalatig c.q. onzorgvuldig gehandeld is. Hierdoor is de juiste diagnose te laat gesteld en verkeerde mw. [partij A] te lang in onzekerheid. Als de diagnose wel tijdig en juist gesteld was zou de behandeling echter vrijwel zeker dezelfde en de afloop eveneens vrijwel zeker niet anders zijn geweest. Mw. [partij A] liep op middelbare leeftijd een zeer comlexe intra-articulaire en gedisloceerde calcaneusfractuur op en zo’n fractuur heeft een slechte prognose, onafhankelijk van de ingestelde behandeling. Dat betekent dus dat de prognose niet anders was geweest indien enige specialist de kennis en ervaring en/of de (hoog-)moed had gehad om deze fractuur primair operatief te behandelen. (…). Betrokkene zou zeer geholpen zijn als iemand haar aan het verstand zou kunnen brengen dat haar huidige (subjectief) slechte toestand het gevolg is van de ernstige fractuur die zij in 1999 opliep en dat die niet veroorzaakt is door de gemiste diagnose en een daardoor niet uitgevoerde behandeling.”
4.3. [partij A] heeft een drietal bezwaren aangevoerd tegen het rapport van [D], te weten 1) het rapport is opgesteld zonder kennis te nemen van de röntgenmap en de daarbij behorende verslaglegging, 2) de rapportage is onzorgvuldig omdat deze uitgaat van de veronderstelling dat [partij A] haar voet gedurende 6 tot 8 weken niet heeft belast en [D] dit niet bij haar heeft geverifieerd en 3) [D] heeft ten onrechte, en niet door zijn rapport onderbouwd, geconcludeerd dat met een conservatieve behandeling de afloop hetzelfde zou zijn geweest als thans het geval is. Deze bezwaren zijn gemotiveerd weersproken.
4.4. Vooropgesteld dient te worden dat de stelplicht van [partij A] inhoudt dat zij haar stelling dat de medische expertise niet naar wens is verlopen en de stelling dat zij zich niet kan verenigen met de conclusie van de deskundige nader dient te documenteren tegenover de specifieke gegevens zoals die zijn vervat in het door haar en het ziekenhuis overgelegde deskundigenrapport.
4.5. De rechtbank stelt vast dat [partij A] haar bezwaren tegen het rapport van [D] niet nader heeft onderbouwd met een ander, door een deskundige opgesteld, rapport. Dit klemt in het bijzonder ten aanzien van het derde bezwaar, de stelling dat ten onrechte zou zijn geconcludeerd dat met een conservatieve behandeling de afloop hetzelfde zou zijn geweest. [partij A] kon naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met deze enkele, niet door een verklaring van een deskundige ondersteunde stelling. Dit is met name het geval nu het rapport door [D] is opgesteld op gemeenschappelijk verzoek van [partij A] en het ziekenhuis, de deskundigheid van [D] niet ter discussie stond en voorts [partij A] in de gelegenheid is gesteld, en daarvan ook gebruik heeft gemaakt, nadere vragen aan [D] te stellen, welke ook zijn beantwoord. Deze nadere vragen hadden geen betrekking op de thans naar voren gekomen bezwaren. Daar komt nog bij dat de raadsman van [partij A] ter comparitie heeft verklaard dat hij zijn derde bezwaar tegen het rapport moeilijk kan onderbouwen.
Voor wat betreft het eerste bezwaar overweegt de rechtbank dat [D] zich er blijkens zijn rapport rekenschap van heeft gegeven dat deze foto’s ontbraken doch dat zulks, gelet op de zich wel in het dossier bevindende verslagen van de radiologen en de analyse van [G], geen belemmering is geweest om tot zijn oordeel te komen.
Voor wat betreft het tweede bezwaar heeft [D] zijn aanname gemotiveerd op grond van het gegeven dat de betreffende fractuur een zodanig extreem pijnlijk letsel betreft dat reeds om die reden belasting van de voet gedurende de eerste zes tot acht weken praktisch onmogelijk was. Wat daar ook van zij, de deskundige is van oordeel dat ook eventuele belasting van de voet niet heeft bijgedragen aan de dislocatie van de fractuur.
Ten aanzien van het deskundigenrapport is het de rechtbank ook overigens niet gebleken dat het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
4.6. Gelet op het voorafgaande concludeert de rechtbank dat de betwisting van het rapport onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd overeenkomstig de aan een dergelijke betwisting te stellen eisen. [partij A] zal dientengevolge dan ook niet worden toegelaten tot het bewijs van haar stellingen.
4.7. [D] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat als de diagnose wel tijdig en juist was gesteld de behandeling echter vrijwel zeker dezelfde zou zijn en de afloop eveneens vrijwel zeker niet anders zou zijn geweest. Nu dit rapport onvoldoende gemotiveerd is betwist, neemt de rechtbank deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Gelet hierop moeten derhalve de vorderingen van [partij A] worden afgewezen, nu het causaal verband tussen de – veronderstelde – toerekenbare tekortkoming en de door haar gestelde schade niet is komen vast te staan. De vraag of al dan niet sprake is van een toerekenbare tekortkoming en schade kan in dit geval dan ook buiten bespreking blijven.
4.8. De rechtbank wijst gelet op het hiervorenoverwogene de vorderingen af. Gelet op de aard van de zaak en in het bijzonder de onzekerheid waarin [partij A] door het handelen van het ziekenhuis heeft verkeerd, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren op de wijze als in het dictum is vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten in dier voege dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.M. van Reijsen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
[....]