ECLI:NL:RBSHE:2004:AO3267

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/430 NABW
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot het verkrijgen van alimentatie in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 januari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiseres had een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) aangevraagd, welke was toegekend met de verplichting dat zij trachtte alimentatie te verkrijgen van haar ex-echtgenoot, zoals voorgeschreven in artikel 108 van de Abw. De rechtbank diende te beoordelen of deze verplichting rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Eiseres had op 4 september 2002 echtscheiding aangevraagd en woonde sinds 10 september 2002 zelfstandig. Haar ex-echtgenoot ontving een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen. Eiseres stelde dat de draagkracht van haar ex-echtgenoot nihil was, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om deze claim te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat het inkomen en vermogen van de ex-echtgenoot niet volledig bekend waren, wat essentieel was voor het vaststellen van zijn draagkracht.

De rechtbank concludeerde dat de verplichting voor eiseres om alimentatie te vorderen niet onredelijk was, gezien de wettelijke bepalingen en de omstandigheden van de zaak. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde het besluit van verweerder om de bijstandsverlening te koppelen aan de verplichting tot het verkrijgen van alimentatie. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 108 van de Abw en de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers met betrekking tot alimentatie.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 03/430 NABW
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. G.M. de Winther-Meijers, advocaat te Eindhoven,
en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder,
gemachtigde mr. G.A.M.J. Nelissen.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 23 oktober 2002 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 26 september 2002 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een maximale toeslag van 20%, onder de verplichting dat eiseres tracht alimentatie te verkrijgen ingevolge artikel 108 van de Abw.
Het tegen dit besluit namens eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 4 februari 2003 ongegrond verklaard.
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 december 2003, waar de gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
In dit geding is de vraag aan de orde of de aan de toekenning van de bijstand verbonden verplichting dat eiseres tracht alimentatie voor haarzelf te verkrijgen ingevolge artikel 108 van de Abw ten laste van haar echtgenoot [ex-echtgenoot] (hierna: [ex-echtgenoot]), in rechte stand kan houden.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 108 aanhef, en onder a van de Abw kan de verplichting tot het instellen van een vordering tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud slechts aan de bijstand worden verbonden, indien het betreft een uitkering ten laste van de echtgenoot, de gewezen echtgenoot of de ouder en die vordering kan worden ingesteld samen met een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. Blijkens de toelichting op dit artikel wordt met de in genoemd artikel opgenomen restrictie voorkomen dat de gemeente door het opleggen van een verplichting nieuwe rechterlijke procedures uitlokt.
Ter zitting is gebleken dat eiseres het verzoek tot echtscheiding heeft aangehouden, in afwachting van een beslissing van deze rechtbank in de onderhavige procedure.
Verweerder heeft aan de toekenning van de bijstand aan eiseres de in artikel 108 van de Abw bedoelde (alimentatie)verplichting verbonden. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat het aan de rechter is een uitspraak te doen over de draagkracht van [ex-echtgenoot] en de (hoogte van de) alimentatie. Voorts stelt verweerder dat het vermogen en inkomen van [ex-echtgenoot] niet (voldoende) bekend is om zijn draagkracht te kunnen vaststellen.
Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat de genoemde verplichting niet van haar kan worden gevergd. Reeds nu zou al duidelijk zijn dat de draagkracht van [ex-echtgenoot] nihil is.
Uit de gedingstukken is gebleken dat eiseres op 4 september 2002 echtscheiding heeft aangevraagd bij haar advocaat en sedert 10 september 2002 zelfstandig woont. Eiseres heeft op 26 september 2002 een aanvraag om een bijstandsuitkering gedaan ter aanvulling op haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Uit de beschikbare informatie is gebleken dat het inkomen van [ex-echtgenoot] bestaat uit een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ad € 768,65 en een aanvullend pensioen ten bedrage van € 200,69. Voorts heeft eiseres een gespecificeerd overzicht gegeven van de maandelijkse lasten van [ex-echtgenoot]. Tegenover een medewerker van verweerder heeft eiseres blijkens de rapportage van 26 september 2003 verklaard dat waarschijnlijk haar ex-man zorg zal dragen voor de nog resterende (huwelijkse) schuld van € 4.854,25. Dan hoeft hij geen alimentatie te betalen, aldus de verklaring van eiseres. De oorspronkelijke schuld bedroeg € 12.263,17. Er zijn reeds 29 termijnen van € 255,48 betaald.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat thans reeds duidelijk is dat de draagkracht van [ex-echtgenoot] nihil is. Daarbij wijst zij op de mededeling van eiseres dat mogelijk [ex-echtgenoot] de afbetaling van de huwelijkse schuld zal overnemen. Voorts is niet bekend of [ex-echtgenoot] over vermogen beschikt, terwijl voor het vaststellen van de draagkracht (een deel van) het vermogen als inkomen meetelt voor de draagkracht. Onder deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan niet worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de verplichting alimentatie te vorderen op te leggen.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het bestreden besluit van 4 februari 2003 in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.G.J. van Geesink als griffier op 22 januari 2004.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht
Afschrift verzonden: