ECLI:NL:RBSHE:2004:AQ3892

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 03 / 2143
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.H.C.M. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing nieuwe locatie voor een bestaand hondentoilet en de beoordeling van de veiligheid van de huidige locatie nabij een kinderspeeltuin

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 9 juli 2004 uitspraak gedaan over de aanwijzing van een nieuwe locatie voor een bestaand hondentoilet. De eisers, bewoners van Eindhoven, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente om het hondentoilet te verplaatsen naar een locatie dichter bij woonhuizen, maar verder van een kinderspeelplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beleid van de gemeente geen rangorde kent in de voorwaarden voor de locatie van hondentoiletten, wat betekent dat zowel de afstand tot speelplaatsen als tot woonhuizen in overweging moeten worden genomen. De eisers betoogden dat de huidige locatie veilig is en dat er geen gevaarzettende situaties zijn geweest. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de huidige locatie een gevaar voor kinderen vormt, aangezien er geen incidenten zijn voorgevallen. De rechtbank heeft het beroep van de eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente gelast het griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het aanwijzen van locaties voor hondentoiletten, vooral in relatie tot de nabijheid van speelplaatsen en woonhuizen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 03/2143
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in[eiser]tu[adres]s[nummer]], mede namens de heer/mevouw/fa[adres]s]][adres]nt][adres]nt][adres]nt[adres]ant[adres]ant[adres]ant[adre[adres[adre[adres]s[nummer][adres]ant[adres]ant[adres]ant[adres]ant[adres]ant[adres]ant[adres]ant[adres]ant] [adres]a[nummer]],
allen wonende te Eindhoven, eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft verweerder ingestemd met 64 locaties voor hondentoiletten, zoals deze zijn aangegeven in het document "Locaties Hondentoiletten" van februari 2002.
Voornoemd besluit heeft met ingang van 5 december 2002 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Bij brief van 11 december 2002, ingekomen bij verweerder op 13 december 2002, heeft [adres]s]t], mede namens de bewoners va[adres]s] tot en met [numme[adres]es], [nummer] tot en met [nummer], bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van een nieuwe locatie voor het bestaande hondentoilet op de [adres].
Bij schrijven van [eiser]03[adres]s[nummer]] in aanvulling op voornoemd bezwaar zijn specifieke bezwaren ingediend tegen bovengenoemd besluit.
Op 6 februari 2003 heeft een openbare hoorzitting plaatsgevonden van de Commissie voor Bezwaren en Ombudszaken. Deze Commissie heeft op
28 mei 2003 advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 17 juni 2003, verzonden op 25 juni 2003, heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij schrijven van 3 januari 2003, ingekomen ter griffie op 6 januari 2003, beroep ingesteld.
Bij schrijven van 29 augustus 2003 heeft verweerder de op de zaak betrekking
hebbende stukken ingezonden en bij wijze van verweer verwezen naar de inhoud van het bestreden besluit.
Het beroep is op 14 mei 2004 behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank, alwaar eisers zich hebben laten vertegenwoordigen door
[eiser].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. [gemachtigde], werkzaam bij verweerders gemeente.
II. OVERWEGINGEN
Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb - voor zover relevant - kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.
De rechtbank stelt aan de hand van de handtekeninglijsten behorende bij het bezwaarschrift en het beroepschrift vast dat van de ondertekenaars van het beroepschrift een aantal personen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 15 oktober 2002 tot aanwijzing van een nieuwe locatie voor het bestaande hondentoilet aan de [adres]. Dit betreft de heer/mevro[adres]ant[adres]ant] [adres]ant]. Nu gesteld noch gebleken is dat deze bewoners redelijkerwijs geen bezwaar hebben kunnen maken tegen voormeld besluit is de rechtbank van oordeel dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep tegen het besluit van 17 juni 2003.
Ten aanzien van het beroep van de overige in de aanhef van deze uitspraak genoemde bewoners van [adres] en [adres] overweegt de rechtbank als volgt.
In geschil is of verweerders besluit van 17 juni 2003 in rechte stand kan houden. Voornoemd besluit strekt tot instandlating van het besluit van
15 oktober 2002 tot aanwijzing van een nieuwe locatie voor het bestaande hondentoilet aan de [adres].
Bij de beoordeling van dit geschil is het volgende wettelijk kader van toepassing.
Ingevolge artikel 2.4.18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven (APV) is het de eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd verboden die hond zich van uitwerpselen te laten ontdoen, elders dan in boomputten van straatbomen, in bosschages van plantsoenen of ander door het college van burgemeester wethouders aangewezen gebieden.
Verweerder heeft voor de toepassing van het bepaalde in artikel 2.4.18, eerste lid, aanhef en onder c, laatste zinsnede, van de APV een hondenbeleid geformuleerd, waarin een aantal criteria/randvoorwaarden voor de aanwijzing van hondenuitlaatplaatsen zijn opgenomen.
Deze criteria, neergelegd in de adviesnota " Beheersbaar maken hondenproblematiek", luiden als volgt:
- Er moet sprake zijn van een technisch en sociaal veilige locatie;
- Bereikbaarheid van de locatie (voldoende voetpaden in de bestaande situatie);
- Bruikbaarheid van de locatie in de avonduren (voldoende openbare verlichting);
- Een centrale ligging in de buurt;
- Bestaande hondentoiletten indien mogelijk te handhaven;
- Het hondentoilet moet, indien mogelijk zo ver mogelijk van woonhuizen, speelplaatsen en ligweiden worden geplaatst, met speciale aandacht voor de ligging t.o.v. bejaardenwoningen, scholen etc. Indien hieraan niet kan worden voldaan dient er extra aandacht te worden besteed voor een goede ruimtelijke inpassing van het hondentoilet in de omgeving. Tevens dient het hondentoilet te worden voorzien van een aantal basiselementen zoals: borden, gazen, hekwerken en liefst afplanten middels een haag of losse beplanting.
- De oppervlakte van het hondentoilet dient minimaal 64 m² te zijn. Een grotere maat is, indien mogelijk toegestaan en gewenst;
- Het hondentoilet moet binnen een redelijke afstand met gemotoriseerd verkeer (i.v.m. onderhoud en beheer) bereikbaar zijn.
Dit beleid dat verweerder bij het aanwijzen van hondentoiletten hanteert is naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onaanvaardbaar te achten.
Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder in dit geval zijn beleid juist heeft toegepast.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Het bestaande hondentoilet aan de [adres] is aan weerszijden begrensd door een haag. De voorzijde grenst direct aan drie parkeerplaatsen en is over de gehele breedte open. Het hondentoilet grenst met de achterzijde direct aan een kinderspeelplaats. Tussen beide voorzieningen bevindt zich een gazen hekwerk en een haagje. Genoemde voorzieningen hebben gescheiden diametraal tegenover elkaar gelegen ingangen. De kinderspeelplaats grenst met de voorzijde weer aan een trafohuisje.
In de beoogde situatie zal het hondentoilet zijn gesitueerd achter dit trafohuisje. Op het naastgelegen terreintje zal beplanting worden aangebracht. De ingang van het toilet is voorzien tegenover de bestaande ingang van de kinderspeelplaats. Laatstgenoemde ingang zal in verband met de voorgestelde locatie voor het hondentoilet worden verlegd naar de straatzijde.
Blijkens het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, heeft verweerder de concrete keuze voor de locatie aan de [adres] getoetst aan de randvoorwaarden van de beleidsnota, waarin onder meer is opgenomen dat de hondentoiletten, indien mogelijk, zo ver mogelijk verwijderd dienen te zijn van woonhuizen en kinderspeelplaatsen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat in de onderhavige situatie, waarin sprake is van een bestaand hondentoilet gelegen aangrenzend aan een kinderspeelplaats, verplaatsing van het hondentoilet verder weg van de kinderspeelplaats er toe leiden dat het hondentoilet dichter in de buurt van woningen komt te liggen.Verweerder acht evenwel redelijk het bestaande toilet te verplaatsen met het oog op de veiligheid van de spelende kinderen op de speelplaats, die slechts door middel van een hek is afgescheiden van de huidige hondenuitlaatplaats.
Eisers, omwonenden van de bestaande en de voorgestane locatie, hebben in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder - in navolging van zijn commissie - in zijn besluitvorming niet de randvoorwaarde om bestaande hondentoiletten, indien mogelijk, te handhaven heeft betrokken, waarbij zij opmerken dat zij als omwonenden al jaren vrede hebben met de huidige locatie in hun woonomgeving.
Voorts betogen zij dat niet inzichtelijk is geworden waarom verweerder een situering van het hondentoilet zo ver mogelijk van speelplaatsen belangrijker vindt dan de situering zo ver mogelijk woonhuizen. Toepassing van deze randvoorwaarde dat er aandacht moet zijn voor de situering ten opzichte van onder meer woonhuizen en speelplaatsen kan volgens eisers in de onderhavige situatie evengoed pleiten voor handhaving van de huidige locatie, nu in de voorgestelde situatie het toilet dichter in de buurt van woonhuizen komt te liggen. Verweerders argument dat de veiligheid van spelende kinderen in dit verband van doorslaggevende betekenis moet worden geacht gaat volgens eisers - als ouders van deze kinderen gebaat bij een veilige speelplaats - niet op, nu incidenten zich tot op heden niet hebben voorgedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestaande hondentoilet dient te worden verplaatst met het oog op de veiligheid van de spelende kinderen. Er is sprake van een gevaarzettende situatie omdat het bestaande hondentoilet en de kinderspeelplaats slechts door een gazen hekwerk van elkaar gescheiden zijn, zodat een kans bestaat op contact tussen spelende kinderen en loslopende honden. Dit aspect weegt volgens verweerder zwaarder dan het feit dat bij verplaatsing het toilet dichter bij woonhuizen worden gesitueerd, waarbij is aangetekend dat het toilet middels het trafohuisje en aan te leggen beplanting voor een groot deel aan het oog van de omwonenden wordt onttrokken.
De rechtbank stelt vast dat het beleid geen rangorde kent in de voorwaarden dat het hondentoilet zo ver mogelijk van speeltuinen en zo ver mogelijk van woonhuizen moet worden gesitueerd. Aan verweerder moet worden toegegeven dat in een geval als het onderhavige waarin de ene randvoorwaarde conflicteert met een andere voorwaarde, het aan de keuze van verweerder om te bepalen aan welke voorwaarde doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Verweerder heeft evenwel voor de verplaatsing van het bestaande toilet naar een locatie dichter bij de woonhuizen doch verder van het speelterrein bepalend geacht de gevaarzettende situatie van een hondentoilet op de huidige locatie. De rechtbank acht op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting evenwel onvoldoende aannemelijk geworden dat van een gevaarzettende situatie sprake is. Hierbij is in aanmerking genomen dat van incidenten tot op heden niet is gebleken. Verder blijkt uit foto's van de situatie ter plaatse dat de bestaande hondenuitlaatplaats en de speeltuin van elkaar zijn afgescheiden middels een gazen hekwerk en haagje dat zich op het terrein van de hondenuitlaatplaats bevindt
In het licht van het voorgaande is de rechtbank er evenmin van overtuigd dat handhaven van de bestaande situatie niet mogelijk zou zijn. Daarbij is in aanmerking genomen dat de huidige hondenuitlaatplaats zich in de directe nabijheid van de beoogde locatie bevindt, zodat mag worden aangenomen dat deze locatie aan de overige in het beleid genoemde criteria voldoet.
Gelet hierop kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep, voor zover ontvankelijk, gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Hetgeen partijen overigens nog verdeeld houdt kan derhalve onbesproken blijven.
Nu niet is gebleken dat eisers gebruik hebben gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, acht de rechtbank geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ingevolge artikel 8:75 van de Awb.
Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerders gemeente het door eisers gestorte griffierecht dient te vergoeden.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep voor zover mede ingesteld door heer/mevro[adres]ant[adres]ant] [adres]ant] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige in de aanhef van deze uitspraak aangegeven bewoners gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerders gemeente aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van ? 116,--.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als rechter en in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems als griffier uitgesproken in het openbaar op
9 juli 2004.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
7
6
AWB 03/2143