RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
Velco Bedrijfsvloeren B.V., gevestigd te Eindhoven, eiseres,
gemachtigde drs. J.C. de Zeeuw, belastingadviseur verbonden aan Deloitte & Touche Belastingadviseurs te Eindhoven,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde G. Kranendonk, werkzaam bij het Uwv te Amsterdam.
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het bestuur van het Lisv.
Naar aanleiding van een looncontrole heeft verweerder bij besluiten van 21 november 2001 aan eiseres correctienota’s opgelegd voor premies sociale verzekeringswetten en voor premies en bijdragen voor diverse bedrijfstakeigen regelingen over de premiejaren 1996 tot en met 1999 voor een totaalbedrag van € 54.485,90.
De hiertegen door eiseres ingediende bezwaren zijn door verweerder bij besluit van 5 december 2002 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 september 2004, waar namens eiseres is verschenen directeur J. de Wijs, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres en diens kantoorgenoot N. Rensing. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Eiseres is een onderneming die zich bezighoudt met het leggen van verschillende soorten cement- en betonvloeren. Bij eiseres heeft looncontrole plaatsgevonden over de premiejaren 1996 tot en met 1999. In zijn rapportage van 6 juni 2001 heeft de looninspecteur op diverse onderdelen onregelmatigheden vastgesteld. Op grond hiervan heeft verweerder besloten tot de onder rubriek I vermelde correctie ten bedrage van in totaal € 54485,90.
De belastingdienst heeft verweerder hierin gevolgd en aan eiseres een naheffing loonbelasting opgelegd. Eiseres is hiertegen ook opgekomen. De procedure over de loonbelasting is aangehouden in afwachting van de uitkomst van onderhavige procedure tegen het besluit tot premiecorrectie.
De grieven van eiseres richten zich kort gezegd tegen de vastgestelde premie, voortvloeiend uit de conclusie van de looninspecteur dat op grond van het mandagenregister moet worden aangenomen dat meer dagen/uren zijn gewerkt dan er in de loonadministratie zijn verantwoord. Ten tweede keert eiseres zich tegen het standpunt dat meer loon is uitbetaald als gevolg van bovenmatig geachte reiskostenvergoedingen aan de heer [werknemer 1]. Ten derde is eiseres het oneens met het vastgestelde loon op grond van de bovenmatig geachte vaste representatie- en onkostenvergoeding aan de heren [werknemer 1] en [werknemer 2]. Met de overige correcties is eiseres akkoord gegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 10, eerste en tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) dient een werkgever een administratie te voeren en opgave te doen aan het Uwv van het door zijn werknemers genoten loon, volgens de voorschriften die zijn gegeven in het Loonadministratiebesluit.
Indien een werkgever niet, niet juist of niet volledig voldoet aan de op hem rustende plicht om loonopgave te doen, stelt het Uwv ingevolge artikel 12, eerste lid, van de CSV ambtshalve de verschuldigde premie vast.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 april 2004 (gepubliceerd in onder meer USZ 2004,196) blijkt dat alvorens kan worden overgegaan tot ambtshalve vaststelling van premie op de voet van artikel 12, eerste lid, van de CSV, verweerder dient aan te tonen dat de loonadministratie geen getrouw beeld geeft van de werkelijkheid.
Aantal gewerkte dagen/uren
Bij de looncontrole is gebleken dat eiseres slechts voor een deel van haar projecten een mandagenregistratie voert, waarin het aantal gewerkte uren per werknemer wordt opgenomen. Eiseres heeft naast voltijdwerkers ook een aantal deeltijdwerkers in dienst die een gedeeltelijke WAO-uitkering ontvangen. De looninspecteur heeft voor twee voltijdwerkers over een periode van 20 weken in het jaar 1998 een vergelijking gemaakt tussen de mandagenregisters en de loonadministratie en - aannemende dat beide voor de voltijdwerkers juist zijn - geconcludeerd dat voor ongeveer een derde deel van de werkzaamheden een mandagenregistratie wordt gevoerd. Vervolgens heeft de looninspecteur, uitgaande van de veronderstelling dat deze verhouding ook voor de deeltijdwerkers geldt, de mandagenregisters voor wat betreft de deeltijdwerkers vergeleken met de loonadministratie en op grond van deze rekenkundige vergelijking geconcludeerd dat de deeltijdwerkers meer uren moeten hebben gewerkt dan in de loonadministratie zijn opgenomen. De looninspecteur heeft vervolgens het totaal aantal gewerkte uren en het daarover betaalde loon voor de deeltijdwerkers schattenderwijs vastgesteld door de gegevens uit de (onvolledige) mandagenregisters over de onderzochte periode van 20 weken te extrapoleren naar alle werkzaamheden over de hele in geding zijnde periode. De looninspecteur meent voor zijn conclusie dat de loonadministratie van eiseres niet volledig was, bevestiging te vinden in het feit dat de gemiddelde opbrengst per uur bij eiseres aanzienlijk hoger ligt dan die bij zusterbedrijf Vloerenbedrijf Velco B.V..
Van de zijde van eiseres is gesteld dat de mandagenregisters niet alleen in veel gevallen ontbreken, maar dat daarin ook vaak meer uren zijn opgenomen dan er feitelijk zijn gewerkt, om voor de opdrachtgever de winstmarges te verbloemen. Deze mandagenregisters zeggen daarom niets over de juistheid van de loonadministratie, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt dat het voeren van een mandagenregistratie ingevolge het Loonadministratiebesluit niet is vereist, zodat de omstandigheid dat niet bij alle werkzaamheden deze registratie is gevoerd, geen reden vormt te twijfelen aan de juistheid van de loonopgave. Voor zover er mandagenregisters aanwezig zijn, maken deze evenwel deel uit van de administratie en kan verweerder daarom deze gegevens betrekken bij de looncontrole.
De omstandigheid dat eiseres in voorkomende gevallen aan opdrachtgevers meer manuren heeft opgegeven in de mandagenregisters dan er volgens de loonadministratie zijn uitbetaald, levert naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing op dat er mogelijk meer uren zijn gewerkt en uitbetaald dan waarover loonopgave is gedaan. Ook de omstandigheid dat uit een analyse van de omzet is gebleken van een opvallend hogere uuropbrengst bij eiseres, vergeleken met een zusterbedrijf, levert een dergelijke aanwijzing op. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het in beroep overgelegde interne deel van het controleverslag slechts blijkt van een vergelijking die is gemaakt met de omzetgegevens van een zusterbedrijf van eiseres. Dat een vergelijking heeft plaatsgevonden met andere bedrijven uit de branche, zoals in het verweerschrift is gesteld, blijkt niet uit de stukken.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verweerder geconstateerde verschillen tussen mandagenregisters en loonadministratie in een deel van 1998 en de opbrengst per uur elk voor zich en in onderlinge samenhang bezien aanleiding kunnen vormen om nader onderzoek te verrichten. Deze geconstateerde verschillen bieden evenwel onvoldoende basis om aan te nemen dat de loonadministratie geen getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd dit laatste aan te tonen, nu geen nader onderzoek is verricht. Verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen naar betalingen aan de werknemers over de vermeende gewerkte uren. Verklaringen die de conclusie van verweerder ondersteunen dat daadwerkelijk meer uren zijn gewerkt waarover loon is betaald zijn er evenmin, nu verweerder daarover geen navraag heeft gedaan bij werknemers en/of bij opdrachtgevers.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat het besluit van 5 december 2002 niet in stand kan blijven voor wat betreft de correctie voor de jaren 1996 tot en met 1999 voor het loonverschil als gevolg van de vaststelling dat volgens het mandagenregister meer dagen zijn gewerkt dat in de loonadministratie zijn verantwoord. Door verweerder zijn onvoldoende feiten gesteld en bewezen die de toepassing van artikel 12, eerste lid, van de CSV rechtvaardigen. Het besluit zal op dit onderdeel daarom worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb.
Reiskostenvergoeding aan de heer [werkenemer 1]
Bij de looncontrole is geconstateerd dat de afspraak die bij een eerdere looncontrole werd gemaakt, te weten dat de heer [werknemer 1] een sluitende kilometeradministratie diende te voeren, niet is nagekomen. De looninspecteur heeft steekproefsgewijs de gedeclareerde kilometers in 1998 geverifieerd met behulp van de ANWB-routeplanner en geconstateerd dat er ongeveer 25 % meer is gedeclareerd dan de berekende afstand. Als rekening wordt gehouden met 10 extra gereden kilometers per dag, dan is er nog 22 % meer gedeclareerd, aldus de inspecteur. Deze 22 % van de uitbetaalde kilometervergoedingen is daarom door verweerder als bovenmatig aangemerkt voor de jaren 1996, 1997 en 1998, waarbij verweerder voor de jaren 1996 en 1997 nog een marge van 10 % heeft genomen ten gunste van eiseres.
Eiseres heeft hiertegen kort gezegd aangevoerd dat op de declaratieformulieren slechts de hoofdbestemming per dag wordt aangegeven, maar dat diezelfde dag vaak meerdere projecten worden bezocht, waardoor meer kilometers worden gereden.
De rechtbank overweegt dat door eiseres wordt erkend dat door de heer [werknemer 1] geen sluitende kilometeradministratie is gevoerd en dat uit de gehouden steekproef blijkt dat eiseres aan hem een substantieel groter aantal kilometers heeft vergoed, dan waarvoor een administratie is gevoerd. Dit terwijl met eiseres bij een eerdere looncontrole heldere afspraken zijn gemaakt omtrent de plicht voor eiseres om voortaan een sluitende kilometeradministratie te voeren. Deze afspraak is door eiseres niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verweerder terecht een deel van de vergoedingen als bovenmatig heeft aangemerkt. De wijze waarop verweerder de bovenmatigheid en de daaruit voortkomende correctie heeft vastgesteld, kan de rechterlijke toets doorstaan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de afspraken die bij de eerdere looncontrole werden gemaakt, eiseres zich ervan bewust moet zijn geweest dat de bovenmatige vergoeding een loonbetaling betrof, zodat verweerder heeft kunnen bruteren in het jaar van uitbetaling. Mocht eiseres alsnog besluiten de niet-ingehouden loonheffing op de heer [werknemer 1] te verhalen, dan kan zij bij verweerder het verzoek doen de opgelegde correctienota dienovereenkomstig aan te passen.
Het beroep wordt op dit onderdeel ongegrond verklaard.
Representatie- en onkostenvergoeding van de heren [werknemer 1] en [werknemer 2].
Bij de looncontrole is gebleken dat de afspraak die met eiseres bij een eerdere looncontrole werd gemaakt, te weten dat ter onderbouwing van de vaste kosten- en representatievergoeding door de betrokken werknemers over een afgesproken periode bonnen verzameld zouden worden van de werkelijk gemaakte kosten, door eiseres niet is nagekomen. Althans eiseres heeft deze bonnen niet bewaard tot de volgende controle plaatsvond, zodat de inspecteur de vergoedingen niet heeft kunnen toetsen. De inspecteur heeft voor de jaren 1996 tot en met 1999 de vaste vergoeding van f 60,00 per week (f 2700,00 per jaar) bovenmatig geacht voor zover daarmee het bedrag van f 100,00 per maand is overschreden. Over het meerdere heeft verweerder een premiecorrectie toegepast.
Eiseres heeft aangevoerd dat een vergoeding van f 60,00 per week voor lunchkosten, parkeerkosten en kleine consumpties niet bovenmatig is, nu de betrokken werknemers vaak acht tot tien uur per dag onderweg zijn. Eiseres stelt gedurende de afgesproken periode de bonnen te hebben bewaard, maar deze na enige tijd te hebben weggegooid omdat geen controle door verweerder plaatsvond.
De rechtbank stelt vast dat door eiseres vergoedingen zijn uitbetaald, maar dat een onderbouwing van de werkelijke kosten ontbreekt. Dit terwijl om zo'n onderbouwing bij een eerdere controle reeds uitdrukkelijk is verzocht. Dat eiseres de volgens afspraak bewaarde bonnen heeft weggegooid, komt voor haar risico. Het enkele feit dat een looncontrole niet ieder jaar plaatsvindt had van de zijde van eiseres geen belemmering hoeven zijn deze bonnen te bewaren in afwachting van een volgende controle. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden de uitbetaalde vergoedingen, voor zover deze het redelijke bedrag van f 100,- per maand overschrijden, heeft mogen aanmerken als bovenmatige vergoedingen en derhalve als loon waarover premies moeten worden geheven. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de afspraken die bij de eerdere looncontrole werden gemaakt, eiseres zich ervan bewust moet zijn geweest dat de bovenmatige vergoeding een loonbetaling betrof, zodat verweerder heeft kunnen bruteren in het jaar van uitbetaling. Mocht eiseres alsnog besluiten de niet-ingehouden loonheffing op de heren [werknemer 1] en [werknemer 2] te verhalen, dan kan zij bij verweerder het verzoek doen de opgelegde correctienota dienovereenkomstig aan te passen.
Het beroep wordt op dit onderdeel ongegrond verklaard.
In de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Gelet op het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb dient de rechtbank deze kosten vast te stellen met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage en is een vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en beroep niet aan de orde. De proceskosten zijn begroot op in totaal € 805,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· 1/2 punt voor het dienen van repliek;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 218,00 dient te worden vergoed.
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit zich richt tegen de correctie over de jaren 1996 tot en met 1999 over het door verweerder aangenomen loonverschil, voortvloeiend uit het verschil in gewerkte dagen in het mandagenregister en de verantwoorde gewerkte dagen in de loonadministratie;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- draagt verweerder op in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het vorenoverwogene;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 218,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 805,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. N. Hofman als griffier op 25 oktober 2004.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.