ECLI:NL:RBSHE:2004:AQ5880

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
314868
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en redelijkheid van de vergoeding in het kader van een Sociaal Plan

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, Obdeijn Eindhoven B.V., wordt veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 39.344,16 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.550,=, beide met rente. Eiser stelt dat het ontslag dat hem door Obdeijn is gegeven, kennelijk onredelijk was. De kantonrechter oordeelt dat een ontslag kennelijk onredelijk is als het zó onredelijk is dat geen redelijk denkend mens het zou verdedigen. Eiser heeft een uitkering van € 21.055,40 ontvangen op basis van het Sociaal Plan, wat volgens de kantonrechter een belangrijke factor is in de beoordeling van de redelijkheid van het ontslag.

De kantonrechter overweegt dat het feit dat andere werknemers een hogere vergoeding hebben ontvangen, niet automatisch betekent dat het ontslag van eiser onredelijk was. De kantonrechter wijst erop dat de financiële situatie van Obdeijn, die in 2001 en 2002 aanzienlijke verliezen heeft geleden, een rol speelt in de beoordeling van de redelijkheid van de vergoeding. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij door Obdeijn substantieel benadeeld is, en de mogelijkheden voor herplaatsing binnen het concern waren beperkt.

Uiteindelijk komt de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van eiser moet worden afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van Obdeijn, die zijn begroot op € 820,= wegens gemachtigdensalaris. De uitspraak is gedaan op 25 maart 2004 door de kantonrechter P.M. Knaapen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Hertogenbosch
V O N N I S V A N D E
K A N T O N R E C H T E R T E E I N D H O V E N
In de zaak van:
[eiser], wonend in [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr G.J. Hoitink,
t e g e n :
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Obdeijn Eindhoven B.V. (voorheen Van Wijnen Eindhoven B.V.), gevestigd in Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr M.J.M.T. Keulaerds.
Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de stukken die zich in het dossier bevinden, te weten
- de dagvaarding
- het antwoord
- de repliek
- de dupliek
Vordering en verweer
1.1. Eiser, [eiser], vordert dat gedaagde, Obdeijn, wordt veroordeeld hem een hoofdsom van € 39.344,16 en een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.550,= te betalen, beide met rente, een en ander bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en met een proceskostenveroordeling.
1.2. Wat de hoofdsom betreft legt [eiser] aan de vordering ten grondslag, dat het ontslag dat Obdeijn hem met vergunning van het CWI gegeven heeft - per 28 maart 2003 - kennelijk onredelijk was.
1.3. Naar de kern weergegeven is zijn motivering:
- dat hij uit hoofde van het Sociaal Plan slechts € 21.055,40 bruto heeft ontvangen, een stuk minder dan de kantonrechtersformule voorschrijft en dan de kantonrechter in ontbindingsprocedures aan twee andere medewerkers van Obdeijn heeft toegekend, een en ander terwijl, zo begrijpt de kantonrechter de repliek, de financiële situatie van het bedrijf een hogere vergoeding toestond
- dat Obdeijn zich onvoldoende heeft ingespannen om hem aan ander werk te helpen
- dat het ontslag gezien de krapte van de werkgelegenheid in de bouwwereld zeer ingrijpend is geweest.
2. Obdeijn heeft daar tegenovergesteld
- dat de vergoeding waarin het Sociaal Plan voorzien heeft redelijk is, mede in aanmerking genomen de financiele toestand van het bedrijf
- dat de kantonrechter in de bedoelde ontbindingsgedingen hogere vergoedingen heeft toegekend omdat het Sociaal Plan destijds nog niet was vastgesteld, zoals hij ook uitdrukkelijk overwogen heeft.
Beoordeling
3.1. Kennelijk onredelijk is een ontslag, als het zó onredelijk is dat geen redelijk denkend mens het zou verdedigen.
3.2. 'Kennelijk' betekent dan dat navraag bij die redelijk denkende mensen niet gedaan is, maar ook niet gedaan hoeft te worden, omdat er geen twijfel over mogelijk is dat er niemand te vinden zou zijn die het redelijk vindt.
4.1. Menigeen zal het echter volstrekt redelijk vinden dat Obdeijn na een verlies in 2001 van € 268.000,= en in 2002 van
€ 61.000,= en met het vooruitzicht van een omzetdaling van 56% in 2003 (produktie 1 bij dagvaarding, pagina 2) meende dat zij niet kon ontkomen aan het ontslag van een aantal werknemers.
4.2. En dit geldt nog te meer als in aanmerking wordt genomen dat [eiser] uit hoofde van het Sociaal Plan een uitkering van € 21.055,40 ontvangen heeft.
4.3. Niemand kan er immers aanspraak op maken geheel van de fluctuaties van de economie gevrijwaard te blijven, ook [eiser] als werknemer niet.
5.1. Het feit dat de kantonrechter in twee gevallen een naar verhouding hoger bedrag heeft toegekend aan een andere werknemer van Obdeijn doet daaraan niet af. Nog afgezien van het feit dat er toen nog geen voltooid Sociaal Plan was waarbij hij had kunnen aanknopen, is de vergoeding die de kantonrechter oplegt niet de enig redelijke afdoening; het veld van de redelijkheid is veel groter.
5.2. Dat de moedermaatschappij geen verlies leed in het jaar waarin de ontslagvergunning werd gevraagd zou misschien van belang kunnen zijn als er grond was voor de verdenking dat deze Obdeijn substantieel zou hebben benadeeld, bijvoorbeeld door ongegronde onttrekkingen of iets dergelijks. [eiser] heeft echter niets aangedragen wat op een dergelijke benadeling zou kunnen wijzen.
5.3. Voorts heeft Obdeijn uitgelegd dat en waarom mogelijkheden om [eiser] binnen het concern te herplaatsen uiterst beperkt waren (antwoord 21). [eiser] heeft daar niets tegenovergesteld zodat niet valt in te zien wat Obdeijn had kunnen doen dat [eiser] niet even goed of beter zelf had kunnen doen.
6. De slotsom is, dat de vordering moet worden afgewezen.
7. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten van Obdeijn.
BESLISSING
De kantonrechter
Wijst de vordering af;
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Obdeijn, begroot op tot heden de somma van € 820,= wegens gemachtigdensalaris.
Aldus gewezen door mr P.M. Knaapen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 20043, in tegenwoordigheid van de griffier.