ECLI:NL:RBSHE:2003:AO2614

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/3327 AWBZ
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.W. Govers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake indicatie huishoudelijke en persoonlijke verzorging op basis van de AWBZ

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 december 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, die lijdt aan de gevolgen van poliomyelitis, en het Regionaal Indicatie-Orgaan Eindhoven, verweerder. Verzoeker ontving tot 1 juli 2003 een persoonsgebonden budget (pgb) voor 10 uur ondersteunende begeleiding en 9,3 uur huishoudelijke verzorging per week. Op 3 juli 2003 heeft verweerder echter een indicatie afgegeven die de zorgbehoefte van verzoeker aanzienlijk verlaagde naar 3,3 uur huishoudelijke verzorging en 3,3 uur persoonlijke verzorging per week voor de periode van 1 juli 2003 tot 3 juli 2004.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn pgb ongewijzigd zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 23 december 2003 behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn echtgenote. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig was om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.

In zijn overwegingen concludeerde de voorzieningenrechter dat de indicatie van 3,3 uur hulp per week voor huishoudelijke verzorging niet voldoende was, gezien de omstandigheden van verzoeker en de beperkte beschikbaarheid van zijn echtgenote. De voorzieningenrechter oordeelde dat de indicatie voor huishoudelijke verzorging op 9,3 uur per week moest worden vastgesteld, evenals de indicatie voor ondersteunende begeleiding op 10 uur per week. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 6 januari 2004 een nieuw besluit te nemen dat aan deze indicaties voldoet en heeft tevens bepaald dat verweerder het griffierecht van € 31,- aan verzoeker moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
AWB 03/3327 AWBZ
Uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker
en
het Regionaal Indicatie-Orgaan Eindhoven, verweerder,
gemachtigde C.H.B. Weijs, directeur van verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker, geboren […] 1953, is op driejarige leeftijd getroffen door poliomyelitis. Hij is bijna volledig verlamd en voor (praktisch) alle dagelijkse levensverrichtingen aangewezen op hulp. Hij woont met zijn (vier dagen per week buitenshuis werkende) echtgenote in een zogenaamde Fokus-woning. Verzoeker is buitenshuis actief in de locale politiek; tevens vervult hij (bestuurs)functies bij diverse maatschappelijke organisaties. Tot 1 juli 2003 ontving verzoeker uit hoofde van de (op artikel 1p van de Ziekenfondswet berustende) Regeling Subsidies AWBZ en Ziekenfondswet een persoonsgebonden budget (pgb) voor 10 uur ondersteunende begeleiding en 9,3 uur huishoudelijke verzorging per week. Bij besluit van 3 juli 2003 heeft verweerder op grond van artikel 9b, lid 1, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een indicatie afgegeven, inhoudende dat verzoeker over de periode van 1 juli 2003 tot (en met) 3 juli 2004 (nog slechts) zou zijn aangewezen op 3,3 uur huishoudelijke verzorging en 3,3 uur persoonlijke verzorging per week. Uit coulance-overwegingen heeft het desbetreffende zorgkantoor kennelijk bepaald dat het pgb nog tot 1 januari 2004 op de oude voet (dus ter hoogte van een vergoeding voor 10 uur ondersteunende begeleiding en 9,3 uur huishoudelijke verzorging per week) aan verzoeker ter beschikking wordt gesteld.
Tegen genoemd besluit van verweerder van 3 juli 2003 heeft verzoeker op 10 juli 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 december 2003 heeft verzoeker aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zijn pgb op en na 1 januari 2004 ongewijzigd wordt voortgezet totdat op het bezwaar is beslist.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 december 2003, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote]. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter acht in casu voldoende spoedeisend belang aanwezig om het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk te beoordelen. Met het oog op dit laatste zal thans een voorlopig oordeel worden gegeven over de rechtmatigheid van verweerders besluit van 3 juli 2003. Dat voorlopig oordeel is niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Nu verzoekers echtgenote gedurende vier dagen per week buitenshuis arbeid verricht, op die dagen gedurende elf uren van huis is en verzoeker zelf geen enkele huishoudelijke arbeid kan verrichten, is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat 3,3 uur hulp per week voor huishoudelijke verzorging hier voldoende zou zijn. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient de indicatie voor die verzorging ook op en na 1 juli 2003 (respectievelijk op en na 1 januari 2004) te worden bepaald op 9,3 uur hulp per week. De voorzieningenrechter wil hierbij opmerken dat naar zijn voorlopig oordeel (evenals kennelijk vóór 1 juli 2003 geschiedde) in voldoende mate rekening moet worden gehouden met de door genoemde arbeid veroorzaakte beperkte beschikbaarheid van verzoekers echtgenote.
Wat betreft de (niet gehandhaafde indicatie voor) ondersteunende begeleiding voor activiteiten buitenshuis heeft verweerder kennelijk beoogd daarvoor in de plaats per 1 juli 2003 een indicatie te verlenen voor 3,3 uur persoonlijke verzorging per week. Dienaangaande wordt er op gewezen dat krachtens artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ ondersteunende begeleiding ook ondersteunende activiteiten omvat in verband met een somatische aandoening of beperking, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving. De hierboven genoemde politieke en maatschappelijke bezigheden zijn in het geval van verzoeker, die weliswaar lichamelijk zwaar gehandicapt, doch geestelijk actief en slagvaardig is, verbonden met zijn (zelfredzaamheid en zijn) integratie in de samenleving. Ondersteunende activiteiten om die bezigheden in een bepaalde omvang fysiek mogelijk te maken vallen dan ook onder het begrip ondersteunende begeleiding in de zin van genoemd artikel 6. Deze conclusie strookt tevens met het bepaalde in artikel 6, lid 1, van de AWBZ, krachtens welke bepaling onder zorg zijn begrepen voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening.
Verweerder heeft een beroep gedaan op door de Landelijke Vereniging van Indicatieorganen opgestelde criteria voor ondersteunende begeleiding en wel met name op de tot die criteria behorende eis dat er sprake zou moeten zijn van maatschappelijke participatie belemmerende beperkingen (van de betrokken gehandicapte) met name ten aanzien van punten als regelvermogen, regie, leervermogen, communicatie en organisatievermogen. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat deze eis ten onrechte voorbij ziet aan gevallen - zoals het onderhavige - waarin de betrokken gehandicapte op die punten en qua verstandelijke vermogens geen enkele beperking heeft, maar waarin hij of zij fysiek in de onmogelijkheid verkeert om zelfstandig in de maatschappij te participeren en de (eventuele) partner in onvoldoende mate in staat is om de fysieke belemmeringen voor die participatie op te heffen. Het gaat de voorzieningenrechter te ver om een dergelijke gehandicapte voor zijn maatschappelijke participatie geheel afhankelijk te doen zijn van vrijwilligers of om slechts dan een uitzondering op genoemde eis aanwezig te achten indien gebrek aan maatschappelijke participatie dreigt te leiden tot vereenzaming en/of psychische decompensatie. Een dergelijke restrictieve benadering staat op gespannen voet met inhoud en strekking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de AWBZ en artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ .
Gezien het vorenstaande dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter (ook) de indicatie voor ondersteunende begeleiding op en na 1 juli 2003 (respectievelijk op en na 1 januari 2004) te worden gehandhaafd en wel onveranderd op 10 uur per week.
Nu verweerders besluit van 3 juli 2003 naar voorlopig oordeel in bezwaar geen stand zal kunnen houden zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening in deze zin toewijzen dat verweerder wordt opgedragen om uiterlijk op dinsdag 6 januari 2004 een besluit bekend te maken waarbij voor verzoeker over de periode van 1 januari 2004 tot de datum gelegen zes weken na de dag van verzending van het nog te nemen besluit op bezwaar een indicatie wordt gegeven voor 9,3 uur huishoudelijke verzorging per week en 10 uur ondersteunende begeleiding per week. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat het desbetreffende zorgkantoor het daarbij passende pgb met voortvarendheid aan verzoeker ter beschikking zal (blijven) stellen.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat verweerder wordt opgedragen uiterlijk op dinsdag 6 januari 2004 een besluit bekend te maken waarbij voor verzoeker over de periode van 1 januari 2004 tot de datum gelegen zes weken na de dag van verzending van het nog te nemen besluit op bezwaar een indicatie wordt gegeven voor 9,3 uur huishoudelijke verzorging per week en 10 uur ondersteunende begeleiding per week;
- gelast verweerder aan verzoeker te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 31,-.
Aldus gedaan door mr. A.W. Govers als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier op 24 december 2003.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.