RECHTBANK 'S HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 93953 / HA ZA 03-751
Datum uitspraak: 9 juni 2004
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J. van Zinnicq Bergmann,
advocaat mr. drs. D.H. Sterke te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLIGRO B.V.,
gevestigd te Veghel,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet
advocaat mr. B.D. Wubs te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “Sligro BV” worden genoemd.
Het verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de dagvaarding (met 11 producties);
- de conclusie van antwoord (met 4 producties);
- de conclusie van repliek (met 11 producties);
- de conclusie van dupliek (met 3 producties).
Partijen hebben hun standpunt ter zitting doen bepleiten. Bij die gelegenheid zijn de volgende stukken in het geding gebracht:
- brief d.d. 16 maart 2004 van de procureur van [eiser] met daarbij een vijftal producties;
- de pleitnotities van [eiser] (met 2 producties);
- de pleitnotities van Sligro BV;
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.1. [eiser] vordert veroordeling van Sligro BV tot betaling van een bedrag van € 24.733.601,82 te vermeerderen met rente alsmede veroordeling van Sligro BV in de proceskosten.
2.2. [eiser] legt naast de hieronder in onderdeel 2.4. genoemde vaststaande feiten (voor zover door hem aangedragen) aan deze vorderingen het volgende ten grondslag.
Sligro BV heeft jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld door ten laste van [eiser] een vijftiental conservatoire beslagen te leggen alsmede door onrechtmatige uitlatingen van Sligro jegens [eiser] in diverse perspublicaties. Dit heeft geleid tot diverse schadeposten als hieronder per post te bespreken.
2.3. Sligro BV voert het volgende verweer. Voor zover de vordering van [eiser] is gebaseerd op onrechtmatige publicaties, is de vordering verjaard. Voor zover de vordering is gebaseerd op de onrechtmatigheid van de diverse ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen dient de vordering te worden afgewezen omdat [eiser] ten gevolge daarvan geen enkele schade heeft geleden. Het concrete verweer per (gestelde) schadepost zal eveneens hieronder nader worden besproken.
2.4. Tussen partijen staat vast dat in opdracht van Sligro BV ten laste van [eiser]
een aantal conservatoire (derden)beslagen is gelegd, zoals aangegeven in het in de ‘Voortgangsrapportage’ (productie 10 bij dagvaarding) opgenomen overzicht (bijlage 1) van door Sligro BV gelegde beslagen. Voor zover in deze procedure aan de orde betreft het conservatoire (derden)beslagen die zijn gelegd in de jaren 1990, 1991 en 1992.
Tevens staat tussen partijen vast dat de in de daarop volgende procedure – deels vooruitlopend waarop en deels tijdens welke de beslagen zijn gelegd – de vorderingen van Sligro BV jegens [eiser] bij vonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 30 augustus 2001 (rolnummer 1248/HA ZA 90-823) zijn afgewezen. Inmiddels is dit vonnis in kracht van gewijsde gegaan.
3.1. Naar de rechtbank uit de stellingen van [eiser] begrijpt dient in onderhavige zaak onderscheid te worden gemaakt naar schade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van diverse publicaties en de schade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van de door Sligro BV gelegde beslagen.
Publicaties
3.2.1. Terzake de publicaties stelt [eiser] dat er een aantal artikelen in de pers is verschenen waarin hij in een zeer kwaad daglicht wordt gesteld. Ter illustratie heeft [eiser] een viertal artikelen in het geding gebracht uit de jaren 1990, 1991 en 2003.
[eiser] stelt dat hij in deze artikelen - kort gezegd - wordt afgeschilderd als een oplichter en fraudeur als gevolg waarvan de banken hun zakelijke relatie met c.q. kredieten aan [eiser] hebben opgezegd. Hij heeft daardoor schade geleden.
3.2.2. Met betrekking tot de publicaties wordt als verweer gevoerd dat a) in de bedoelde artikelen niet Sligro BV maar de heer [A] aan het woord is. Deze is geen partij bij deze procedure, b) inhoudelijk geen sprake is van onrechtmatige publicaties en c) de op de publicaties gebaseerde vordering verjaard is.
3.2.3. Nu het beroep op verjaring het meest verstrekkend is zal de rechtbank daarop als eerste ingaan.
Door [eiser] is een viertal publicaties in het geding gebracht:
1. een publicatie van november 1990 in De Telegraaf (prod. 7 bij dagvaarding);
2. een publicatie van 1 december 1990 in Elsevier (prod. 5 bij dagvaarding);
3. een publicatie van 11 juni 1991 in De Financiële Telegraaf (prod. 6 bij dagvaarding);
4. een publicatie van augustus 2003 in Management Scope (prod. 17 bij CvR).
3.2.4. Met betrekking tot de publicaties in 1990 en 1991 gold – voor zover sprake zou zijn van onrechtmatige publicaties – op grond van het bepaalde in art. 2004 BW (oud) een verjaringstermijn van dertig jaar. Op grond van het bepaalde in art. 73 Overgangswet NBW jo. het bepaalde in artikel 3:310 BW (huidig) geldt echter een verjaringstermijn van vijf jaar, te rekenen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar [eiser] stelt is onder meer als gevolg van deze publicaties zowel de ABN Amro Bank als de NMB Bank overgegaan tot opzegging van hun respectieve kredietovereenkomsten met [eiser].
3.2.5. De NMB Bank heeft bij aangetekende brief d.d. 7 november 1990 het aan de heer en mevrouw [eiser] verleende krediet in rekening-courant met onmiddellijke ingang opgezegd (prod. 9 bij dagvaarding). Gesteld noch gebleken is dat [eiser] met betrekking tot deze opzegging van de kredietovereenkomst op een later tijdstip dan op of omstreeks 7 november 1990 geacht moet worden bekend te zijn geraakt met zowel de schade die daarvan het gevolg was als met de voor die schade aansprakelijke persoon. Een vordering uit hoofde van onrechtmatigheid van voormelde publicaties is – nu gesteld noch gebleken is dat voordien de verjaring is gestuit – evenwel verjaard op of omstreeks 8 november 1995 zodat het verweer doel treft voor zover het betreft de schade die het gevolg zou zijn van de opzegging door de NMB Bank van de kredietrelatie met [eiser].
3.2.6. Uit het door [eiser] als prod. 10 bij dagvaarding in het geding gebrachte rapport, p. 6 volgt dat ABN Amro Bank op 7 juli 1992 heeft verzocht om integrale aflossing van de kredietfaciliteit welke ondermeer is verstrekt aan [eiser] Holding B.V. en GEMAR-Groep, terzake waarvan [eiser] in privé mede hoofdelijk aansprakelijk was.
Voor zover moet worden aangenomen dat [eiser] eerst bekend is geworden met de door hem geleden schade op het moment dat door ABN Amro Bank de Sligro aandelen via verkoop op de Amsterdamse effectenbeurs waren vervreemd, welke verkoop naar in voormeld rapport staat zich zou hebben afgespeeld in de periode van 31 augustus 1992 tot en met 30 september 1992, is de vordering op basis van onrechtmatige daad, voor zover zij is gebaseerd op de onrechtmatigheid van de publicaties, verjaard op 1 oktober 1997 nu van enige stuitingshandeling niet is gebleken. Ook hier treft het verweer doel.
3.3. Met betrekking tot de publicatie in augustus 2003 waarin de heer [A] wordt geciteerd: “In 1989 ben ik besodemieterd bij de overname van een bedrijf”, is de rechtbank van oordeel dat zij niet onrechtmatig is jegens [eiser] nu in dit citaat door [A] geen enkele naam wordt genoemd zodat zonder nadere onderbouwing – die [eiser] verzuimd heeft te geven – enig verband tussen de gebezigde bewoordingen en de door de heer [eiser] gestelde schade wegens opzegging in 1990 (NMB Bank) respectievelijk beëindiging van de kredietrelatie (ABN Amro Bank) in 1992 totaal ontbreekt, zulks nog los van de vraag of de uitlatingen door de heer [A] kunnen en mogen worden toegerekend aan Sligro BV. Ook dit verweer treft derhalve doel.
Beslagen
3.4.1. De rechtbank verwijst terzake de beslagen naar de vaststaande feiten zoals opgenomen in onderdeel 2.4.
3.4.2. Zowel onder het tot 1 januari 1992 als onder het thans geldende recht handelt de beslaglegger c.q. handhaver van het beslag voor eigen risico. Bijzondere omstandigheden daargelaten dient de beslaglegger c.q. handhaver van het beslag de door het beslag geleden schade te vergoeden, indien het beslag ten onrechte gelegd blijkt te zijn. Nu Sligro BV zich niet op bijzondere omstandigheden heeft beroepen is de aansprakelijkheid van Sligro BV jegens [eiser] gegeven. Sligro BV dient derhalve de als gevolg van de beslagen door [eiser] geleden schade te vergoeden.
3.4.3. De rechtbank zal thans hieronder de door [eiser] opgevoerde schadeposten behandelen.
Krediet(relatie) met ABN Amro Bank
3.5.1. Dit onderdeel bestaat uit twee componenten, te weten a) de schade als gevolg van verkoop van in oorsprong 64.000 aandelen aan toonder in Sligro Beheer N.V. en b) het zich toe-eigenen door de bank van diverse saldi aanwezig op de bij de bank aangehouden privé-rekeningen.
a) de aandelen Sligro Beheer N.V.
3.6.1. [eiser] heeft gesteld dat de (in oorsprong) 64.000 aandelen in Sligro Beheer N.V. aan hem in privé toebehoorden en dat deze als gevolg van de gelegde conservatoire (derden)beslagen zijn verkocht door de ABN Amro Bank. De schade die [eiser] hierdoor heeft geleden bedraagt € 20.701.800,--.
3.6.2. Sligro BV betwist dat de aandelen in eigendom toebehoorden aan [eiser] in privé. Volgens het bepaalde in de artikel IV, V en VI van de overeenkomst d.d.15 juni 1990 tussen [eiser] Holding B.V., Abim Beheer B.V. en Sligro BV (prod. 1 bij CvA) dienden de 64.000 aandelen in Sligro Beheer N.V. te worden uitgegeven aan [eiser] Holding B.V. De aandelen behoorden deze vennootschap in eigendom toe, aldus Sligro BV. Van schade zijdens [eiser] is derhalve geen sprake. Bovendien zijn de aandelen door de ABN Amro Bank uiteindelijk via de beurs verkocht. Het stond [eiser] vrij de aandelen via de beurs aan te kopen. Dit heeft [eiser] nagelaten. Zo dit er niet toe zou leiden dat [eiser] in het geheel geen schade zou hebben gehad, dan had [eiser] op deze wijze in ieder geval zijn schade kunnen beperken.
3.7. De rechtbank oordeelt als volgt. Ter zitting d.d. 22 maart 2004 heeft [eiser] op een daartoe gestelde vraag geantwoord dat de 64.000 aandelen in Sligro Beheer N.V. zich na emissie in depot bevonden bij, destijds, [A&B]. Op verzoek van [eiser] zijn de aandelen circa half augustus 1990 door [A&B]. in depot gegeven bij de ABN Amro Bank alwaar zij in depot werden gehouden ten name van [eiser] Holding B.V. Naar [eiser] meedeelde heeft de ABN Amro Bank, zonder dat hij daartoe opdracht had gegeven, op enig moment de aandelen vervolgens in depot gesteld op naam van [eiser] in privé. Op een nadere vraag heeft [eiser] uitdrukkelijk geantwoord dat de aandelen op dat bedoelde moment nog steeds eigendom waren van [eiser] Holding B.V. en niet van hemzelf in privé.
Uit deze door [eiser] zelf ter zitting geschetste gang van zaken moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat de aandelen door [eiser] in privé werden gehouden voor [eiser] Holding B.V. doch nimmer eigendom van [eiser] zijn geweest weshalve [eiser] in privé in beginsel geen schade als eigenaar heeft geleden door de verkoop van deze aandelen door ABN Amro Bank. Nu [eiser] overigens met betrekking tot deze aandelen geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, leiden tot een andersluidend oordeel moet de vordering met betrekking tot dit onderdeel als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
b) de privé-rekeningen
3.8.1. Door [eiser] is gesteld dat zijn saldo op de privé rekeningen bij de ABN Amro Bank ten tijde van het leggen van het conservatoir beslag ? 500.000,-- bedroeg. Enige specificatie daarvan is door [eiser] niet in het geding gebracht.
3.8.2. Sligro BV voert bij conclusie van antwoord (ad 6) aan dat volgens haar informatie de twee privé-rekeningen van [eiser] ten tijde van het beslag een negatief saldo vertoonden en in elk geval ten tijde van de verkoop van de aandelen in totaal meer dan ƒ 213.000,-- debet stonden.
3.9. Op dit verweer van Sligro BV is door [eiser] niet gereageerd behoudens de aankondiging dagafschriften te produceren, welke afschriften echter tot op heden niet in het geding zijn gebracht. [eiser], hoewel daartoe nog in de gelegenheid geweest, heeft dit verweer niet althans niet voldoende gemotiveerd weerlegd. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er derhalve voor worden gehouden dat de privé-rekeningen van [eiser] bij de ABN Amro Bank zowel ten tijde van het leggen van het beslag als ten tijde van de verkoop van de aandelen een debetstand vertoonden. Zonder nadere onderbouwing – die ten enenmale ontbreekt – valt niet in te zien dat [eiser] door de opzegging van de kredietrelatie door ABN Amro Bank enige schade heeft geleden. Nu schade op dit punt niet aannemelijk is geworden bestaat géén aanleiding voor nader onderzoek en / of begroting op dit punt.
NMB Bank
3.10.1. [eiser] stelt dat de schade door opzegging van de kredietrelatie door de NMB Bank wordt begroot op ƒ 100.000,-- (€ 45.378,02).
3.10.2. Sligro BV voert verweer en stelt dat de rekening-courant van [eiser] per 2 november 1990 op fl. 95.392,36 debet stond en dat ook op de datum van de beslaglegging, 7 september 1990, sprake was van een negatief saldo en dat bovendien causaal verband ontbreekt tussen het beslag en de door [eiser] gestelde schade.
3.11. Sligro BV heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betoogd, onderbouwd met bescheiden, dat het saldo van de bankrekening van [eiser] bij de NMB Bank ten tijde van de opzegging van het krediet een debet stand vertoonde. Daarnaast heeft Sligro BV aangevoerd dat de rekening ook ten tijde van het beslag een debet stand vertoonde. Bij repliek is het door Sligro BV gevoerde verweer niet weersproken noch weerlegd. Nu [eiser] evenmin het door hem bij dagvaarding gestelde (nader) heeft onderbouwd valt niet in te zien dat [eiser] door opzegging van de kredietrelatie door de NMB Bank enige schade heeft geleden. Nu schade op dit punt niet aannemelijk is geworden bestaat géén aanleiding voor nader onderzoek en / of begroting op dit punt.
Verkoop privé-onroerend goed
3.12.1. [eiser] stelt dat hij als gevolg van de gelegde conservatoire beslagen, waardoor hij volledig van zijn vermogensbestanddelen werd afgesneden, zijn onroerend goed in privé diende te verkopen voor een prijs lager dan de kostprijs van genoemde onroerende goederen. Het pand “de Beukenrode” gelegen aan de [adres], werd verkocht voor ? 690.000,-- (€ 313.108,34). Dit pand heeft thans een waarde van € 1.550.000,-- zodat de schade van [eiser] kan worden begroot op € 1.235.000,--. Voorts betreft het een pand aan de [adres]. Dit pand is verkocht voor ? 290.000,-- (€ 131.596,26) terwijl de huidige waarde € 442.445,-- bedraagt. De schade als gevolg hiervan kan worden begroot op € 310.000,--. Bij repliek voert [eiser] aan dat verkoop van de panden gelegen was in de noodzaak om enerzijds over liquide middelen te beschikken en anderzijds omdat hij (zonder faciliteiten en inkomen) rente en aflossing niet kon dragen.
3.12.2. Door Sligro BV wordt betwist dat verkoop van voormelde onroerende zaken te maken heeft met de door Sligro BV gelegde beslagen. Sligro BV verwijst naar het door [eiser] in het geding gebrachte rapport (prod. 10) en stelt op basis daarvan dat [eiser] in elk geval in contanten een bedrag van ? 1.170.000,-- heeft ontvangen uit de verkoop van de aandelen in [eiser] Holding B.V. Voorts wijst Sligro BV er op dat op geen enkele wijze wordt aangegeven wanneer de verkoopacties hebben plaatsgevonden en waarom sprake zou zijn van verkoop ver beneden de marktprijs.
Door Sligro BV wordt betwist dat de door [eiser] aangevoerde behoefte aan liquiditeiten en/of onmogelijkheid rente en aflossing te voldoen, veroorzaakt is c.q. zijn door de gelegde beslagen.
3.13. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van [eiser] dat hij door de beslagen volledig van zijn vermogensbestanddelen werd afgesneden, waarbij de rechtbank dit aldus begrijpt dat [eiser] daarmee bedoelt alle vermogensbestanddelen behoudens voornoemde onroerende zaken, reeds onjuist omdat [eiser] – naar Sligro BV onbetwist heeft aangevoerd en bovendien uit de door [eiser] in het geding gebrachte rapportage volgt – op enig moment (naar uit de rapportage volgt 23 april 1992) in elk geval in contanten over een bedrag van ? 1.170.000,-- kon beschikken in verband met zijn aandeel in de verkoop van de aandelen in [eiser] Holding B.V. Indien [eiser] naar hij stelt, wegens een gebrek aan liquide middelen, de rente en aflossing niet kon dragen had het op zijn weg gelegen terzake (aanvullende) feiten en omstandigheden te stellen – hetgeen [eiser] verzuimd heeft te doen – die, indien bewezen, leiden tot de conclusie dat hij als gevolg van de door Sligro BV (ten laste van [eiser]) gelegde beslagen op dit punt schade heeft geleden. Nu [eiser] dit heeft nagelaten zal de vordering met betrekking tot dit onderdeel als onvoldoende onderbouwd op het punt van causaal verband tussen respectieve verkoop enerzijds en beslagen anderzijds moeten worden afgewezen. Voor het verstrekken van een bewijsopdracht bestaat derhalve géén aanleiding.
Leningen ter voorziening in onderhoud
3.14.1. [eiser] stelt dat hij wegens de opgezegde bankrelaties en de gelegde beslagen volledig was afgesneden van zijn inkomensbestanddelen waardoor hij bij diverse privé-personen persoonlijke leningen heeft afgesloten, welke leningen nog dienen te worden terugbetaald met rente. De schade terzake bedraagt € 1.400.000,--.
3.14.2. Sligro BV verweert zich hiertegen door aan te geven a) dat b) waarom en c) wanneer [eiser] leningen heeft afgesloten, op geen enkele wijze duidelijk gemaakt wordt.
3.15. Reeds in onderdeel 3.13. heeft de rechtbank aangegeven dat van de stelling van [eiser] dat hij door de gelegde beslagen volledig was afgesneden van zijn inkomensbestanddelen, naar het oordeel van de rechtbank, mede gebaseerd op de stukken die [eiser] zelf in het geding heeft gebracht, in deze procedure niet kan worden uitgegaan. Bovendien heeft [eiser] zijn vordering in het geheel niet nader onderbouwd, laat staan dat hij feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, leiden tot de conclusie dat hij als gevolg van de door Sligro BV (ten laste van [eiser]) gelegde beslagen op dit punt schade heeft geleden. Nu [eiser] dit heeft nagelaten zal de vordering met betrekking tot dit onderdeel als onvoldoende onderbouwd moeten worden afgewezen.
Gedwongen oversluiting hypotheken
3.16.1. [eiser] stelt dat hij door de gelegde beslagen (‘bovengenoemde omstandigheden’) zijn hypotheek bij de FGH diende over te sluiten naar een minder voordelige hypotheek bij PVF. De schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden wordt door hem begroot op € 50.000,--.
3.16.2. Sligro BV voert als verweer aan dat er geen enkel causaal verband bestaat tussen de gelegde beslagen en de gestelde schade als gevolg van de beweerdelijke oversluiting naar een minder voordelige hypotheek.
3.17. Reeds in onderdelen 3.13. en 3.15 heeft de rechtbank aangegeven dat van de stelling van [eiser] dat hij door de gelegde beslagen volledig was afgesneden van zijn inkomensbestanddelen, naar het oordeel van de rechtbank, mede gebaseerd op de stukken die [eiser] zelf in het geding heeft gebracht, in deze procedure niet kan worden uitgegaan. Bovendien heeft [eiser] zijn vordering in het geheel niet nader onderbouwd, laat staan dat hij feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, leiden tot de conclusie dat hij als gevolg van de door Sligro BV (ten laste van [eiser]) gelegde beslagen op dit punt schade heeft geleden. Nu [eiser] dit heeft nagelaten zal de vordering met betrekking tot dit onderdeel als onvoldoende onderbouwd moeten worden afgewezen.
Beëindigingsovereenkomst met de heer Van [H]
3.18.1. [eiser] stelt dat hij als gevolg van de gelegde conservatoire beslagen en de opzegging van de bankrelaties niet in staat was zijn afspraak na te komen om aan de heer Van [H] een vergoeding te betalen van ? 400.000,-- in de vorm van een stamrecht. Van [H] heeft [eiser] terzake in rechte betrokken. [eiser] is veroordeeld om naast genoemd bedrag rente te betalen, te begroten op € 180.000,-- alsmede te vergoeden de proceskosten en buitengerechtelijke kosten. Voorts diende [eiser] een advocaat in de arm te nemen. De totale schade is te begroten op € 200.000,--. Bij repliek stelt [eiser] dat de claim/schade inzake Van [H] eveneens rechtstreeks voortvloeit uit de blokkering van de vermogensbestanddelen door Sligro BV.
3.18.2. Sligro BV verweert zich hiertegen en verwijst naar het door [eiser] in het geding gebrachte rapport (prod. 10), pagina’s 14 en 15, waar staat dat de desbetreffende overeenkomst met de heer Van [H] gesloten is op 28 april 1993 en dat het daarbij gaat om een overeenkomst in de euforie van de aanstaande verkoop van Olinka S.A.
De relevante beslagen zijn door Sligro BV gelegd ver voor het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst met Van [H]. In voormeld rapport wordt voorts terecht opgemerkt dat in de procedure tussen [eiser] en Van [H] geen sprake is van het poneren van de stelling van [eiser] dat hij niet aan de overeenkomst kan voldoen omdat er beslagen zijn gelegd op het vermogen van [eiser] en dat [eiser] in april 1993 wist dan wel behoorde te weten dat hij wellicht niet aan zijn betalingsverplichting jegens de heer Van [H] kon voldoen. Van een causaal verband tussen de gelegde beslagen en het niet nakomen door [eiser] van zijn verplichtingen jegens de heer Van [H] is geen sprake.
Sligro BV constateert dat indien het [eiser] te moeilijk wordt om inhoudelijk op het onderbouwde verweer van Sligro BV te reageren, een stellingname volgt die evident onjuist is, zonder enigerlei nadere adstructie. Sligro BV verwijst naar het bij antwoord reeds gestelde.
3.19. Op het gemotiveerde verweer van Sligro BV wordt door [eiser] inhoudelijk niet gereageerd. In haar verweer verwijst Sligro BV naar de inhoud van een door [eiser] zelf in het geding gebracht rapport (prod. 10), waaruit volgt dat de betreffende overeenkomst met Van [H] is gesloten op 23 april 1993 en, naar [eiser] heeft meegedeeld, is gesloten in de euforie over de aanstaande verkoop van de Olinka S.A. aandelen (april/mei 1993). Nu [eiser] deze gang van zaken niet inhoudelijk heeft betwist moet dit als vaststaand worden aangenomen. Onder deze omstandigheden – de overeenkomst is gesloten circa tweeëneenhalf jaar nadat Sligro BV de eerste beslagen (september 1990) heeft laten leggen en ruim een jaar nadat volgens hetzelfde rapport (bijlage 2) de laatste beslagen (maart 1992) zijn gelegd – kan door [eiser] niet met vrucht worden gesteld dat het niet nakomen van de op 23 april 1993 met Van [H] gesloten overeenkomst, het gevolg is van de door Sligro BV gelegde beslagen. Immers wist [eiser] op het moment van het aangaan van de overeenkomst met Van [H] dat er ten laste van hemzelf conservatoire beslagen waren gelegd waardoor hij, voor zover door deze beslagen vermogensbestanddelen van hemzelf waren getroffen, daarover niet vrijelijk kon beschikken. Voor zover [eiser] derhalve zijn verplichtingen jegens Van [H], voortvloeiend uit de omzetting van een natuurlijke verbintenis naar een overeenkomst, niet zou hebben kunnen nakomen als gevolg van de eerder gelegde beslagen betreft dat een omstandigheid die geheel voor rekening van [eiser] zelf dient te komen. Het verweer van Sligro BV treft derhalve doel.
Pensioenschade
3.20.1. [eiser] stelt een pensioenschade te hebben geleden van € 226.890,-- en verwijst terzake naar het als productie 10 in het geding gebrachte rapport. Bij repliek verwijst [eiser] naar productie 20 waaruit volgt dat [eiser] door het beslag van Sligro BV niet in staat is geweest de reeds voorgenomen afkoop, en daarop volgende inkoop, te realiseren waardoor het recht op die afkoop (in 1994) is komen te vervallen. Tot slot stelt [eiser] zich bij pleidooi op het standpunt dat hij door de beslagen niet langer in staat is geweest de pensioenpremies te voldoen.
3.20.2. Sligro BV verweert zich hiertegen en wijst er op dat in de desbetreffende productie het gestelde schadebedrag niet wordt aangetroffen. Voorts voert zij aan dat in de overeenkomst van 15 juni 1990 in artikel VIII, 3 uitdrukkelijk door [eiser] en [eiser] Holding B.V. is verklaard dat zij jegens de vennootschap (ABIM Beheer B.V.) en alle voornoemde dochtervennootschappen (waaronder ABIM B.V., rb.) geen enkele financiële aanspraak meer hebben, behoudens een in dit kader niet relevante uitzondering. [eiser] heeft er destijds (juni/juli 1990) kennelijk voor gekozen de premiebetalingen niet voor eigen rekening voort te zetten. Het betreffende derdenbeslag onder Nationale Nederlanden Levensverzekeringmaatschappij N.V. heeft met deze beslissing niets van doen aangezien dit eerst op 1 augustus 1991 werd gelegd. Van schade als gevolg van de gelegde beslagen is geen sprake.
Genoemde productie 20 bestaat uit een drietal brieven van Nationale Nederlanden. Uit de inhoud daarvan leidt Sligro BV af dat het gelegde beslag niet de oorzaak is van het niet kunnen afkopen van de polis. Het feit dat de wet gewijzigd is kan niet leiden tot schadeplichtigheid van Sligro BV. Voorts betwist Sligro BV dat [eiser] kon voldoen aan de (wettelijke) voorwaarden voor afkoop. Tot slot betwist Sligro BV dat [eiser] door het niet meer kunnen afkopen van de polis schade heeft geleden.
3.21.1. De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] stelt bij dagvaarding pensioenschade te hebben geleden tot een bedrag van € 226.890,--. Dit bedrag wordt door [eiser] in het geheel niet onderbouwd en valt ook niet te vinden in de productie waarnaar [eiser] verwijst. De vordering terzake deze schade dient derhalve als niet aannemelijk te worden aangemerkt.
3.21.2. Uit hetgeen [eiser] bij repliek heeft gesteld begrijpt de rechtbank de vordering van [eiser] aldus dat [eiser] schade heeft geleden doordat hij de door hem voorgenomen afkoop van zijn pensioen niet heeft kunnen realiseren als gevolg van de in opdracht van Sligro BV gelegde beslagen.
3.21.3. Door [eiser] wordt als productie 20 een drietal brieven in het geding gebracht van Nationale Nederlanden. Uit de brief van 25 juli 2002 volgt dat er op 5 februari 1994 een afkoopverbod (bij emigratie) is opgenomen in de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW). Terzake gold een beperkte overgangsregel, neergelegd in artikel 7 van de Afkoopregeling:
“Met inachtneming van de volgende voorwaarden is bij afkoop van pensioen of aanspraken op pensioen het besluit betreffende de aanwijzing van gevallen waarin afkoop van pensioen of een aanspraak op pensioen mogelijk is (Stcrt.1987, 143), zoals dit luidde op 4 februari 1994 van toepassing:
a. het verzoek tot afkoop is ingediend voor 5 februari 1994;
b. de berekening van de afkoopsom is gemaakt voor 5 februari 1994;
c. het onder a en b genoemde is met schriftelijke middelen aantoonbaar;
d. op 5 februari 1994 kunnen de instelling jegens wie de aanspraak op pensioen bestaat en de rechthebbende redelijkerwijs niet meer afzien van de overeenkomst tot afkoop”.
3.21.4. Als onbetwist staat tussen partijen vast dat [eiser] op 1 augustus 1991, de datum dat op verzoek van Sligro BV ten laste van [eiser] beslag werd gelegd onder Nationale Nederlanden, Nationale Nederlanden nog niet in het bezit had gesteld van alle voor afkoop benodigde stukken, welke stukken worden genoemd in de als onderdeel van productie 20 (CvR) door [eiser] overgelegde brief van Nationale Nederlanden van 26 april 1991. Op 1 augustus 1991 was derhalve nog niet voldaan aan alle vereisten voor afkoop. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in de tussenliggende periode tot 5 februari 1994 wel alle voor afkoop benodigde bescheiden, in het bijzonder de verklaring van mevrouw [C] als ook een bewijs van tijdige inschrijving van [eiser] in Zwitserland (zoals door Sligro ten pleidooie gesteld) aan Nationale Nederlanden heeft toegezonden. Nu [eiser] heeft verzuimd nadere stellingen te betrekken moet worden geconcludeerd dat [eiser] op 5 februari 1994 niet voldeed aan de vereisten als gesteld in artikel 7 van voormelde Afkoopregeling. Door [eiser] zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, leiden tot de conclusie dat het niet kunnen realiseren van de afkoop (mede) het gevolg is geweest van het door Sligro BV onder Nationale Nederlanden gelegde beslag.
3.21.5. Ook indien wordt uitgegaan van de bij pleidooi in onderdeel 73 gestelde, nieuwe, onderbouwing, te weten het niet meer kunnen voldoen van pensioenpremies, moet de vordering worden afgewezen nu uit de door [eiser] in het geding gebrachte brief van Nationale Nederlanden Levensverzekering Mij. N.V. aan [eiser] d.d. 4 juli 1991 blijkt dat sprake is geweest van een premievrijstelling per 1 juli 1990, derhalve een datum nog voordat door Sligro BV ook meer enig beslag ten laste van [eiser] was gelegd. Betaling van pensioenpremies was derhalve na 1 juli 1990 niet meer aan de orde.
Het verweer van Sligro BV treft derhalve doel.
Privé faillissement [....] [eiser]
3.22.1. [eiser] is op 3 september 1997 door de rechtbank te Utrecht in staat van faillissement verklaard. Het causaal verband tussen de gelegde beslagen en het faillissement ligt, aldus [eiser], in de rede. De schade terzake aan reputatie en naam van [eiser] dient ex aequo et bono te worden vastgesteld en moet vooralsnog worden begroot op € 100.000,--.
[eiser] voert voorts aan dat uit de door hem bij repliek overgelegde productie 21 (een lijst van concurrente en een lijst van preferente crediteuren in zijn faillissement) blijkt dat de schulden allen uitvloeisel zijn van het door de beslagen, het blokkeren van vermogensbestanddelen en het wegvallen van faciliteiten, en het niet kunnen voortzetten van de zakelijke activiteiten.
3.22.2. Sligro BV verweert zich hiertegen en voert aan dat uit het arrest van 4 november 1997 van het Gerechtshof te Amsterdam (prod. 3 bij CvA) blijkt dat de vordering van de Rabobank op grond waarvan het faillissement van [eiser] is aangevraagd, is ontstaan op 30 september 1992. Deze datum is ruimschoots gelegen na de beslagleggingen door Sligro BV. Van causaal verband tussen de beslagleggingen en de faillietverklaring is derhalve geen sprake. Bovendien blijkt uit overweging 2.1.3. van voormeld arrest dat [eiser] na de beslagleggingen gewoon door is gegaan met zijn zakelijke activiteiten in Nederland.
Sligro BV voegt daar nog aan toe dat het voor deze procedure niet van belang is welke vorderingen bij de curator zijn ingediend.
3.23. Door [eiser] wordt niet betwist dat zijn faillissement is uitgesproken vanwege een vordering van de Rabobank. Als onweersproken staat vast dat deze vordering is ontstaan medio 1992, derhalve circa twee jaar na het leggen van de eerste beslagen door Sligro BV. Door Sligro BV is ten laste van [eiser] – voor zover hier in het geding – nimmer beslag gelegd onder de Rabobank. Zonder nadere onderbouwing – die door [eiser] niet gegeven wordt – valt, mede gezien hetgeen is overwogen in de onderdelen 3.13. en 3.15., niet in te zien dat er enig causaal verband bestaat tussen het medio 1992 aangaan van financiële verplichtingen jegens de Rabobank en het op 3 september 1997 uitgesproken faillissement van [eiser] enerzijds en de door Sligro BV gelegde beslagen anderzijds, temeer niet nu bij het aangaan van de verplichtingen jegens de Rabobank, [eiser] bekend was met de door Sligro BV gelegde beslagen. Het verweer treft doel.
Juridische en advieskosten
3.24.1. [eiser] heeft in de loop van de tijd vele procedures moeten voeren ter voorkoming van faillissement e.d. na de opzegging van de bankrelaties en gelegde conservatoire beslagen. De kosten terzake, die hij anders niet had hoeven maken, kunnen worden begroot op € 350.000,-. Genoemd bedrag is deels gefinancierd uit de verkregen leningen; deels dienen genoemde kosten nog aan de diverse advocaten en adviseurs te worden voldaan. Dat hij enorme kosten heeft moeten maken vindt volgens [eiser] haar grondslag in het onrechtmatig handelen van Sligro BV.
3.24.2. Sligro BV betwist, gezien de totale afwezigheid van enige onderbouwing, dat [eiser] de door hem bedoelde procedures heeft moeten voeren tengevolge van enigerlei door Sligro BV gelegd beslag.
3.25. Waar [eiser] doelt op procedures ter voorkoming van zijn faillissement moet de vordering reeds worden afgewezen om de redenen als genoemd in onderdeel 3.23., waarnaar de rechtbank terzake verwijst. Voor zover [eiser] (tevens) doelt op de in onderdeel 2.4. omschreven procedure bij de rechtbank te Alkmaar dient de vordering eveneens te worden afgewezen nu in die procedure reeds een beoordeling van de vraag voor wiens rekening de proceskosten dienden te komen heeft plaatsgevonden. Door [eiser] wordt voorts verzuimd aan te geven op welke procedures hij eventueel verder doelt zodat naar het oordeel van de rechtbank de vordering op dit punt voor het overige als onvoldoende onderbouwd dient te worden afgewezen.
Immateriële schade
3.26.1. [eiser] vordert overige immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de kwalijke perspublicatie over [....] [eiser] in privé en als gevolg van de te zijnen laste gelegde beslagen en de daaruit voortvloeiende schade aan onder meer naam en reputatie. Deze schade dient ex aequo et bono te worden vastgesteld en vooralsnog te worden begroot op € 100.000,--, aldus [eiser].
[eiser] stelt vervolgens bij repliek dat de beslagleggingen, het in de landelijke pers uitgemaakt worden voor “oplichter en fraudeur” en het dientengevolge verliezen van zijn zakelijke reputatie en daardoor ook zijn privé reputatie, heeft geleden en leidt tot schade ex artikel 6:106 BW.
3.26.2. Voor zover de vordering is gebaseerd op de perspublicaties doet Sligro BV een beroep op verjaring. Sligro BV betwist voorts dat [eiser] enigerlei immateriële schade heeft geleden door de beslagen. Sligro BV betwist tot slot bij pleidooi dat conservatoire beslagen kunnen leiden tot immateriële schade.
3.27. Anders dan Sligro BV stelt kan een onrechtmatig beslag in voorkomende gevallen leiden tot immateriële schade. Voor zover de vordering haar grondslag vindt in de onrechtmatigheid van de perspublicaties dient de vordering te worden afgewezen omdat zij is verjaard, waartoe de rechtbank verwijst naar hetgeen zij daartoe heeft overwogen in de onderdelen 3.2.5., 3.2.6. en 3.3.
Nu [eiser] voorts geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, leiden tot de conclusie dat er sprake is van verlies van zijn zakelijke en privé reputatie en voorts nopen tot de conclusie dat indien daarvan sprake is dit verlies van zijn zakelijke en privé reputatie het gevolg is van één of meer door Sligro BV gelegde beslagen, dient de vordering op dit punt als onvoldoende onderbouwd ten aanzien van het causaal verband, reeds te worden afgewezen.
Tenslotte is gesteld noch gebleken dat [eiser] zodanig onder de in opdracht van Sligro BV te zijnen laste gelegde beslagen heeft geleden dat sprake is van geestelijk letsel – als bedoeld in HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366 – dat grond zou kunnen geven voor een vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente
3.28.1. De buitengerechtelijke kosten worden door [eiser] begroot op € 15.000,--. De post wettelijke rente wordt p.m. gesteld.
3.28.2. Sligro BV betwist dat voor de vordering van buitengerechtelijke kosten een grondslag aanwezig is.
3.29. Nu de hoofdvorderingen worden afgewezen delen de nevenvorderingen betreffende buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente ditzelfde lot.
3.30. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt [....] [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Sligro BV begroot op € 14.935,--, waarvan € 11.073,-- salaris procureur en € 3.863,-- verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R.M. de Moor, mr. Ch. Dunnewijk, en
mr. A.J.W. Jongeneel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.