1.Bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] gevorderd om [appellante] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van f. 21021,19 met de wettelijke rente daarover van
22-9-2000, althans de dag van dagvaarding alsmede vermeerderd met 50% vertragingsrente over f. 17743,85 van de dag der verschuldiging.
Aan die vordering was ten grondslag gelegd, zakelijk samengevat:
dat [geïntimeerde] bij [appellante] in loondienst is;
dat [appellante] hem, te rekenen van 1-1-1998 een bedrag van f. 17434,67 te weinig aan loon heeft uitbetaald, deels omdat zij hem anders dan in de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke C.A.O. Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) voorgeschreven heeft ingeschaald en deels omdat zij hem niet alle uren die zij aan hem had moeten uitbetalen heeft uitbetaald;
dat [appellante] heeft nagelaten om een bedrag van f. 309,18 aan verblijfkostenvergoeding aan hem uit te betalen;dat hij f. 150,00 aan kosten heeft moeten maken teneinde zijn schade vastgesteld te krijgen, welk bedrag [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 6:96, tweede lid onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan hem dient te vergoeden;
at hij een bedrag van f. 3127,34, BTW inbegrepen, aan kosten heeft moeten maken ter verkrijging van voldoening buiten rechte, welk bedrag [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 6:96, tweede lid onder b BW aan hem dient te vergoeden;
voor wat betreft hetgeen hij als vertragingsrente aanmerkt, het bepaalde in artikel 7:625 BW.
Na debat tussen partijen heeft de kantonrechter in zijn beroepen vonnis de vordering toegewezen met uitzondering van de over het onder c hierboven gevorderde wettelijke verhoging van 50% en [geïntimeerde] in de kosten van het geding veroordeeld, die hij aan de zijde van [appellante] begroot heeft op f. 315,00 aan griffierechten f. 1200,00 aan salaris van haar gemachtigde.