ECLI:NL:RBSHE:2004:AR0094

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
340210
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na CWI-beslissing

In deze zaak heeft verzoekster, Moeskops' Bouwbedrijf B.V., een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend met verweerder, die lid is van de ondernemingsraad. Het verzoekschrift is op 31 maart 2004 ingediend, met een aanvullend stuk op 29 april 2004. Verweerder heeft op 7 mei 2004 een verweerschrift ingediend, waarna de mondelinge behandeling op 12 mei 2004 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting waren vertegenwoordigers van verzoekster en verweerder aanwezig.

Verzoekster beroept zich op een verandering van omstandigheden, namelijk werkvermindering, en heeft een lijst overgelegd van werknemers aan wie ontslag is aangezegd met vergunning van het CWI. Verweerder, die sinds 30 augustus 1999 in dienst is, betwist de werkvermindering en stelt dat er geen structurele werkvermindering is, aangezien vier ontslagen werknemers inmiddels weer in dienst zijn genomen. Hij voert aan dat hij niet ontslagen mag worden zolang er ingehuurd personeel wordt gebruikt en dat de ontslagvergunning van het CWI geen betekenis heeft omdat hij lid is van de ondernemingsraad.

De rechtbank overweegt dat de wet de mogelijkheid biedt voor zowel opzegging met vergunning van het CWI als ontbinding door de kantonrechter. De verhouding tussen deze procedures is niet geregeld, wat betekent dat de kantonrechter de beoordeling van het CWI moet respecteren. De kantonrechter kan het ontbindingsverzoek slechts in behandeling nemen als er nieuwe feiten zijn of als het CWI een kennelijke misslag heeft begaan. In dit geval heeft het CWI geoordeeld dat er sprake is van werkvermindering, en de kantonrechter concludeert dat er geen kennelijke misslag is.

De kantonrechter beslist uiteindelijk om de arbeidsovereenkomst per 26 juni 2004 te ontbinden en compenseert de proceskosten. De beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, kantonrechter in Eindhoven, en is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2004.

Uitspraak

Rechtbank 's-Hertogenbosch
K A N T O N R E C H T E R
E I N D H O V E N
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING
VAN EEN ARBEIDSOVEREENKOMST (BW 7:685)
in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moeskops' Bouwbedrijf B.V., gevestigd in Bergeijk,
verzoekster,
procederend zonder gemachtigde,
tegen
[verweerder], wonend in [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr M.J.L. Verschuuren.
Het verloop van het geding
Verzoekster heeft het verzoekschrift ingediend op 31 maart 2004 en een aanvullend stuk op 29 april 2004. Van verweerder is een verweerschrift ingekomen op 7 mei 2004. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2004. Aanwezig waren namens verzoekster de heren Van der Sanden en De Leeuw en aan de kant van verweerder hijzelf en zijn gemachtigde.
Verzoek en verweer
1.1. Verzoekster, Moeskops, verzoekt de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met verweerder, [verweerder].
1.2. Zij beroept zich op een verandering van omstandigheden, bestaande uit werkvermindering. Zij motiveert haar situatie in een aanvullend stuk, legt een lijst over van de werknemers aan wie zij met vergunning van het CWI ontslag heeft aangezegd en brengt verder onder meer in het geding een ontslagvergunning met betrekking tot [verweerder].
1.3. In plaats van [verweerder] ontslag aan te zeggen verzoekt zij thans de ontbinding van de arbeidsovereenkomst die zij met hem heeft; [verweerder] is lid van de ondernemingsraad van Moeskops.
2. [verweerder] voert tot verweer aan:
- dat geen financiële gegevens ingebracht zijn die aan het verzoek steun geven
- dat er geen structurele werkvermindering is; vier ontslagen werknemers zijn dan ook intussen weer in dienst genomen
- dat hij niet ontslagen zou mogen worden zolang Moeskops nog gebruikt maakt van ingehuurd personeel; geschiedt dat toch dan dient Moeskops een vergoeding aan te bieden, aangezien dat ontslag dan het gevolg is niet van economische omstandigheden maar van een keuze uit hoofde van bedrijfsbeleid
- dat aan de ontslagvergunning van het CWI geen betekenis toekomt omdat de overeenkomst met [verweerder] als lid van de ondernemingsraad niet mag worden opgezegd en het CWI dus niet bevoegd is tot het verlenen van een vergunning daarvoor
- dat de overeenkomst dus niet ontbonden moet worden en, als dat toch gebeurt, een vergoeding van € 15.531,30 gepast is
3. [verweerder] is laatstelijk bij Moeskops in dienst sinds 30 augustus 1999; hij is 46 jaar. Zijn salaris bedraagt € 34.514,= bruto per jaar inclusief emolumenten.
Beoordeling
4.1. De wet kent, afgezien van uitzonderingen, voor de eenzijdige beëindiging van het arbeidscontract naast elkaar de mogelijkheid van opzegging met vergunning van het CWI en de ontbinding door de kantonrechter.
4.2. De verhouding tussen die procedures is niet geregeld en daarom kunnen de procedures onderling niet als elkaars beroepsprocedure worden beschouwd. De vergunningsaanvraag niet ten opzichte van de beslissing op het ontbindingsverzoek en het ontbindingsverzoek niet ten opzichte van de beslissing op de vergunningsaanvraag.
4.3. Anders gezegd: zoals het CWI de beoordeling van de kantonrechter zal moeten respecteren, zo zal de kantonrechter de beoordeling van het CWI dienen te eerbiedigen.
4.4. Daaruit volgt dat het de kantonrechter slechts vrijstaat een ontbindingsverzoek na een CWI-beslissing in beoordeling te nemen als zich nadat het CWI geoordeeld heeft nieuwe feiten voorgedaan hebben, of als het CWI onmiskenbaar een bekend feit buiten beschouwing heeft gelaten, een kennelijke misslag heeft begaan, of een in redelijkheid niet te verdedigen beslissing heeft genomen.
4.5. In andere gevallen dient de kantonrechter zich van een nieuwe beoordeling te onthouden.
5.1. Een nieuwe beoordeling staat hem óók vrij als het CWI onbevoegdelijk beslist heeft, zoals in dit geval, aangezien de genomen beslissing dan als nietig moet worden beschouwd.
5.2. Maar hierbij is een relativering op haar plaats: zo'n beslissing moge nietig zijn, dat ontneemt de inhoudelijke beoordeling niet haar waarde.
5.3. Aangezien in dit geval het CWI uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat er sprake is van werkvermindering en dat die ontslag rechtvaardigt en niet gesteld noch gebleken is dat daarbij een kennelijke misslag is begaan of dat die conclusie in redelijkheid niet kon worden getrokken, kan bij dat oordeel aangesloten worden.
6. Het CWI heeft reeds geoordeeld over wat [verweerder] heeft aangevoerd over de inzet van ingehuurd personeel. Overigens heeft [verweerder] tegenover de gemotiveerde lezing die Moeskops op de zitting heeft gegeven van de inzet van eigen personeel waar dat mogelijk is niets gesteld waarmee hij zijn bezwaar werkelijk staande kon houden.
7.1. Dan resteert het ontbreken van een aanbod tot betaling van een vertrekvergoeding.
7.2. Vaststaat dat de overige werknemers geen vergoeding hebben ontvangen.
7.3. Omstandigheden die de situatie van [verweerder] onderscheiden van die van andere werknemers zijn niet gesteld of gebleken.
7.4. De conclusie is, dat aan de ontbinding geen vergoeding dient te worden verbonden.
8. Ten slotte: nu vaststaat dat het verzoek niets te maken heeft met [verweerder]s lidmaatschap van de ondernemingsraad kan het verzoek toegewezen worden.
9. De proceskosten worden gecompenseerd.
BESLISSING
De kantonrechter
Ontbindt de arbeidsovereenkomst van partijen per 26 juni 2004;
Compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr P.M. Knaapen, kantonrechter in Eindhoven, en door hem in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2004.