RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/089126-02
Uitspraakdatum: 29 juli 2004
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [in] 1963,
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juli 2004.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 augustus 2003.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2001
tot en met 12 mei 2003 (telkens) te Eindhoven, in de gemeente Eindhoven en/of
elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
(een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans zich er (telkens)
(in voldoende mate) van bewust was, dat hij besmet was met het h.i.v.-virus,
- meermalen, althans eenmaal, zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]
en/of [slachtoffer 8] heeft gebracht, althans laten nemen, en/of
- zich, meermalen, althans eenmaal, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] heeft laten pijpen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, de penis van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in zijn, verdachtes, anus heeft laten
brengen/duwen,
terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht];
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot
en met 30 april 1998 (telkens) te Eindhoven, in de gemeente Eindhoven en/of
elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
(telkens) met [slachtoffer 1] (geboren 1 mei 1982), die de leeftijd van twaalf
jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt,
een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en)
uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1], hebbende verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of laten
nemen, en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] laten betasten/aanraken en/of
zich door die [slachtoffer 1], laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, anus laten brengen/duwen
en/of
- de penis van die [slachtoffer 1], in zijn, verdachtes, mond gebracht althans
genomen en/of die [slachtoffer 1] gepijpt en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] vastgepakt, althans betast en/of die [slachtoffer 1] afgetrokken;
[artikel 245 Wetboek van Strafrecht]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000
tot en met 8 oktober 2001 (telkens) te Eindhoven, in de gemeente Eindhoven
en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (geboren 9 oktober 1983), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten
van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de
leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt,
bestaande die ontucht (telkens) daarin, dat verdachte, meermalen, althans
eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] heeft gebracht, althans
laten nemen, en/of zich door die [slachtoffer 2] heeft laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] heeft laten betasten/aanraken
en/of zich door die [slachtoffer 2] heeft laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, anus heeft laten
brengen/duwen en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, mond heeft gebracht/genomen
en/of die [slachtoffer 2] heeft gepijpt en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt, althans betast, en/of die [slachtoffer 2] heeft afgetrokken;
[artikel 248b Wetboek van Strafrecht]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 februari
1992 tot en met 26 februari 1995 (telkens) te Eindhoven, in de gemeente
Eindhoven, en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval
in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 8] (geboren 27 februari 1979), die de
leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
(telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 8], hebbende verdachte
meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 8] gebracht en/of laten
nemen, en/of zich door die [slachtoffer 8] laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 8] laten betasten/aanraken en/of
zich door die [slachtoffer 8], laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer 8], in zijn, verdachtes, mond gebracht althans
genomen en/of die [slachtoffer 8] gepijpt en/of
- de penis van die [slachtoffer 8] vastgepakt, althans betast en/of die [slachtoffer 8] afgetrokken;
[artikel 245 Wetboek van Strafrecht]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december
1998 tot en met 30 november 2001 (telkens) te Eindhoven, in de gemeente
Eindhoven en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland, (telkens) met [slachtoffer 4] (geboren 1 december 1985), die de leeftijd
van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens)
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 4], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 4] gebracht en/of laten nemen,
en/of zich door die [slachtoffer 4] laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 4] laten betasten/aanraken en/of zich
door die [slachtoffer 4], laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer 4] in zijn, verdachtes, anus laten brengen/duwen en/of
- de penis van die [slachtoffer 4], in zijn, verdachtes, mond gebracht althans genomen
en/of die [slachtoffer 4] gepijpt en/of
- de penis van die [slachtoffer 4] vastgepakt, althans betast en/of die [slachtoffer 4]
afgetrokken;
[artikel 245 Wetboek van Strafrecht]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2002 tot
en met 25 oktober 2002 (telkens) te Eindhoven, in de gemeente Eindhoven en/of
elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
(telkens) ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer 7] (geboren
26 oktober 1984), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele
handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van
zestien jaren maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, bestaande
die ontucht (telkens) daarin, dat verdachte meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 7] heeft gebracht en/of laten
nemen, en/of zich door die [slachtoffer 7] heeft laten pijpen;
[artikel 248b Wetboek van Strafrecht]
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens schending van beginselen van een goede procesorde.
Namens de verdediging is het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte doordat sprake is van schending van beginselen van een goede procesorde.
Hiertoe is aangevoerd dat het OM door een persverklaring op 4 juni 2003 het bericht heeft bevestigd dat kort daarvoor in het Eindhovens Dagblad was verschenen, dat verdachte (aangeduid met initialen en woonplaats) met het HIV-virus is besmet. Tevens heeft de toenmalige burgemeester van Eindhoven, [betrokkene 1] deze informatie op 5 juni 2003 op de televisie verstrekt. Door aldus de HIV-besmetting van verdachte naar buiten te brengen zijn in de visie van de verdediging de privacybelangen van verdachte ernstig geschonden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het hier een in het driehoeksoverleg genomen beleidsbeslissing betreft waarvoor het OM de verantwoordelijkheid draagt. Volgens de raadslieden is sprake van détournement de pouvoir en zijn de beginselen van zorgvuldigheid en evenredigheid geschonden, en wel dusdanig dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het verhoor van de fungerend hoofdofficier van justitie [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris is gebleken dat in het driehoeksoverleg van 4 juni 2003 is afgesproken om de HIV-besmetting van verdachte te bevestigen, gelet op de publicatie van deze informatie in het Eindhovens Dagblad, waarbij de gezondheid van mogelijk besmette jongeren voorop heeft gestaan. Tevens heeft volgens [betrokkene 2] een rol gespeeld dat de HIV-besmetting van verdachte uiteindelijk toch openbaar zou zijn geworden, gelet op de feiten die aan verdachte worden verweten. Uitdrukkelijk is afgesproken dat het traject dat de burgemeester zou bewandelen geen opsporingsdoel zou dienen.
Uit het verhoor van oud-burgemeester [betrokkene 1] is gebleken dat bij zijn besluit om met de HIV-besmetting van verdachte naar buiten te treden het belang dat mogelijk besmette personen zich medisch zouden laten onderzoeken en zonodig behandelen voorop heeft gestaan. Bij het besluit heeft de volksgezondheid voorop gestaan en is opsporing geen doel geweest, aldus [betrokkene 1].
Uit deze gang van zaken maakt de rechtbank op dat het OM niet initiërend is opgetreden bij het naar buiten brengen van het feit dat verdachte HIV-besmet is, doch slechts bevestigend en reagerend op reeds in de pers verschenen informatie, waarop vervolgens door het gemeentebestuur is ingespeeld in het kader van de volksgezondheid. Zelfs indien dit handelen van het bestuur onder de verantwoordelijkheid van het OM wordt gebracht, dan kan naar het oordeel van de rechtbank bij deze wijze van handelen niet gesproken worden van détournement de pouvoir, omdat het naar buiten brengen van die informatie geen opsporingsdoel beoogde te dienen.
Evenmin kan gezegd worden dat geen sprake was van een redelijke en billijke belangenafweging tussen enerzijds de belangen van verdachte en anderzijds de belangen van volksgezondheid. De wijze van optreden voldoet in de ogen van de rechbank aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Immers bij een ander optreden van het OM, bijvoorbeeld het niet bevestigen van de informatie, zouden de belangen van verdachte in de ogen van de rechtbank niet wezenlijk minder geschonden zijn nu die informatie al via de media bekend was geworden. Dit zo zijnde was het optreden van OM en de oproep van de burgemeester redelijk in verhouding tot het te bereiken doel, te weten het garanderen van een hulpverleningstraject voor eventueel besmette jongeren.
Conclusie van de rechtbank is dat van het besproken optreden van het OM en het bestuur rond het naar buiten brengen van de HIV-besmetting van verdachte niet gezegd kan worden dat sprake is van dusdanige ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Immers niet is gebleken dat door dat handelen doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens schending van artikel 8 EVRM.
Namens de verdediging is voorts gesteld dat door het naar buiten brengen van de besmetting van verdachte artikel 8 EVRM is geschonden, hetgeen evenzeer tot niet-ontvankelijkheid van het OM zou dienen te leiden.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Ter onderbouwing van dit verweer is gewezen op de zaak Z vs Finland (NJ 1999/516). In deze zaak ging het om het naar buiten brengen van informatie over de HIV-besmetting van de echtgenote van een tot poging doodslag veroordeelde HIV-besmette man in een vonnis na een periode van 10 jaar. Het Hof overwoog dat er geen dringende redenen waren om na 10 jaar de naam van de vrouw en haar medische conditie in het voor publicatie vrijgegeven vonnis te laten staan.
Uit deze zaak kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de gang van zaken rond verdachte tot schending van artikel 8 EVRM zou leiden nu allerminst vaststaat dat het EHRM in gelijke zin zou oordelen als het informatie over de verdachte zelf betreft. Het gaat dan niet om de belangenafweging tussen de privacy van een derde die in het strafdossier voorkomt en het belang van de openbare rechtspleging, maar om de belangenafweging tussen de privacy van de verdachte in een strafzaak en het belang van de openbare rechtspleging. In dit laatste geval zal het belang van de openbare rechtspleging meer gewicht in de schaal leggen.
Niet ontvankelijkheid van de officier wegens schending van artikel 8 EVRM jo 6 lid 2 EVRM.
Evenmin acht de rechtbank schending van artikel 8 jo 6, lid 2 EVRM aan de orde. De verwijzing naar de zaak Allenet de Ribemont (NJ 1997/523) gaat niet op. Het naar buiten brengen van gegevens over de besmetting van verdachte heeft in de ogen van de rechtbank niet geraakt aan de presumptio innocentiae, omdat door het openbaar ministerie en bestuur uitsluitend is bevestigd dat verdachte lijdend was aan een HIV-besmetting en er geen uitspraken zijn gedaan over mogelijk strafbaar gedrag door verdachte, zodat niet gezegd kan worden dat het recht op een fair trail hierdoor is aangetast.
Bovenstaande overwegingen met betrekking tot de niet-ontvankelijkheidverweren nemen niet weg dat een en ander voor de rechtbank wel heeft meegewogen bij de straftoemeting.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie vanwege onrechtmatigheden in het vooronderzoek.
De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat de start van het vooronderzoek jegens verdachte onrechtmatig was, aangezien het is begonnen met een CIE informatie van begin september 2002 (zie p. 120), welke informatie niet door een andere bron bevestigd werd, niets over een strafbaar feit inhield en kennelijk niet op haar inhoud door de CIE is getoetst, aangezien zij volgens de raadsman feitelijke onjuistheden (op 4 september 2002 zou PSV niet thuis spelen) bevatte. Een dergelijke CIE informatie mocht bijgevolg niet betrouwbaar worden geacht en mocht dus ook geen aanleiding zijn tot een redelijk vermoeden van schuld van verdachte, op basis waarvan opsporingsbevoegdheden konden worden aangewend.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
De desbetreffende CIE informatie luidt "[verdachte] heeft op 4 september 2002, laat in de avond, nog een zeer jonge schandknaap opgepikt in het Anne Frankplantsoen in Eindhoven. Meestal pikt [verdachte] na een voetbalwedstrijd in het PSV stadion op de ontmoetingsplaats voor homofielen aan het Anne Frankplantsoen in Eindhoven zeer jonge jongens op die bij hem tegen betaling sexueel handelingen verrichten". Deze informatie blijkt te zijn verschaft door de heer [betrokkene 3], die zichzelf als de informant bekend heeft gemaakt en inmiddels o.a. wegens het ontucht plegen met jongens tussen de 16 en 18 jaar tegen betaling in het Anne Frankplantsoen is veroordeeld. Blijkens het proces-verbaal van het hoofd CIE Brabant Zuid Oost, de heer Middendorp, had [betrokkene 3] ook al op 14 juni 2001, 10 oktober 2001 en 28 maart 2002 informatie over verdachte verschaft, waarbij in ieder geval tweemaal seks met minderjarigen ter sprake kwam. Middendorp verklaart (op 12 september 2003 bij de RC) dat hoewel men in het verleden niet teveel positieve ervaring met [betrokkene 3] had gehad, de informatie van 9 september 2002 ditmaal wel betrouwbaar werd geacht, omdat zij werd bevestigd door een andere bron. Middendorp weet niet meer welke bron dat was.
De rechtbank is van oordeel dat om die laatste reden de informatie als betrouwbaar kon worden beoordeeld. Bovendien kon die informatie een redelijk vermoeden jegens verdachte scheppen. Zij noemt de naam van verdachte en duidt op concrete mogelijke strafbare feiten: ontucht hebben met minderjarigen tegen betaling, mogelijk ook met jongens jonger dan 16 jaar. De informatie was actueel; want de datum van 4 september 2002 wordt genoemd. Ook al zou [betrokkene 3] zich hierbij in de precieze datum hebben vergist, dan volgt daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat dit de gehele informatie onbetrouwbaar maakt. Bovendien brengt het gegeven dat verdachte meestal na een thuiswedstrijd van PSV jongens oppikt niet mee dat, toen hij dat ook op 4 september 2002 deed, PSV op die dag een thuiswedstrijd heeft gespeeld.
In de tweede plaats heeft de raadsman betoogt dat op onrechtmatige wijze verdere opsporingsmaatregelen zijn bevolen. Zo zouden de historische printgegevens van de telefoon van verdachte zijn opgevraagd, terwijl er geen sprake is van ontdekking op heterdaad.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Naast de ontdekking op heterdaad geeft artikel 126n Sv ook een andere voorwaarde voor het opvragen van de historische printgegevens, namelijk de verdenking van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Het proces-verbaal van 12 september 2002 dat de aanvraag onderbouwt (BOB dossier p. 18) vermeldt bovengenoemde CIE informatie en koppelt daaraan de verdenking van 250a Sr (mensenhandel) vast. Voor dit laatste delict is voorlopige hechtenis toegestaan, maar ook al voor het delict van 248b Sr (ontucht plegen met jongens tussen de 16 en 18 jaar tegen betaling), voor welke verdenking de genoemde CIE informatie direct aanleiding geeft. Dit opsporingsmiddel is dus niet op onrechtmatige wijze toegepast.
Vervolgens zou volgens de raadsman een bevel tot stelselmatige observatie zijn afgegeven terwijl er geen verdenking van een misdrijf bestond.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Het proces-verbaal van 13 februari 2003 dat de aanvraag onderbouwt (BOB dossier p. 20) vermeldt wederom de bovengenoemde CIE informatie, maar wijst ook op de verklaring van [slachtoffer 6] van 9 januari 2003 (zie p. 208: "Het is mij bekend dat [verdachte] sex met minderjarigen heeft gehad. Ik heb gezien dat een jongen van 13 jaar met hem de bossen inliep."). De verdenking is dus sterker geworden, zodat ook dit opsporingsmiddel niet op onrechtmatige wijze is toegepast.
Tenslotte zou volgens de raadsman ten onrechte een bevel tot opnemen van de telefooncommunicatie van verdachte zijn gegeven, aangezien er geen sprake is van een reeds gepleegd misdrijf, welk misdrijf verder geen ernstige inbreuk op de rechtsorde zou vormen, terwijl het onderzoek ook het leggen van zo'n telefoontap niet dringend vorderde.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Het proces-verbaal van 17 februari 2003 dat de aanvraag onderbouwt (BOB dossier p. 25) vermeldt wederom de bovengenoemde CIE informatie en de verklaring van [slachtoffer 6], maar nu ook observaties van verdachte in het Anne Frankplantsoen op 31 januari 2003 en op 15 februari 2003. Met die gegevens is de verdenking van door verdachte gepleegde strafbaar feiten, namelijk ontucht hebben met minderjarigen tegen betaling, mogelijk ook met jongens jonger dan 16 jaar, sterker geworden. Bovendien vorderde het onderzoek dringend na te gaan welke minderjarigen het betrof, hetgeen kon blijken uit het opnemen van de telefooncommunicatie van verdachte. Het mogelijk regelmatig ontucht hebben met minderjarigen, wellicht ook met jongens jonger dan 16 jaar, tegen betaling is ten slotte naar het oordeel van de rechtbank een misdrijf dat ernstige inbreuk maakt op de rechtsorde. Het voorgaande is ook steeds van toepassing geweest bij de aanvragen tot verlenging van het opnemen van de telefooncommunicatie van verdachte. Ook dit opsporingsmiddel is dus niet op onrechtmatige wijze toegepast.
Het een en ander leidt tot de conclusie dat er in het vooronderzoek bij de toepassing van opsporingsmiddelen geen onrechtmatigheden jegens verdachte zijn gepleegd, zodat het verweer dat de Officier van Justitie op deze gronden niet ontvankelijk is in haar vordering moet worden verworpen.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie vanwege vervolging art 302 /45.
Door de verdediging is verder aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging terzake artikel 302 (jo. art. 45) van het Wetboek van Strafrecht , wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde "zorgvuldige belangenafweging" en "evenredigheid tussen doel en middel" . Ook heeft de verdediging aangevoerd dat een vervolging ter zake artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht in strijd zou zijn met het lex certa beginsel.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Of bepaald gedrag gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit is voorbehouden aan de wetgever, aangevuld met rechterlijke uitspraken. Het gaat er om dat wordt vastgesteld of de concrete gedragingen van de betreffende zaak passen binnen de dan omschreven strafbare feiten. De beperkte onzekerheid, die ontstaat doordat vormen van menselijk gedrag door gewijzigde maatschappelijk omstandigheden en inzichten worden voorgelegd aan de strafrechter, doet niet af aan het lex certa beginsel van artikel 7 EVRM, een beginsel dat in onze rechtsorde erkenning heeft gevonden in artikel 1 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt verder vast dat het door de verdediging (en openbaar ministerie) aangehaalde adviesrapport van de "Bestuurscommissie Aidsbeleid en Strafrecht" en het geciteerde Policy Option Paper van UNAIDS van juni 2002 geen recht vormen in de zin van artikel 99 van de Wet R.O.
Aangezien het adviesrapport is overgelegd in de strafzaak, heeft de rechtbank wel acht geslagen op de inhoud er van.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van opzettelijke misleiding van de slachtoffers aangaande de HIV-besmetting van verdachte en tevens is er sprake van minderjarigheid van verschillende jongens. Om die reden valt deze zaak naar het oordeel van de rechtbank binnen de grenzen die genoemde rapporten aangeven voor strafrechtelijk ingrijpen bij onveilig seksueel gedrag. De rechtbank ziet hierin een reden te meer dat door het openbaar ministerie niet lichtvaardig is overgegaan tot vervolging van verdachte of anderszins is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Samengevat is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat het openbaar ministerie, door verdachte te dagvaarden terzake van poging tot zware mishandeling, heeft gehandeld in strijd met de door de verdediging genoemde beginselen. Het verweer moet derhalve worden verworpen.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie vanwege ontbreken van een op juiste wijze ingediende klacht.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr, artikel 245 Sr van toepassing is, zoals het luidde vóór de wetswijziging van 1 oktober 2002. Volgens artikel 245 lid 2 (oud) Sr heeft vervolging niet plaats dan op klacht.
Ten aanzien van feit 2.
[slachtoffer 1] heeft op 14 mei 2003 tijdig en op juiste wijze een klacht ingediend.
Ten aanzien van feit 4.
[slachtoffer 8] heeft op 4 juni 2003 een klacht gedaan (p. 306). Het feit dat hij in zijn verklaring bij de RC op 10 november 2003 nader aangeeft waarom hij die klacht heeft gedaan, namelijk "om hetgeen [verdachte] heeft gedaan met die andere jongens", brengt niet mee dat daarmee zijn klacht komt te vervallen. Ingevolge artikel 67 van het Wetboek van Strafrecht is dat ook niet mogelijk, nu blijkens die bepaling de indiener van een klacht gedurende acht dagen na de dag van indiening bevoegd is deze in te trekken. Als het al de bedoeling was van de indiener om zijn klacht in te trekken, heeft zulks niet tijdig plaatsgevonden. De rechtbank is dus van oordeel dat is voldaan aan het klachtvereiste, zodat het verweer dat de Officier van Justitie met betrekking feit 4 niet ontvankelijk is moet worden verworpen.
Ten aanzien van feit 5.
Volgens het bepaalde in artikel 65 lid 1 Sr kan een klacht worden ingediend door de wettige vertegenwoordiger, als de betrokken persoon aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt, dat hij niet in staat is te beoordelen of zijn belang gediend is met een klacht.
Uit een proces-verbaal van 13 november 2003 (in het vierde aanvullende proces-verbaal) blijkt dat de heer Spitters van het psychiatrisch ziekenhuis De Grote Beek te Eindhoven, waar [slachtoffer 4] wordt verpleegd, aan de verbalisanten heeft medegedeeld dat de psychische gesteldheid van [slachtoffer 4] nog verder verslechterd was. Hij zou in een isoleercel verblijven en derhalve niet te verhoren zijn. Verbalisanten hebben zich bijgevolg tot de moeder van [slachtoffer 4] gewend, die besloot een klacht te doen. Zijn moeder had inmiddels al op 9 juli 2003 een klacht gedaan (p. 321). De rechtbank is van oordeel dat gezien deze feiten en omstandigheden is voldaan aan het klachtvereiste, zodat het verweer dat de Officier van Justitie met betrekking feit 5 op de tenlastelegging niet ontvankelijk is moet worden verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Met betrekking tot de (voorwaardelijk) opzet tot zware mishandeling in feit 1.
Allereerst is van belang dat een HIV besmetting bij de huidige stand van de wetenschap een ongeneeslijke ziekte meebrengt, die zonder gebruik van medicijnen (met vervelende bijwerkingen) binnen 10 jaren tot de dood leidt (zie de rapporten van de deskundigen Coutinho en Prins). Bij een dergelijke levensgevaarlijke ziekte moet men ook een kleine kans van besmetting (volgens Coutinho bij oraal contact een niet precies te schatten kleine kans, volgens Prins bij oraal contact met ejaculatie < 0,1%) proberen te voorkomen. Dat geldt zeker voor een grotere kans op besmetting (bij anaal contact volgens zowel Coutinho als Prins 0,8 tot 3,2 %). Dat geldt te meer nu deze kans op een simpele manier aanzienlijk kan worden verkleind, namelijk door het gebruik van condooms bij die seksuele contacten. In de seksuele contacten die verdachte met de betrokken personen heeft gehad, heeft hij naar eigen zeggen nooit condooms gebruikt. Hij had ze ook nooit bij zich in het Anne Frankplantsoen. Niettemin heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zowel orale als anale onbeschermde seksuele contacten met die personen gehad. Niet is komen vast te staan dat één van de betrokkenen door het HIV-virus besmet is geraakt zodat de zware mishandeling niet is gerealiseerd, maar verdachte heeft zich met deze handelingen niettemin schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, mits is voldaan aan de eis dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet tot het toebrengen van de HIV-besmetting heeft gehad. Daartoe is het volgende van belang.
Verdachte weet vanaf maart 2001 dat hij met het HIV-virus is besmet. Hij had, blijkens de brief van zijn behandelend geneesheer de heer Juttman van 21 juli 2003, aanvankelijk een virus load van 88.200 copieën/ml. De behandeling van een anti-retrovirale therapie sloeg goed aan. Jutman meldt in dezelfde brief dat vanaf november 2001 de virus load kleiner dan 50 copieën /ml was en niet meer in het bloed aantoonbaar. Prins verklaart in zijn rapport dat de kans op transmissie tijdens een succesvolle behandeling extreem klein is. Coutinho verklaart in zijn rapport dat de overdrachtkans inderdaad afneemt, maar dat dit niet betekent dat de overdrachtkans is verdwenen. Allereerst kan de hoeveelheid virus in het bloed aanzienlijk verschillen van die in het zaad, maar ook andere omstandigheden (wondjes bij betrokkenen, het aantal malen seksueel contact, wel of niet ejaculatie) kunnen de overdrachtkans weer vergroten. Bovendien blijkt in het geval van verdachte niet hoe snel de daling van zijn virus load in de periode maart - november 2001 heeft plaatsgevonden. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat verdachte zich in ieder geval vanaf de periode maart 2001 tot november 2001 bewust is geweest dat er bij zijn orale en anale onbeschermde seksuele contacten een aanmerkelijke kans bestond op de overdracht van het HIV-virus bij de betrokkenen. Dat geldt ook voor de perioden na november 2001 voorzover verdachte onbeschermde anale seksuele contacten met hen heeft gehad. Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard zich van dit laatste gegeven bewust te zijn. Verdachte heeft die kans daarom ook willens en wetens aanvaard. Er is sprake van onverschilligheid en grove onzorgvuldigheid ten aanzien van de gezondheid van de jongens gezien de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden. Het betroffen meerdere seksuele contacten met veelal verslaafde jongeren, die van de ruime betalingen door verdachte afhankelijk waren geworden, en aan wie verdachte heeft verzwegen dat hij besmet was met het HIV-virus, terwijl hij bij die seksuele contacten geen condooms heeft gebruikt of heeft laten gebruiken Vanwege die verzwijging en de ongelijkwaardigheid tussen verdachte en de desbetreffende jongens kan er aan de zijde van hen dan ook geen sprake zijn van "eigen schuld" zoals verdachte heeft betoogd.
Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling door onbeschermde anale seksuele contacten met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en onbeschermde orale seksuele contacten in de periode maart-november 2001 met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5].
Ten aanzien van het opzet met betrekking tot de leeftijd van de jongens.
Verdachte heeft - naar de rechtbank begrijpt ten aanzien van hetgeen onder 2, 3, 4, 5 en 6 is tenlastegelegd - aangevoerd dat hij niet heeft geweten dat de desbetreffende jongens minderjarig waren.
Voor een veroordeling terzake van de in artikelen 245 en 248b van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven is niet vereist dat vast komt te staan dat het opzet van verdachte zich mede heeft uitgestrekt tot de in die delictsomschrijving genoemde leeftijd van het slachtoffer. De leeftijd is in deze delictomschrijvingen een geobjectiveerd bestanddeel, wat inhoudt dat het opzet van de dader daarop niet hoeft gericht te zijn. Door de wetgever is immers beoogd de minderjarigen ten aanzien van misdrijven tegen de zeden zo doeltreffend mogelijk strafrechtelijke bescherming te bieden.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten 1, 2, 3, 5, en 6 heeft begaan als hierna te melden:
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2001 tot en met 12 mei 2003 telkens te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl hij, verdachte, wist, dat hij besmet was met het h.i.v.-virus,
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] of [slachtoffer 5] heeft gebracht en
- zich door die [slachtoffer 1] of [slachtoffer 5] heeft laten pijpen, en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] of [slachtoffer 4], in zijn, verdachtes, anus heeft laten brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1997 tot en met 30 april 1998 te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren 1 mei 1982), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1], hebbende verdachte,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] laten betasten en/of zich door die [slachtoffer 1], laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, anus laten brengen en/of
- de penis van die [slachtoffer 1], in zijn, verdachtes, mond gebracht en/of die [slachtoffer 1] gepijpt en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] betast en/of die [slachtoffer 1] afgetrokken;
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 8 oktober 2001 telkens te Eindhoven, ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (geboren 9 oktober 1983), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin, dat verdachte,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] heeft gebracht, en/of zich door die [slachtoffer 2] heeft laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] heeft laten betasten en/of zich door die [slachtoffer 2] heeft laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, anus heeft laten brengen en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, mond heeft gebracht en/of die [slachtoffer 2] heeft gepijpt en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] heeft betast, en/of die [slachtoffer 2] heeft afgetrokken;
hij op tijdstippen in de periode van 01 december 1998 tot en met 30 november 2001 telkens te Eindhoven, met [slachtoffer 4] (geboren 1 december 1985), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4], hebbende verdachte
- de penis van die [slachtoffer 4] in zijn, verdachtes, anus laten brengen en/of
- de penis van die [slachtoffer 4], in zijn, verdachtes, mond gebracht en/of die [slachtoffer 4] gepijpt.
hij in de periode van 1 mei 2002 tot en met 25 oktober 2002 te Eindhoven, ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer 7] (geboren 26 oktober 1984), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin, dat verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 7] heeft gebracht en zich door die [slachtoffer 7] heeft laten pijpen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd bij wet van 7 juli 1994, 28 oktober 1999 en 13 juli 2002, in werking getreden op respectievelijk: 1 september 1994, 1 oktober 2000 en 1 oktober 2002.
De nieuwere bepalingen zijn, voor zover hier van belang, in geen enkel opzicht gunstiger voor verdachte. Daarom zal het recht worden toegepast dat gold ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 245 (oud), 248b, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van het omtrent verdachte uitgebrachte rapport van de psychiater E.C. van IJken d.d. 22 juli 2003. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een op verzoek van de verdediging uitgebrachte rapportage van de psychiater J.M.J.F. Offermans d.d. 23 augustus 2003 omtrent de persoon van verdachte. Beide psychiaters concluderen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor hetgeen hem is tenlastegelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de in de rapporten vervatte conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt deze tot de hare.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de rechtbank heeft bij het hierboven vermelde in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich gedurende een langere periode veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan het hebben van onbeschermde seksuele contacten terwijl hij anders dan aangevers wist dat hij besmet was met het HIV-virus. Hij heeft daarmee het risico genomen dat dit zou leiden tot een HIV-besmetting bij de seksuele partner. Vanuit maatschappelijk oogpunt is verdachtes handelwijze volstrekt ontoelaatbaar, nu in het algemeen een mogelijke verspreiding van het HIV-virus, door welbewuste verzwijging van HIV-besmetting, gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een gevaar voor zijn medemensen in het leven geroepen en heeft zich om de mogelijke gevolgen van de slachtoffers volstrekt niet bekommerd;
- verdachte heeft niet nagelaten om tegen betaling seksueel contact met minderjarigen te hebben, zulks terwijl hij kon begrijpen dat minderjarigen in het algemeen te weinig ervaring en inzicht hebben om de gevolgen van prostitutie te kunnen overzien en dat derhalve niet kan worden gesteld dat hun keuze voor de prostitutie een geheel vrijwillige keuze is;
- verdachte heeft seksuele handelingen verricht met jongeren die ten tijde van het plegen c.q. ondergaan van deze handelingen jonger dan zestien jaar waren. Door het plegen van deze seksuele handelingen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. De omstandigheid dat zij hun medewerking hieraan hebben verleend, doet daar niet aan af. Zoals hierboven weergegeven had verdachte dienen te begrijpen dat de minderjarigen gezien hun leeftijd en onervarenheid de gevolgen van het zich prostitueren niet (volledig) konden overzien en geen weerstand konden bieden aan de aangeboden bedragen. Verdachte heeft daar misbruik van gemaakt en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- verdachte is zelf getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten in die zin dat het dienstverband van verdachte met zijn voormalig werkgever is verbroken;
- gedurende deze strafzaak is de privacy van verdachte aangetast in die zin dat door de media - afgezet tegen de media-aandacht in andere strafzaken - zeer veel aandacht is besteed aan de afwikkeling van deze zaak, waarbij ook nog de HIV-besmetting van verdachte in de openbaarheid is gekomen;
-uit het door de Reclassering Nederland toegezonden afloopbericht d.d. 9 juli 2004 blijkt, dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig hebben gewijzigd dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal kunnen keren.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf geen recht doet aan de ernst van de feiten.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis aangegeven dat zij zonder een schending van de privacy van verdachte een gevangenisstraf van 3 jaar zou hebben gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de mate van schending van de privacy en de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden een matiging van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd niet rechtvaardigt. De rechtbank zal derhalve een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de hierboven genoemde strafverzwarende omstandigheden, onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1.
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2.
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3.
Ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van 18 jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5.
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 6:
Ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van 18 jaren heeft bereikt.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Beveelt dat een deel van deze gevangenisstraf te weten: 9 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op de voorlopige hechtenis, die op 27 augustus 2003 reeds is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.H. Bruggink, voorzitter,
mr. J. Buhrs en mr. W.A.F. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van E. Roelofsen, griffier
en is uitgesproken op 29 juli 2004.