ECLI:NL:RBSHE:2004:AP5823

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98961 - HA ZA 03-1641
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad politie door schending zorgplicht bij ingeslotene met medische klachten

In deze zaak, behandeld door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 juni 2004, staat de onrechtmatige daad van de politie centraal. Eiser, die op 17 mei 2000 werd aangehouden op verdenking van zware mishandeling, had medische klachten en verzocht de politie om een arts te raadplegen. De politie weigerde dit verzoek, ondanks dat eiser aangaf dat hij suikerziekte had en hart- en longpatiënt was. Eiser stelt dat deze weigering heeft geleid tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en vordert schadevergoeding van € 15.000,- voor immateriële schade, evenals buitengerechtelijke kosten.

De rechtbank oordeelt dat de politie een zorgplicht heeft ten aanzien van ingesloten arrestanten, zoals vastgelegd in artikel 32 van de Ambtsinstructie. De rechtbank concludeert dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld door geen arts te raadplegen, ondanks dat eiser zijn medische klachten had gemeld. De rechtbank deelt het oordeel van de Nationale Ombudsman dat de politie onder deze omstandigheden verplicht was om een arts te consulteren. De rechtbank wijst erop dat de politie niet kan volstaan met het argument dat eiser niet expliciet om een arts heeft gevraagd, aangezien de zorgplicht ook psychische problemen omvat.

De rechtbank besluit dat de politie aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden door het nalaten van medische bijstand. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt aangehouden in afwachting van een deskundigenbericht over de PTSS van eiser. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de benoeming van deskundigen en de vragen die aan hen voorgelegd moeten worden. De beslissing over de gevorderde buitengerechtelijke kosten wordt eveneens aangehouden, waarbij de rechtbank opmerkt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen indien ze verband houden met de klacht bij de Nationale Ombudsman.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS
Zaaknummer :98961 / HA ZA 03-1641
Datum uitspraak :23 juni 2004
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.E. Benner,
advocaat mr. D. Moszkowicz,
tegen:
HET REGIONAAL POLITIEKORPS BRABANT-NOORD,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “de politie” worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van eis;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan.
In dit geding kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1. Op 17 mei 2000 om 10.40 uur werd [eiser] op het politiebureau te Rosmalen aangehouden op verdenking van zware mishandeling. [eiser] had zich vrijwillig op het bureau gemeld. [eiser] verbleef gedurende zijn aanhouding hetzij in de verhoorkamer hetzij in de ophoudkamer. In de ophoudkamer bevond zich een bel en intercom.
2.2. [eiser] deelde bij zijn aanhouding aan de betreffende politieambtenaren mede dat hij suikerziekte had en hart- en longpatiënt was. De door de politie bij de aanhouding ingenomen pompspray, welke [eiser] bij zich droeg in verband met zijn
hartklachten, werd op verzoek van [eiser] aanstonds aan hem teruggegeven. [eiser] gaf bij zijn aanhouding tevens te kennen dat hij om 17.00 uur weer thuis moest zijn voor het innemen van medicatie waarop de politie aangaf dat hieraan gehoor zou worden gegeven. [eiser] heeft op 17 mei 2000 omstreeks 16.27 uur het politiebureau verlaten.
2.3. Niet in geschil is dat [eiser] de hem verhorende politieambtenaren heeft verzocht preventief zijn huisarts, althans een arts, te bellen om te vragen hoe te handelen indien er iets met [eiser] zou gebeuren. Nadat dit verzoek werd geweigerd heeft [eiser] verzocht om overbrenging naar een Huis van Bewaring omdat hij meende dat daar altijd een arts dan wel adequate medische hulp aanwezig was. Dit verzoek werd eveneens geweigerd. [eiser] heeft in verband met zijn suikerziekte ook gevraagd om tussendoortje (een banaan) aan welk verzoek evenmin werd voldaan.
De politie betwist dat [eiser], gelijk hij betoogt, ook daadwerkelijk zou hebben gevraagd een arts te laten komen.
2.4. [eiser] stelt dat de politie door de wijze waarop hij door de politieambtenaren is bejegend en door de weigering om hem te voorzien van passende medische bijstand onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [eiser] stelt dat hij als gevolg van deze onrechtmatige handelwijze in doodsangst is geraakt omdat hij bang was dat hem iets zou overkomen. [eiser] is in de ophoudruimte door het lint gegaan en is luid gaan schreeuwen, waarop door de politie niet is gereageerd. [eiser] stelt dat hij door voormeld handelen schade heeft geleden omdat hij als gevolg hiervan een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen. De vordering van [eiser] strekt tot vergoeding van de immateriële schade ad € 15.000,---, buitengerechtelijke kosten en rente.
2.5. [eiser] heeft zich over voormelde handelwijze beklaagd bij de Nationale Ombudsman. Deze heeft op 2 mei 2002 de klacht van [eiser] gegrond verklaard. Hij heeft daartoe –voor zover van belang- het volgende overwogen:
“[eiser] was ingeslotene volgens de definitie van artikel 1 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie). Op grond van artikel 32 dient een politieambtenaar met een arts te overleggen indien een ingeslotene medische bijstand behoeft, er bij hem medicijnen zijn aangetroffen of indien de ingeslotene zelf om medische bijstand verzoekt. In de Nota van Toelichting staat vermeld dat ook in geval de ingeslotene zegt medicijnen te gebruiken het wenselijk zal zijn een arts raadplegen.
Vaststaat dat [eiser] bij zijn aanhouding (..) heeft gemeld dat hij suikerpatiënt is en dat hij daarvoor medicijnen gebruikt. Ook staat vast dat bij zijn insluitingsfouillering een (hart)medicijn in de vorm van een spray is ingenomen, dat de politie later desgevraagd weer aan [eiser] ter hand heeft gesteld. (..) In elk geval staat (voorts) vast dat [eiser] aan de politie heeft verzocht zijn arts te bellen, opdat de politie geïnformeerd zou worden over de wijze van behandeling als hem op het politiebureau iets mocht overkomen.
Gelet op (artikel 32 van) de Ambtsinstructie en het daarbij in de Nota van toelichting vermelde, had onder de omstandigheden in kwestie de politie (telefonisch) een arts moeten raadplegen.”
2.6. Vooropgesteld dient te worden dat de politie een zorgplicht heeft ten aanzien van ingesloten arrestanten, zoals is neergelegd in meergenoemd artikel 32 van de Ambtsinstructie. De omvang van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang kan zijn wat bekend is of behoort te zijn omtrent de conditie waarin de arrestant bij zijn insluiting verkeert. Vaststaat dat de politie door [eiser] op de hoogte is gesteld van zijn medische klachten en [eiser] hiervoor medicatie behoefde, de politie wist dat [eiser] een pompspray bij zich droeg voor zijn hartklachten en [eiser] de politieambtenaren in ieder geval heeft verzocht uit preventieve overwegingen een arts te bellen voor het geval hem iets mocht overkomen. De rechtbank deelt het oordeel van de Nationale Ombudsman dat de politie onder deze omstandigheden, gelet op artikel 32 van de Ambtsinstructie, zondermeer gehouden was een arts te raadplegen. Of de arts vervolgens informatie zou hebben gegeven over de medische verzorging van [eiser] gedurende zijn insluiting en of over de wijze van behandeling bij eventuele calamiteiten dan wel raadpleging van de behandelend arts geboden was, stond niet te beoordeling van de politie maar was ter beoordeling van de geraadpleegde arts geweest.
2.7. Uit het voorgaande volgt dat nu de politie deze op haar rustende zorgplicht heeft verzaakt zij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dientengevolge verplicht is de schade die hij daardoor heeft geleden aan [eiser] te vergoeden.
2.8. De door de politie aangevoerde feiten en omstandigheden, dat [eiser] niet daadwerkelijk heeft gevraagd een arts ter plaatse te laten komen, de politie bovendien zelf kennis had van EHBO en reanimatie, [eiser] in de oponthoudkamer door middel van een bel en een intercom in direct contact stond met de politie, [eiser] toen niet in een panieksituatie verkeerde en de politie ook steeds op de signalen [eiser] heeft gereageerd, doen aan het vorenstaande niet af.
2.9. De rechtbank deelt evenmin het standpunt van de politie dat niet zou zijn voldaan aan de relativiteitseis. De strekking van artikel 32 van de Ambtsinstructie is het voorkomen van medische problemen. Hieronder moet ook worden begrepen psychische problemen die [eiser] stelt te hebben ondervonden als gevolg van de weigering een arts te consulteren waardoor hij in een stresstoestand is komen te verkeren omdat hij doodsbang werd dat hem bij calamiteiten geen adequate medische hulp zou worden verleend. De door [eiser] gestelde psychische problemen (PTSS) staan, gelet op de strekking van die Ambtsinstructie, dan ook niet in een zodanig ver verwijderd verband tot het onrechtmatig handelen van de politie dat deze niet in redelijkheid aan de politie als gevolg van haar handelen kunnen worden toegerekend.
2.10. De politie heeft betwist dat [eiser] lijdt aan een PTSS. De rechtbank is met de politie van oordeel dat [eiser] het bestaan van de PTSS met de brief van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige van GGZ d.d. 14 april 2003 nog onvoldoende heeft aangetoond, zodat zulks nader bewijs behoeft. [eiser] zal bovendien over zijn medische voorgeschiedenis informatie dienen te verschaffen door bijvoorbeeld het overleggen van de groene kaart van zijn huisarts. De politie heeft voorts het causaal verband tussen haar (onrechtmatig) handelen en de PTSS betwist, zodat [eiser] ook hiervan bewijs zal mogen leveren.
2.11. Het komt de rechtbank geraden voor terzake een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent het aantal, het specialisme en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en over de te stellen vragen. Het verdient aanbeveling dat partijen met name wat betreft de persoon van de deskundige(n) een gezamenlijk voorstel doen.
2.12. De rechtbank merkt op dat zij voorshands van oordeel is dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, zijnde een psychiater, en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
Vaststaat dat [eiser] op 17 mei 2000 hart- en longklachten had en aan suikerziekte leed. Tevens staat vast [eiser] bij zijn aanhouding op 17 mei 2000 de politie in verband met zijn medische klachten heeft verzocht uit preventieve overwegingen een arts te raadplegen over hoe te handelen als [eiser] op het politiebureau iets mocht overkomen en de politie dit verzoek heeft geweigerd.
1. Is [eiser] op of na 17 mei 2000 in een posttraumatische stressstoornis (PTSS) komen te verkeren?
2. Is deze PTSS veroorzaakt door de weigering van de politie een arts te raadplegen?
3. Indien de oorzaak van de PTSS niet met zekerheid kan worden vastgesteld, wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de PTSS?
4. Heeft de aanhouding op verdenking van zware mishandeling (in de familiesfeer) een bijdrage geleverd aan de PTSS en zo ja in welke mate?
5. Zijn er daarnaast nog andere factoren, preëxistente ziekten of aandoeningen in het spel en zo ja, wat is daarvan de invloed?
6. Wat zijn de huidige klachten en verschijnselen op uw vakgebied?
7. Wat zijn de te verwachten ontwikkelingen in de toekomst?
8. Geven de standpunten van partijen, de stukken van het geding en/of uw bevindingen in het algemeen nog aanleiding tot opmerkingen die van belang zouden kunnen zijn voor het nemen van de beslissingen in deze zaak?
2.13. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank reeds ingaan op de respectievelijke vorderingen.
2.14. Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Met de politie is de rechtbank van oordeel dat deze kosten, voorzover die zijn gemaakt in het kader van de klacht bij de Nationale Ombudsman, niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 BW. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat ten behoeve van [eiser] werkzaamheden zijn verricht die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan is aanbevolen in het rapport Voorwerk II (november 2000), zal de gevorderde vergoeding wegens buitengerechtelijke incassowerkzaamheden ambtshalve worden gematigd tot twee punten van het toepasselijk liquidatietarief.
2.15. De beslissing omtrent de gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van het deskundigenbericht.
2.16. De politie verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. De door de politie aangevoerde feiten en omstandigheden zijn echter van onvoldoende gewicht om het belang van de politie bij het afwijzen van deze nevenvordering te laten prevaleren boven het belang van [eiser] bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het door de politie gestelde, maar niet nader onderbouwde, restitutierisico geeft voorts onvoldoende aanleiding om aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde van het stellen van zekerheid te verbinden.
3. De beslissing
De rechtbank:
stelt partijen ([eiser] eerst) in de gelegenheid zich uit te laten en / of bescheiden in het geding te brengen zoals hierboven bedoeld;
bepaalt dat de zaak daartoe weer op de rol zal komen van woensdag 21 juli 2004 te
10.00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Riemens, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.